Rb. Zeeland-West-Brabant, 06-06-2019, nr. C/02/355702 JERK 19-359 en C/02/359144 JERK 19-978
ECLI:NL:RBZWB:2019:3468
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
06-06-2019
- Zaaknummer
C/02/355702 JERK 19-359 en C/02/359144 JERK 19-978
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2019:3468, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06‑06‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Dit is een beschikking die betrekking heeft op de huidige “wachtlijstbeheer” bij de GI. Vanuit het team jeugd worden deze zaken nu zoveel mogelijk gepubliceerd zodat er landelijke bekendheid in komt.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaakgegevens : C/02/355702 / JE RK 19-359 en C/02/359144 / JE RK 19-978
datum uitspraak: 6 juni 2019
beschikking ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NL, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Eindhoven.
betreffende
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te Breda, hierna te noemen [naam 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 2] , hierna te noemen de moeder,
wonende te Gilze, bijgestaan door mr. E.M.A. Leijser, advocaat,
[naam 3] , hierna te noemen de vader,
wonende te Drunen, M.C.H.M. van Beurden, advocaat.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Tilburg.
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de op 31 januari 2019 ontvangen brief van de advocaat van de vader met daarin het verzoek;
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 29 mei 2019, ingekomen bij de griffie op 03 juni 2019.
Op 6 juni 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder en haar advocaat,
- de vader en zijn advocaat,
- een vertegenwoordigster van de Raad,
- een vertegenwoordigster van de GI.
De feiten
Het ouderlijk gezag over [naam 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam 3] woont bij de moeder.
Het verzoek
De vader en de Raad hebben de ondertoezichtstelling van [naam 3] verzocht voor de duur van twaalf maanden.
De standpunten
De vertegenwoordigster van de Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is, omdat er bij [naam 3] sprake is van twee verschillende opvoedingssituaties. Dat is voor [naam 3] , gelet op zijn kindeigen problematiek (ADHD en ASS), een extra lastige situatie. De samenwerking tussen de ouders moet worden verbeterd. Gebleken is dat het de ouders in een vrijwillig kader niet gelukt is om een voor [naam 3] wenselijke, en dus onbelaste situatie te realiseren.
De moeder heeft in het bijzijn van haar advocaat ter zitting aangegeven dat zij instemt met het verzoek van de Raad. Het verzoek van de vader om [naam 3] onder toezicht te stellen kan om die reden worden afgewezen.
De vader heeft in het bijzijn van zijn advocaat verklaard dat hij het verzoek van de Raad ondersteund. Zijn eigen verzoek om [naam 3] onder toezicht te stellen handhaaft de vader.
Op specifieke vragen van de kinderrechter naar aanleiding van recente ontwikkelingen bij de GI waarbij is gebleken dat sprake is van wachtlijsten voor de toewijzing van een jeugdzorgwerker heeft de vertegenwoordigster van de GI ter zitting het volgende verklaard. In eerste instantie zal de vertegenwoordigster zelf als jeugdzorgwerker functioneren. Dit zal echter zijn in het kader van zogenaamd “wachtlijstbeheer”. Zodra er een vaste jeugdzorgwerker beschikbaar is zal de huidige jeudgdzorgwerker haar taak overdragen.
De GI zegt toe dat de termijn van vijf werkdagen (artikel 4.2.2. van het Besluit Jeugdwet) waarbinnen het eerste contact tussen haar en [naam 3] en ouders zal plaatsvinden zal worden gehaald. Ook zal zij binnen de termijn van zes weken (artikel 4.1.3 lid 5 van de Jeugdwet) zorgdragen voor het opstellen van een hulpverleningsplan.
De beoordeling
De kinderrechter overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat er ernstige zorgen zijn over de sociaal emotionele ontwikkeling van [naam 3] , omdat hij getuige is van de spanningen tussen de ouders en deze spanningen tot op heden nog aanwezig zijn. Dit zorgt zowel voor [naam 3] als voor de ouders voor veel onrust. Daar komt bij dat [naam 3] kampt met kind eigen problematiek (ADHD en ASS), wat maakt dat hij, meer dan een ander kind, behoefte heeft aan structuur en duidelijkheid, omdat hij erg prikkelgevoelig is. Dit is ook te merken in de contacten tussen [naam 3] en leeftijdsgenootjes, waarbij hij erg bepalend kan zijn, waardoor er regelmatig conflicten ontstaan.
[naam 3] groeit op in twee nogal uiteenlopende opvoedsituaties. Daar komt bij dat er onvoldoende communicatie is tussen de ouders en bovendien een gebrek aan vertrouwen over en weer, waardoor ouders onvoldoende op de hoogte zijn van hoe het bij de andere ouder gaat. [naam 3] wordt belast met informatie en negatieve verhalen over de andere ouder, iets waar hij op zijn leeftijd niet mee bezig hoort te zijn. Hulpverlening in een vrijwillig kader heeft niet tot het gewenste resultaten geleid of is niet van de grond gekomen.
De kinderrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat een ondertoezichtstelling van [naam 3] noodzakelijk is. Het verzoek van de Raad zal worden toegewezen. De ouders moeten in een gedwongen kader gaan leren om veel meer op één lijn te komen in de opvoeding van [naam 3] . Daarbij acht de kinderrechter het tevens van belang dat er bekeken wordt of de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (neerkomend op een co-ouderschapsregeling) voldoende tegemoet komt aan de behoeftes van [naam 3] . Verder acht de kinderrechter het noodzakelijk dat de moeder hulpverlening gaat accepteren teneinde meer structuur in haar leven te krijgen.
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De kinderrechter ziet, gelet op de toelichting van de GI met betrekking tot de wachtlijstproblematiek bij de GI en de toezeggingen van de GI dat de ondertoezichtstelling voortvarend zal worden opgepakt, af van het bekorten van de termijn van de ondertoezichtstelling. Zij zal daarom [naam 3] onder toezicht stellen voor de verzochte duur van twaalf maanden.
Nu er bij deze beschikking een beslissing is genomen op het verzoek van de Raad, is het belang van de vader om nog een beslissing te krijgen op zijn verzoek tot ondertoezichtstelling komen te vervallen. Dat verzoek zal daarom worden afgewezen.
De beslissing
De kinderrechter:
In de zaak met kenmerk: C/02/355702 / JE RK 19-359
wijst het verzoek van de vader af;
In de zaak met kenmerk: C/02/359144 / JE RK 19-978
stelt [naam 3] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant, Tilburg met ingang van
6 juni 2019 tot 6 juni 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2019 door mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, in tegenwoordigheid van R.A. Weterings, als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 juni 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld: - door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof's-Hertogenbosch | ||