Hof 's-Gravenhage, 13-02-2008, nr. 610-D-07
ECLI:NL:GHSGR:2008:BC6688
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
13-02-2008
- Zaaknummer
610-D-07
- LJN
BC6688
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2008:BC6688, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 13‑02‑2008; (Hoger beroep)
Uitspraak 13‑02‑2008
Inhoudsindicatie
Kinderalimentatie. Verdiencapaciteit directeur/grootaandeelhouder toegeschat door hof.
Partij(en)
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 13 februari 2008
Rekestnummer. : 610-D-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 04-7348
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. L.Ph.J. baron van Utenhove,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. R.Th.R.F. Carli.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 4 mei 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Dordrecht van 7 februari 2007.
De vader heeft op 19 juni 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 16 juli 2007 en 28 december 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 28 december 2007, 4 en 7 januari 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 9 januari 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. C.M.L. Fokkema en de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.W. de Ruijter. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie. De advocaat van de vader heeft terzitting een berekening van de draagkracht van de vader overgelegd. De minderjarige [sub 1] werd in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Daarvan is geen gebruik gemaakt.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de (tussen)beschikkingen van 24 november 2004, 12 oktober 2005 en 14 juni 2006 van de rechtbank te Dordrecht.
- -
Bij de tussenbeschikkingen van 24 november 2004 en 12 oktober 2005 is de zaak ten aanzien van onder meer de partneralimentatie en de kinderalimentatie aangehouden.
- -
Bij de opvolgende tussenbeschikking van 14 juni 2006 is wederom de zaak aangehouden voor onder meer de partneralimentatie en de kinderalimentatie, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunt kenbaar te maken inzake de kinderalimentatie en de partneralimentatie, of althans om kenbaar te maken of het in de voorlopige voorzieningenprocedure gestelde hier als ingelast moet worden beschouwd.
- -
Bij de bestreden beschikking is – onder meer en uitvoerbaar bij voorraad – de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 januari 2005 bepaald op € 50,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
- 1.
In geschil is de alimentatie ten behoeve van de minderjarigen:
[de minderjarige sub 1], geboren [in] 1991, verder: [de minderjarige sub 1],
[de minderjarige sub 2], geboren [in] 1993, verder: [de minderjarige sub 2],
[de minderjarige sub 3], geboren [in] 1995, verder: [de minderjarige sub 3],
[de minderjarige sub 4], geboren [in] 1998, verder: [de minderjarige sub 4], en
[de minderjarige sub 5], geboren [in] 1999, verder: [de minderjarige sub 5].
Ook gezamenlijk verder: de kinderen, die bij de moeder verblijven.
- 2.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen - het hof begrijpt voor wat betreft de kinderalimentatie - en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader een kinderalimentatie dient te voldoen van € 300,- per maand per kind met ingang van 1 januari 2005, althans met ingang van een door het hof in goede justitie te bepalen datum, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof vermeent te behoren. De vader bestrijdt haar beroep.
De moeder heeft twee grieven gericht tegen de bestreden beschikking:
Grief 1: de rechtbank heeft ten onrechte aangenomen dat de vader nauwelijks nog inkomsten geniet nu hij in zakelijke conflicten is geraakt. De rechtbank heeft op basis van zeer gedateerde, onjuiste en onvolledige gegevens (jaarrapporten uit 2003 en 2004) aangenomen dat de vader nauwelijks draagkracht heeft tot betaling van kinderalimentatie.
Grief 2: de rechtbank heeft de kinderalimentatie ten onrechte gesteld op € 50,- per kind per maand. De rechtbank heeft op basis van onjuiste c.q. onvolledige gegevens de kinderalimentatie vastgesteld op € 50,- per maand per kind.
- 3.
