Hof Den Haag, 12-09-2016, nr. 2200474715
ECLI:NL:GHDHA:2016:2648, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
12-09-2016
- Zaaknummer
2200474715
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:2648, Uitspraak, Hof Den Haag, 12‑09‑2016; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2015:12039, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 12‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Toewijzing van door slachtoffer gedaan verzoek om afschrift persoonlijkheidsrapportages verdachte. Belangenafweging. Bevestiging van het vonnis van de rechtbank. (Vonnis van de rechtbank gepubliceerd onder ECLI:NL:RBDHA:2015:12039)
Rolnummer: 22-004747-15
Parketnummer: 09-842547-14
Datum uitspraak: 12 september 2016
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 oktober 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag]1988,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum, PI Haaglanden, te Scheveningen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 15 februari 2016 en 29 augustus 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag) ontslagen van alle rechtsvervolging en is gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, waarbij bevolen is dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Voorts heeft de rechtbank beslist op de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 september 2014 te 's-Gravenhage zijn moeder, genaamd [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (meermalen) in het lichaam van die [slachtoffer] te steken/prikken/snijden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht. Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met dien verstande dat het hof in het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de motivering van de op te leggen maatregel de hierna te vermelden aanvulling aanbrengt.
Aanvulling motivering van de op te leggen maatregel
Zowel uit de PBC-rapportage van de deskundigen Heerschop en Den Boer d.d. 22 april 2015, als uit hun verklaringen ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 6 oktober 2015 komt naar voren dat de belangrijkste factoren voor het slagen van een terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden het ziektebesef en de motivatie voor behandeling zijn. Door de onderzoekers is indertijd geen ziektebesef en geen motivatie voor behandeling gezien bij de verdachte. Daarbij heeft de verdachte geen intrinsieke wens getoond om medicatie te gebruiken, hetgeen wel een belangrijke voorwaarde is voor het slagen van een behandeling.
Op basis van de geconstateerde psychotische stoornis met de daarmee samenhangende en steeds weerkerende paranoïde waan, in combinatie met het handelen naar aanleiding van deze psychotische overtuiging, wordt het risico op herhaling van soortgelijke feiten als zeer hoog geschat. Voorts benadrukken de onderzoekers dat van behandeltrouw in het verleden geen sprake is geweest. Dit maakt dat in hun ogen de behandeling een dwingende vorm dient te hebben. Verder achten de deskundigen een langdurige behandeling noodzakelijk. Deskundige Heerschop heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat bij de verdachte sprake is van een ernstig chronisch ziektebeeld. Het is daarom zeer de vraag of de termijn van negen jaar, welke als eindtermijn geldt voor een TBS met voorwaarden, voldoende is om de behandeling te voltooien.
Ook is reeds gebleken dat de reguliere GGZ niet in staat is te komen tot een constructief behandelbeleid. Deze situatie maakt dat de onderzoekers adviseren aan de verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
Het hof verenigt zich met de conclusies van deze deskundigen en maakt die tot de zijne.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet ziek is en dat het ten laste gelegde niet uit een ziekte is voortgekomen. Daarbij heeft de verdachte, overeenkomstig een overgelegde schriftelijke verklaring, verklaard dat hij het niet eens is met het advies om hem TBS met dwangverpleging te geven, maar dat hij vanwege de ernst van het door hem gepleegde feit en het gevaar dat hij vormt een levenslange gevangenisstraf zou verdienen.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, en in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep nog immer onvoldoende ziektebesef heeft getoond, brengt het hof tot het oordeel dat de maatregel van TBS met dwangverpleging in de onderhavige zaak de enige passende mogelijkheid is.
Voorts overweegt het hof dat bij deze stand van zaken geen noodzaak bestaat tot het heropenen van het onderzoek teneinde te laten onderzoeken in hoeverre alternatieven voor TBS met dwangverpleging mogelijk zijn. Het verzoek van de raadsman van de verdachte om alternatieven voor de TBS met dwangverpleging te onderzoeken wordt derhalve afgewezen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] (broer van verdachte) zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend zonder vermelding van enig schadebedrag in het voegingsformulier. Het hof maakt uit de aan het formulier gehechte brief van diens raadsman mr. M.P. de Klerk d.d. 6 juli 2015, alsmede uit de toelichting daarop ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, op dat deze vordering dient te worden opgevat als een op artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) gebaseerd verzoek dat primair strekt tot afgifte van een afschrift als bedoeld in het zesde lid van voormelde bepaling, van de met betrekking tot de verdachte opgestelde persoonlijkheidsrapportages. Het hof heeft daarom niet te beslissen op een door de benadeelde partij ingediende vordering tot schadevergoeding, maar uitsluitend op het genoemde verzoek.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van de benadeelde partij, nu de privacybelangen van de verdachte de doorslag dienen te geven.
