Het hof begrijpt: De verklaring van [getuige 2] , afgelegd op 10 januari 2017.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 28-12-2018, nr. 21-006699-17
ECLI:NL:GHARL:2018:11207
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
28-12-2018
- Zaaknummer
21-006699-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:11207, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 28‑12‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:625, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 28‑12‑2018
Inhoudsindicatie
In eerste aanleg veroordeling wegens verkrachting tot gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, proeftijd van vijf jaren, met algemene en bijzondere voorwaarden en met aftrek van voorarrest. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan multidisciplinair onderzoek in het PBC. In hoger beroep veroordeling wegens verkrachting tot gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van voorarrest, en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006699-17
Uitspraak d.d.: 28 december 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 4 december 2017 met parketnummer 18-830312-16 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-022419-16, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1985] ,
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 juni 2018, 27 augustus 2018, 19 november 2018 en 14 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van voorarrest, alsmede tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De advocaat-generaal heeft voorts toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij overeenkomstig de beslissing van de rechtbank, met uitzondering van de gevorderde vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, welke kosten aan de hand van het liquidatietarief begroot moeten worden. Daarnaast vordert de advocaat-generaal oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal heeft ten slotte toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van zes maanden gevorderd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. O.R.R. Hetterscheidt, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Door en namens verdachte is op de terechtzitting in hoger beroep een en andermaal aangegeven dat verdachte bij nader inzien zijn hoger beroep wenst in te trekken, waarbij verdachte en zijn raadsman het hof hebben gevraagd om verdachte met toepassing van het bepaalde in artikel 416, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De advocaat-generaal heeft op de terechtzitting van 14 december 2018 gesteld dat de wens om het hoger beroep in te trekken ontijdig is, dat aan het verzoek van verdachte tot niet-ontvankelijkverklaring voorbij moet worden gegaan en dat de zaak in hoger beroep inhoudelijk moet worden behandeld en afgedaan.
Het hof ziet in deze zaak geen aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu het hof redenen ziet die een inhoudelijke behandeling van de zaak noodzakelijk maken. Het hof zal het verzoek van verdachte om hem in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren passeren en de zaak inhoudelijk behandelen en afdoen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaren, met oplegging van algemene en bijzondere voorwaarden en met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van vijfduizend negenhonderdzesennegentig euro en negentig cent, te verhogen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de rechtbank verdachte veroordeeld in de kosten van het geding van de benadeelde, welke kosten de rechtbank heeft begroot op vierduizend vijfhonderd euro. De rechtbank heeft tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd en ten slotte heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van zes maanden toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 augustus 2016 te [plaats] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten:
- -
het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [benadeelde] en/of
- -
het duwen met zijn verdachtes, penis tegen de vagina van die [benadeelde] en/of
- -
het betasten van de borsten van die [benadeelde]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- -
zijn lichaam tussen de deur heeft gezet/geduwd (terwijl die [benadeelde] voornoemde deur wilde sluiten) en/of (aldus) de woning waar die [benadeelde] zich bevond is binnengedrongen en/of
- -
die [benadeelde] van de trap af heeft geduwd en/of getrokken en/of
- -
die [benadeelde] op de grond heeft geduwd en/of gedrukt en/of (vervolgens) bovenop die [benadeelde] is gaan liggen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Verdachtes raadsman heeft in hoger beroep andermaal betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit. Verdachte en zijn raadsman herhalen het in eerste aanleg aangevoerde alternatieve scenario – zakelijk weergegeven – inhoudende dat aangeefster verdachte op straat om hulp heeft gevraagd, dat zij hem begon te zoenen en dat zij aanvankelijk het initiatief heeft genomen tot het fysieke contact waarbij verdachte op enig moment met zijn vingers in de vagina van aangeefster is geweest. Verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep desgevraagd herhaald dat aangeefster op geen enkel moment om hulp heeft geroepen. Dit alternatieve scenario, dat volgens de verdediging niet strijdig is met de voorhanden bewijsmiddelen dient ertoe te leiden dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Het hof neemt voor het bewijs de navolgende bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen uit het vonnis over, inhoudende:
“1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 18 augustus 2016, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier met nummer [nummer] d.d. 25 oktober 2016, inhoudende als verklaring van [benadeelde] :
Op maandagavond had ik een afscheidsfeestje. Tussen 04:30 en 05:30 uur is het gebeurd. Ik ging naar het huis van een vriend van mij in de [straat] . Toen ik de deur opendeed en achter mij dicht wilde doen zat de man ertussen en hij probeerde naar binnen te komen. Hij zat vast tussen die deur. Hij zat er half tussen en ik probeerde hem daar weg te duwen en de deur tegen hem aan te duwen. Hij is uiteindelijk binnengekomen. Hij heeft mij tegen de muur geduwd en ook op de vloer geduwd. Toen lag hij op mij en ik probeerde de héle tijd weg te komen. Ik heb ook de hele tijd ‘help’ geroepen. Het is me ook twee keer gelukt om bij hem weg te komen. Maar dan kwam ik elke keer een klein stukje de trap op en dan haalde hij me weer naar beneden.
Toen hij op me lag heb ik met mijn sleutels in mijn handen op zijn hoofd geslagen en met mijn vingers in zijn ogen proberen te prikken. Ik riep steeds om hulp. Toen hij op me lag heeft hij mijn rokje omhoog geschoven en mijn panty naar beneden getrokken. Toen heeft hij zijn vingers in mij gestoken en hij heeft ook geprobeerd zijn piemel in mij te steken. Dat lukte niet echt ver want hij was ook niet echt stijf. Ik bleef om hulp roepen en ik bleef op zijn hoofd slaan. Ik heb blauwe plekken op mijn schouderbladen. Ik ben twee keer de trap op gegaan, toen heeft hij me naar beneden getrokken. Bij de muur heeft hij me betast. Hij heeft mijn borsten aangeraakt. Hij heeft zijn vingers hard en recht in mijn vagina geduwd. Zijn vingers gingen er in een keer in, best ver. Hij had op de een of andere manier zijn piemel uit zijn broek gehaald. Ik merkte dat hij zijn piemel in mijn vagina probeerde te duwen en er
tegenaan duwde.
