Rb. 's-Hertogenbosch, 22-11-2012, nr. 254086 FT-RK 12-1751, nr. 254087 FT-RK 12-1752
ECLI:NL:RBSHE:2012:BY3848
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
22-11-2012
- Zaaknummer
254086 FT-RK 12-1751
254087 FT-RK 12-1752
- LJN
BY3848
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2012:BY3848, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 22‑11‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 22‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Verzoek dwangakkoord en verrekening
Partij(en)
RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
sector civiel recht - enkelvoudige kamer
rekestnummer: 254086 FT-RK 12-1751 en 254087 FT-RK 12-1752
uitspraakdatum: 22 november 2012
afwijzing verzoek dwangakkoord en afwijzing toepassing schuldsanering
in de zaak van
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [verzoeker],
tegen
Stichting Bedrijfstak voor de Bouwnijverheid,
gevestigd en kantoorhoudende te Basisweg 10, 1043 AP Amsterdam,
Postbus 637, 1000 EE Amsterdam,
hierna te noemen: BPF Bouw.
1. De procedure
1.1.
Namens [verzoeker] is tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet (Fw) ingediend om BPF Bouw, die kennelijk weigert mee te werken aan de door [verzoeker] aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling, zulks uitvoerbaar bij voorraad.
1.2.
De verzoeken zijn op 15 november 2012 ter zitting behandeld, alwaar [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde P.G.H. Doré van Kredietbank West-Brabant en zijn beschermingsbewindvoerder A. van Ierland (Bewindvoeringskantoor Midden-Brabant). Namens verweerster is W.W.G. Gamers als gemachtigde ter zitting verschenen.
2. Het verzoek en het verweer
2.1.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat BPF Bouw in redelijkheid niet mocht weigeren in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. BPF Bouw is de enige schuldeiser die heeft geweigerd met de schuldregeling in te stemmen. De vordering van BPF Bouw vertegenwoordigt slechts 6,5% van de totale schuldenlast. [verzoeker] heeft een grote verandering ondergaan in zijn leven. Hij is niet langer aan cocaïne verslaafd en wil een mogelijkheid om zijn leven verder op orde te krijgen. Daarvoor is noodzakelijk dat zijn schulden worden gesaneerd. Aldus [verzoeker].
2.2.
BPF Bouw heeft bij brief van 7 augustus 2012 het aanbod verworpen. BPF Bouw heeft als reden opgegeven dat haar beleid is om voorstellen tegen finale kwijting, waarvan het percentage minder is dan 10% af te wijzen. Ter zitting heeft BPF Bouw voorts verklaard dat zij geruime tijd heeft getracht de vordering op [verzoeker] te innen. [verzoeker] heeft nooit contact opgenomen. In 2008 heeft BPF Bouw zich gedwongen gezien naar de rechter te stappen om een vonnis te verkrijgen voor de incasso van de vordering. BPF Bouw heeft voorts een verplichting om aan [verzoeker] een pensioenuitkering te betalen. Door in te stemmen met het aanbod van [verzoeker], zou BPF Bouw de mogelijkheid om haar vordering te verrekenen met deze verplichting, verliezen. Aldus BPF Bouw.
3. De beoordeling van het verzoek tot vaststellen van een dwangakkoord
3.1.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt het navolgende.
3.1.1.
[verzoeker] heeft vijf concurrente schuldeisers, met vorderingen voor een totaalbedrag van € 30.083,65, waaronder een vordering van BPF Bouw ten bedrage van € 2.297,49. [verzoeker] heeft twee preferente schuldeisers, met vorderingen voor een totaalbedrag van € 5.112,44.
3.1.2.
[verzoeker] heeft schulden laten ontstaan, omdat hij nooit heeft geleerd met geld om te gaan. Door problemen in zijn jeugd is hij verslaafd geraakt aan cocaïne. In juli 2008 werd [verzoeker] aangehouden in verband met een gewapende overval. [verzoeker] werd veroordeeld en heeft tot februari 2009 in detentie gezeten. [verzoeker] heeft inmiddels een behandeling ondergaan voor zijn verslaving.