Door en namens de verdachte is verzocht om het verzoek af te wijzen aangezien hij niet wenst dat de nabestaanden inzicht krijgen in de over hem opgestelde rapportages. De door de verdachte in een eerder stadium afgegeven machtiging, dient daarom als ingetrokken te worden beschouwd.
Het hof stelt vast dat het verzoek om afgifte van een afschrift van de persoonlijkheidsrapportages – die naar het oordeel van het hof in dit verband moeten worden beschouwd als processtukken als bedoeld in artikel 51b WvSv is ingediend namens één van de nabestaanden van het slachtoffer. Deze nabestaande, te weten [benadeelde partij] (hierna: verzoeker), is aan te merken als slachtoffer in de zin van artikel 51b WvSv. Ingevolge het eerste lid van artikel 51b WvSv, gelezen in verband met het zesde lid van die bepaling, is het hof thans aangewezen op dit verzoek te beslissen.
Ingevolge artikel 51b, zesde lid, WvSv kan het slachtoffer van de processtukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan, een afschrift krijgen. Artikel 32, tweede tot en met het vierde lid, WvSv is van overeenkomstige toepassing. Het tweede lid van deze laatste bepaling regelt in dit verband dat kan worden bepaald dat geen afschrift wordt verstrekt, onder meer en voor zover hier relevant, in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Daaronder dient naar het oordeel van het hof tevens de persoonlijke levenssfeer van de verdachte te worden gerekend.
Nu het slachtoffer kennisneming is toegestaan, omdat, zoals in hoger beroep ook door geen der partijen is betwist, de in het derde lid van artikel 51b WvSv bedoelde, kennelijk limitatief opgesomde, weigeringsgronden hier niet aan de orde zijn, dienen de bij het verzoek betrokken belangen te worden afgewogen. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Verzoeker heeft gesteld dat hij belang heeft bij de afgifte van een afschrift van de rapportages, omdat hij inzicht wenst te krijgen in de geestesgesteldheid van de verdachte en zijn behandelverleden. Informatie over de geestesgesteldheid van de verdachte kan duidelijkheid geven over de bij hem en zijn familie levende vraag ‘hoe dit zover heeft kunnen komen’ en gegevens over het behandelverleden van de verdachte kan, in geval van een civiele procedure, de bewijspositie jegens de betrokken hulpverleningsinstanties versterken. De verdachte voert aan dat zijn recht op privacy aan toekenning van het verzoek in de weg staat.
Het hof stelt voorop dat de bewezenverklaarde doodslag een zeer trieste zaak betreft waarin de verdachte in een psychose – waarvoor hij eerder buiten een strafrechtelijk kader gezien werd door (medische) hulpverleners – zijn moeder, tevens de moeder van verzoeker, met messteken om het leven heeft gebracht, in de ingebeelde veronderstelling dat dit voor zijn moeder beter zou zijn, omdat zij met misbruik werd bedreigd. Uit het dossier blijkt voorts dat ook andere familieleden door de verdachte in zijn waanbeelden worden betrokken. Verzoeker heeft belang bij afgifte van de rapportages aangezien informatie over de omstandigheden waarin de verdachte verkeerde toen hij het misdrijf op hun moeder pleegde, inzicht kan geven dat kan bijdragen aan het begrijpen van het misdrijf en aan het verwerken van het leed. Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte weegt naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden minder zwaar dan het belang van verzoeker bij afgifte. Daarbij neemt het hof tevens de inhoud van de persoonlijkheidsrapportages in aanmerking, waarvan de inhoud deels ook al aan de familie bekend is geworden door bespreking ter terechtzitting, alsmede de omstandigheid dat verzoeker een broer is van de verdachte (en dus niet een derde) en de familie bovendien ook met de verdachte is begaan, zodat misbruik van de rapporten niet in de rede ligt.
Het voorgaande brengt mee dat het hof het verzoek zal toewijzen.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep met betrekking tot de beslissing ten aanzien van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht;
wijst toe het verzoek van de benadeelde partij om verstrekking van een afschrift van de zich in het dossier bevindende persoonlijkheidsrapportages over de verdachte;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. C.J. van der Wilt, mr. H.J. van Kooten en mr. D.M. Thierry, in bijzijn van de griffier mr. H. van den Hove.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 september 2016.