NJ 2022/151
Procesrecht. Erfrecht. Oproeping erfgenamen als partij in cassatie door executeur o.g.v. art. 118 Rv; niet-ontvankelijkheid; vertegenwoordiging door executeur (art. 4:145 BW).
HR 01-04-2022, ECLI:NL:HR:2022:495
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
1 april 2022
- Magistraten
Mrs. G. de Groot, T.H. Tanja-van den Broek, H.M. Wattendorff, A.E.B. ter Heide, G.C. Makkink
- Zaaknummer
20/02791
- Conclusie
A-G mr. G. Snijders
- Noot
Red. Aant.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS645099:1
- Vakgebied(en)
Erfrecht / Testamenten
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Erfrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2022:495, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 01‑04‑2022
ECLI:NL:PHR:2021:1007, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑10‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑09‑2020
- Wetingang
Essentie
Procesrecht. Erfrecht. Oproeping erfgenamen als partij in cassatie door executeur o.g.v. art. 118 Rv; niet-ontvankelijkheid; vertegenwoordiging door executeur (art. 4:145 BW).
Samenvatting
Art. 4:80 BW houdt in dat de legitimaris die aanspraak op de legitieme portie maakt, ter zake daarvan een vordering heeft op de gezamenlijke erfgenamen. De schuld ter zake van een legitieme portie waarop krachtens art. 4:80 BW aanspraak wordt gemaakt, is een schuld van de nalatenschap (art. 4:7 lid 1, onder g, BW). Op grond van art. 4:144 lid 1 BW heeft de executeur ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.