3.1.3.
[verzoeker] ontvangt een bijstandsuitkering. Hij heeft in mei 2010 via de gemeente een baan gehad als tatoeëerder. Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard dat hij ruzie heeft gekregen met zijn werkgever. De werkgever heeft hem daarbij ten onrechte van diefstal beschuldigd en ontslagen, aldus [verzoeker].
3.1.4.
Op 28 juni 2012 heeft de Kredietbank West-Brabant, namens [verzoeker], aan BPF Bouw het volgende aanbod gedaan:
“Uit bijgevoegde berekening blijkt het Vrij te laten bedragen (Vtlb). Jaarlijks zal er een hercontrole plaatsvinden, waarbij het Vtlb wordt herberekend. Alle inkomsten van schuldenaar boven het Vtlb worden maandelijks gereserveerd en na de jaarlijke hercontrole aan u uitbetaald. Van de opgebouwde reserve zal, conform artikel 8.1 van de Gedragscode, 9,0 % worden ingehouden voor bemiddelingskosten. Gebaseerd op de bijgevoegde Vtlb berekening zou dit voor uw vordering inhouden dat er voor €84,13, zijnde 3,66 % van uw vordering, wordt gereserveerd.
LET OP: pas na afloop van de schuldbemiddeling kan de definitieve afkoopsom worden vastgesteld. Bovengenoemd bedrag is slechts een prognose.”
3.1.5.
Als aanvullende informatie wordt aan schuldeisers onder meer bericht dat [verzoeker] momenteel geen inkomsten uit werk heeft en er geen concreet perspectief daartoe bestaat.
3.2.
Ingevolge artikel 287a, vijfde lid Fw kan een schuldeiser worden bevolen in te stemmen met een door de verzoeker voorgestelde schuldregeling, indien deze schuldeiser in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren zijn instemming met de schuldregeling te verlenen. Daarbij wordt in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat de schuldeiser heeft bij de weigering en de belangen van de verzoeker en/of van de overige schuldeisers bij de totstandkoming van een schuldregeling.
3.3.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrij staat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering staat het belang van BPF Bouw bij weigering van instemming met de schuldregeling vast.
3.4.
Verrekening biedt de betrokkenen een vorm van zekerheid voor de voldoening van de wederzijdse prestaties. Verrekening wordt daarom ook wel een feitelijke vorm van voorrang genoemd. Deze feitelijke voorrang geeft BPF Bouw derhalve een hoger recht dan andere schuldeisers. Het huidige aanbod, waarbij aan BPF Bouw een percentage wordt aangeboden van haar vordering, zonder dat tevens afspraken worden gemaakt omtrent het (toekomstige) vorderingsrecht van [verzoeker], heeft tot gevolg dat de feitelijke voorrangspositie van BPF Bouw wordt doorbroken. Verder is van belang dat BPF Bouw haar verrekeningspositie ook zou behouden nadat een schuldsaneringsregeling zou zijn doorlopen en de zogenaamde ‘schone lei’ zou worden verleend. Dit volgt uit de artikelen 358 Fw en 6:4 Burgerlijk Wetboek.
3.5.
Aanvaarding van het akkoord zal mogelijk tot gevolg hebben dat BPF Bouw een betaling van 3,66 % van haar vordering tegemoet kan zien. [verzoeker] heeft daarbij het voorbehoud gemaakt dat eerst na afloop van de schuldregeling de definitieve afkoopsom kan worden vastgesteld, omdat het aangeboden akkoord een prognoseaanbod betreft. Uit het verzoekschrift, noch uit het aanbod van [verzoeker] blijkt hoe hij zijn toekomstige afloscapaciteit inschat en welke kansen BPF Bouw heeft op een hogere of juist lagere afkoopsom. Uit het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, blijkt dat [verzoeker] in 2010 korte tijd heeft gewerkt. Vervolgens heeft [verzoeker] geen concrete pogingen meer ondernomen om aan werk te komen. De werkcoach van [verzoeker] heeft aangegeven dat hij geen kansen heeft op de arbeidsmarkt. Uit het gebrek aan inspanningen van [verzoeker] om aan werk te komen tot op heden en de opstelling van de werkcoach – die ook tijdens een minnelijk traject op de inspanningen van [verzoeker] zal moeten toezien – blijkt onvoldoende dat [verzoeker] zich maximaal heeft en zal inspannen om zoveel mogelijk aan zijn schuldeisers te voldoen. Onder deze omstandigheden is onvoldoende aannemelijk dat [verzoeker] het maximaal haalbare aan zijn schuldeisers heeft aangeboden. Van [verzoeker] wordt meer inspanning verwacht om zijn schulden te voldoen.