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
De vader heeft in het hoger beroep financiële gegevens overgelegd betreffende de jaren 2004, 2005 en 2006. De jaarrekeningen betreffende [B.V. 1] en [B.V. 2] geven een consistent beeld. De vader heeft een verklaring gegeven voor de neerwaartse spiraal in zijn vennootschappen vanaf 2003, die, naar zijn stelling, in hoofdzaak veroorzaakt werd door het conflict dat met zijn zakenpartners ontstond. De moeder betwist weliswaar de financiële gegevens voormeld en de stellingen van de vader terzake, doch het hof ziet in hetgeen de moeder daartoe aanvoert onvoldoende grondslag om de jaarrekeningen die door de vader zijn overgelegd te verwerpen. Evenmin ziet het hof aanleiding aan te nemen dat de vader daarnaast substantiële inkomsten heeft genoten of geniet uit viswerkzaamheden of het fungeren als visgids. De moeder heeft gesteld dat de vader als Directeur-Groot-Aandeelhouder (DGA) geacht mag worden zichzelf een salaris toe te kennen van tenminste € 39.000,-- per jaar. De vader heeft daarop geantwoord dat hij uit een diep dal aan het klimmen is, dat hij als ondernemer toekomst ziet voor zijn bedrijfsactiviteiten en om die reden de onderneming wenst voort te zetten. Het hof vindt de keuze die de vader gemaakt heeft aanvaardbaar, nu onweersproken is gesteld dat de vader in het verleden een goede ondernemer is geweest. Voor het verleden betekent dit dat, conform hetgeen door de rechtbank is vastgesteld, draagkracht ontbreekt om meer dan de in eerste aanleg bepaalde bijdrage te voldoen. Met betrekking tot de toekomst, die wat het hof betreft ingaat op de dag waarop deze beschikking wordt afgegeven, acht het hof de vader in staat om tenminste een maandelijkse bijdrage voor de kinderen te voldoen van € 135,-- per kind. Het hof neemt daartoe in aanmerking enerzijds het gegeven dat in de jaarcijfers van de vennootschappen over 2006 ongeveer € 20.000,-- aan bijzondere kosten is opgenomen, die, zo als blijkt uit het verhandelde ter zitting als incidenteel, althans niet structureel zijn te beschouwen. Anderzijds mag van de vader verwacht worden dat hij zijn keuze de onderneming voort te zetten ook daadwerkelijk gaat vertalen in een ondernemersbeloning die meer markconform zal zijn, hetgeen in ieder geval niet het geval is bij een DGA salaris van
€ 18.000,-- op jaarbasis. Het hof heeft onderkend dat de vader met zijn onderneming uit een dal gekomen is waardoor het hem aan draagkracht heeft ontbroken. Dit laat evenwel onverlet dat het hof voor wat de toekomst betreft uitgaat van een verdiencapaciteit van de vader, althans van een jaarsalaris dat de vader zich als DGA zal kunnen en moeten toekennen, waardoor hij tenminste in staat zal zijn de vanaf heden vast te stellen bijdrage ten behoeve van de kinderen te kunnen voldoen. Tenslotte weegt mee dat de moeder, doordat zij zich geconfronteerd ziet met het overwegende deel van de kosten van de kinderen, fors heeft ingeteerd op het door haar verkregen aandeel in de ontbonden huwelijks gemeenschap en de vader zijn aandeel (met name de vennootschappen), middels een voorzichtig stijgende lijn in de omzet en resultaten, behouden ziet.
- 4.
Het voorgaande leidt er toe dat de grieven gedeeltelijk slagen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de verplichting tot bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betreft tot heden. Voor de toekomst zal het hof de bijdrage bepalen op € 135,-- per maand en per kind en de beschikking in zoverre vernietigen. Het hof ziet aanleiding de kosten te compenseren.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de bijdragen die zijn verschuldigd tot heden;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de bijdragen die worden verschuldigd vanaf heden en, in zoverre opnieuw rechtdoende, bepaalt dat de vader, uitvoerbaar bij voorraad, aan de moeder ten behoeve van de minderjarigen:
[de minderjarige sub 1], geboren [in] 1991,
[de minderjarige sub 2], geboren [in] 1993,
[de minderjarige sub 3], geboren [in] 1995
[de minderjarige sub 4], geboren [in] 1998, en
[de minderjarige sub 5], geboren [in] 1999,
een bijdrage in de verzorging en opvoeding dient te betalen van € 135,-- per maand en per kind, bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Mos – Verstraten en van der Zanden, bijgestaan door mr. Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2008.