Rb. Noord-Holland, 26-10-2015, nr. 15.005184
ECLI:NL:RBNHO:2015:11813
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
26-10-2015
- Zaaknummer
15.005184
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2015:11813, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 26‑10‑2015; (Rekestprocedure)
Uitspraak 26‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Beschikking ex artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Bezwaarschrift jeugdige gegrond. Gezien de geringe rol van veroordeelde bij het strafbare feit in combinatie met zijn jeugdige leeftijd en voor het overige blanco documentatie gaat de rechtbank uit van een eenmalig incident.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 15.005184
Parketnummer: 15/760010-15
Uitspraakdatum: 26 oktober 2015
Beschikking (art. 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden)
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 18 september 2015 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. A. de Visser ingediend bezwaarschrift, gedateerd 18 september 2015, van
[veroordeelde] , veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
domicilie kiezende aan de [adres] , [vestigingsplaats] , ten kantore van mr. A. de Visser, advocaat,
Het bezwaarschrift is gericht tegen het nader bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, ten behoeve waarvan op bevel van de officier van justitie te Haarlem van 7 augustus 2015 op 9 september 2015 bij veroordeelde celmateriaal is afgenomen.
Op 26 oktober 2015 is dit bezwaarschrift in raadkamer behandeld.
Veroordeelde is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A. de Visser, voornoemd.
Tevens waren aanwezig de vader van veroordeelde en de officier van justitie mr. Y.M. Eising.
Van het verhandelde in raadkamer is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd.
2. Standpunten
Het standpunt van veroordeelde komt er - zakelijk weergegeven - op neer, dat:
- -
verwerking van zijn DNA-profiel – gelet op de omstandigheden – in redelijkheid niet van betekenis zou kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten;
- -
verwerking van zijn DNA-profiel onder deze omstandigheden zelfs disproportioneel zou zijn;
- -
er sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals blijkt uit het raadsrapport en uit de opgelegde bestraffing. Veroordeelde was 14 jaar en 2 maanden op de pleegdatum. Hij heeft een busje pepperspray aan een andere jongen gegeven die dat heeft gebruikt bij de beroving van een vrouw. Veroordeelde wist niet dat de pepperspray daarvoor gebruikt zou worden;
- -
de zaak buiten de kinderrechter om had kunnen worden afgedaan;
- -
bij volwassenenstrafrecht vaker wordt uitgegaan van geldboetes in plaats van een onvoorwaardelijke werkstraf, zodat dan geen sprake zou zijn geweest van bevel afname DNA;
- -
de kans op recidive laag is op grond van raadsrapport;
- -
het van belang is dat veroordeelde niet onnodig gecriminaliseerd wordt.
Het standpunt van de officier van justitie luidt, zakelijk weergegeven, dat de grens tussen medeplegen en medeplichtigheid bij minderjarigen anders ligt dan die bij meerderjarigen. Gezien de leeftijd van veroordeelde verzoekt de officier van justitie het klaagschrift gegrond te verklaren.
3. Beoordeling
Het bevel van de officier van justitie tot afname van DNA materiaal van 7 augustus 2015 is gegrond op artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, waarbij als grondslag heeft gediend de veroordeling van veroordeelde op 23 juni 2015 door de kinderrechter in deze rechtbank ter zake van medeplichtigheid aan diefstal met geweld (artikel 312 Wetboek van Strafrecht) en overtreding van artikel 27 Wet Wapens en Munitie.
Veroordeelde heeft op 9 september 2015 middels afname van wangslijmvlies celmateriaal afgestaan ten behoeve van DNA-onderzoek.
Het bezwaarschrift dat veroordeelde heeft ingediend tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel is tijdig ingediend.
Ingevolge artikel 8 EVRM heeft belanghebbende het (grond)wettelijke recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat alleen dan inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam kan worden gemaakt, indien zulks bij of krachtens wet is voorzien. Nu artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in het afnemen van celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek voorziet, is er geen sprake van schending van artikel 8 EVRM.
In op 13 mei 2008 gewezen arresten stelt de Hoge Raad voorop dat tekst, alsmede doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich één van de in het eerste lid genoemde - en beperkt uit te leggen - uitzonderingen voordoet.
Voor een generieke uitzondering voor minderjarigen bestaat geen ruimte. Zodanige generieke uitzondering kan ook niet aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind worden ontleend.
De in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet genoemde uitzondering doet zich niet voor, nu niet gebleken is dat reeds een DNA-profiel van veroordeelde is verwerkt.
De rechtbank dient derhalve, op grond van artikel 2, eerste lid onder b, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden te beoordelen of redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Ten aanzien van deze uitzonderingsgrond geldt, dat in de aard van het ten laste van veroordeelde bewezen verklaarde misdrijf van 312 van het Wetboek van Strafrecht geen grond kan worden gevonden om te concluderen dat DNA-onderzoek niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde. Wat betreft de aard van het misdrijf is van een uitzonderingsituatie derhalve geen sprake.
In de omstandigheden waaronder dat misdrijf is gepleegd, ziet de rechtbank echter wel grond om te concluderen dat DNA onderzoek niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde. Gezien de geringe rol van veroordeelde in het strafbare feit in combinatie met zijn nog jeugdige leeftijd en de voor het overige blanco documentatie van veroordeelde gaat de rechtbank ervan uit dat het om een eenmalig incident ging en het zeer onwaarschijnlijk is dat DNA-onderzoek van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van mogelijke strafbare feiten van veroordeelde.
Gezien het voorgaande dient met inachtneming van de betrekkelijke wetsartikelen te worden beslist als volgt.
4. 4. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift gegrond;
beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond wordt vernietigd.
5. Samenstelling enkelvoudige kamer en uitspraakdatum
Deze beschikking is gegeven door:
mr. A.C. Haverkate, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.A. van der Meij, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2015.