3.6.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal, op de hieronder te noemen gronden, worden afgewezen. Dit is een omstandigheid die weliswaar niet allesbepalend is, maar die wel meeweegt in het kader van deze belangenafweging.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat BPF Bouw in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. Het verzoek op grond van artikel 287a Fw wordt derhalve afgewezen.
4. De beoordeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling
4.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat [verzoeker] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij met alle omstandigheden van het geval rekening kan worden gehouden. Bij de beoordeling zijn onder meer van belang de aard en omvang van de schulden, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin aan [verzoeker] van het ontstaan of onbetaald laten van de schulden een verwijt kan worden gemaakt en het gedrag van [verzoeker] voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
4.2.
De schulden van [verzoeker] zijn ontstaan door een verslaving en een strafrechtelijke veroordeling.
4.3.
Met het oog op de rechtseenheid, wordt aangesloten bij het Procesreglement Verzoekschriftprocedures Insolventiezaken Rechtbanken. Op grond hiervan wordt een verzoeker met verslavingsproblemen in beginsel alleen toegelaten indien aannemelijk is dat de verslaving al enige tijd onder controle is. De periode waarover de verslaving onder controle dient te zijn, bedraagt in beginsel één jaar en dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Uit het verzoekschrift blijkt niet hoelang [verzoeker] zijn verslaving onder controle heeft. Informatie van hulpverleners omtrent de verslaving, is niet bij het verzoekschrift gevoegd.
4.4.
[verzoeker] is niet te goeder trouw ten aanzien van het laten ontstaan van zijn schulden. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij, nadat hij zijn leven meer op orde had, inspanningen heeft verricht om zijn schulden te voldoen. [verzoeker] is kennelijk niet in staat werk te behouden of te sparen voor zijn schuldeisers.
4.5.
Voor gevallen waarin het vereiste van art. 288 lid 1 onder b Fw te 'hard' uitvalt, kan een uitzondering worden gemaakt op grond van artikel 288 lid 3 Fw. Deze uitzondering is aan de wet toegevoegd met het oog op - in het bijzonder, doch niet uitsluitend - personen met verslavings- en/of psychosociale problemen die de omstandigheden die bepalend waren voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle hebben gekregen. Dat de omstandigheden onder controle zijn moet blijken uit door de schuldenaar getroffen, objectiveerbare maatregelen. De schuldenaar moet, voor een geslaagd beroep op artikel 288 lid 3 Fw, een zekere ontwikkeling hebben doorgemaakt, die zich heeft laten uitbetalen in het feit dat hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht. Er bestaat onvoldoende aanleiding artikel 288 lid 3 Fw toe te passen. Daarbij speelt in de eerste plaats dat onvoldoende objectieve gegevens voorhanden zijn waaruit blijkt dat [verzoeker] zijn verslaving onder controle heeft gekregen. Daar komt bij dat [verzoeker] niet kan aantonen dat hij zijn financiële situatie op orde heeft. Hij is niet in staat werk te behouden en heeft niet aantoonbaar verantwoordelijkheid voor zijn schulden genomen. Er is gedurende langere tijd geen enkele aflossing gedaan, [verzoeker] heeft niet laten zien dat het onbetaald laten van zijn schulden zal veranderen.
4.6.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt derhalve afgewezen.
5. Beslissing
De rechtbank:
- -
wijst het verzoek gedwongen schuldenregeling af;
- -
wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af.
Gewezen door mr. P.J. Neijt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
- 22.
november 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.