2. Een letselbeschrijving, op 18 augustus 2016 opgemaakt en ondertekend door M. Vonk, forensisch geneeskundige, als losse bijlage bij voornoemd proces-verbaal gevoegd, inhoudende als zijn verklaring:
Betreft: [benadeelde] . De ouderdom van de letsels past bij het huidige tijdsinterval. Ik zag onder andere kneuzingen op de ringvinger, in de nek ter hoogte van de wervelkolom, op de rechterschouder, op de linkerschouder, op de bovenarm, aan de binnenzijde van het linker bovenbeen, boven de linkerknie aan de binnenzijde, rond beide knieën, op het rechterscheenbeen en 8 centimeter daaronder.
De beide bloeduitstortingen op de achterkant van beide schouders zijn kenmerkend voor het op de grond duwen van een slachtoffer. Daar past de kneuzing ter hoogte van de nekwervels ook bij. De diverse verwondingen rond de knieën zouden kunnen passen bij vallen op de knieën zoals op een trap. De verwondingen aan de binnenzijde van het linker bovenbeen kunnen passen bij het met geweld met een hand naar buiten duwen van het been. De losse kneuzing aan de binnenkant kan passen bij de afdruk van een duim en de rest van de kneuzing bij een impressie van vingers. De verwonding aan de rechterhand kan goed passen bij stompen door het slachtoffer, waarbij de krasverwondingen mogelijk te verklaren zijn doordat de ring die zij droeg de huid heeft beschadigd tijdens de worsteling.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 24 augustus 2016, opgenomen op pagina 103 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik woon in de [straat] te [plaats] . Het was dinsdagmorgen 16 augustus 2016. Ik hoorde […] iemand heel hard ‘help’ schreeuwen meerdere keren achter elkaar. Om de zoveel seconden hoorde ik steeds het woord ‘help’. Ik klopte aan bij [getuige 2] . Zij woont naast mij. Ik vroeg haar of zij het ook hoorde. Zij had het ook gehoord. We hoorden op dat moment de deur beneden dichtknallen en we hoorden iemand heel snel de trap oplopen. Ik zag dat het meisje tranen in haar ogen had en angstig keek. We vroegen aan haar wat er was gebeurd en of zij het meisje was dat net om hulp had geroepen. Zij bevestigde dit. Ze vertelde toen dat ze aangerand was. Zij was best wel geschrokken en ze was ook een beetje in paniek. Ik zag tranen in haar ogen. Ze stond daar heel verdrietig. Ik heb gehoord dat er heel vaak om hulp is geroepen. Het was heel erg hard.
4. De verklaring van [getuige 2] , afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris1.:
Rond 05:15 uur ben ik gaan slapen. Ik hoorde toen aanhoudend hulpgeroep. Toen [getuige 3] en ik [benadeelde] zagen, huilde ze heel erg. Ze was helemaal in paniek, in tranen en overstuur.
5. De verklaring van [getuige 4] , afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris2.:
Het klopt dat [benadeelde] mij belde vlak nadat het gebeurd was. Ze moest erg huilen toen ze me belde. Haar eerste woorden waren: “ [getuige 4] er is iets ergs gebeurd’.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 21 augustus 2016, opgenomen op pagina 69 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb haar gepenetreerd met mijn vingers. Ze sloeg met haar hand in mijn oog. Zij probeerde naar boven te gaan. Ik pakte haar vast en ik trok haar terug van de trap.
7. Een letselbeschrijving, op 19 augustus 2016 van de GGD [plaats] , als losse bijlage bij voornoemd proces-verbaal gevoegd, inhoudende:
Betreft: [verdachte] . Het letsel bevindt zich net onder de buitenooghoek van het linker oog.
Het bestaat uit een rechte oppervlakkige smalle huidafwijking met korstvorming, parallel aan de lengterichting van het oog van ongeveer 6 mm lang. Er is een tweede rechte, één keer onderbroken, oppervlakkige smalle huidafwijking met korstvorming in een hoek van ongeveer 70° ten opzichte van de eerste kras, beginnend enkele millimeters van het eerste letsel af met in totaal ook een lengte van ongeveer 6 mm.
8. Een letselrapportage, op 1 augustus 2017 opgemaakt en ondertekend door T. Naujocks, forensisch arts KNMG, als losse bijlage bij voornoemd proces-verbaal gevoegd, inhoudende als haar verklaring:
Betreft: [verdachte] .
De verklaring van verdachte lijkt in eerste instantie het meest passend bij het letsel, maar ook de toedracht volgens het slachtoffer is niet uitgesloten. Daarbij is in aanmerking genomen dat slaan en raken twee verschillende dingen zijn.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Zedenzaken kenmerken zich door het feit dat doorgaans slechts twee personen aanwezig zijn bij de strafbare seksuele handelingen: het slachtoffer en de verdachte. Wanneer de verdachte dan de dwang bij de seksuele handelingen ontkent, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het slachtoffer als direct bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering is echter de enkele verklaring van een getuige onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in de zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gerelateerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
In deze zaak verklaren zowel aangeefster als verdachte dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden in de hal van de woning van een vriend van aangeefster. Aangeefster verklaart dat dit onder dwang van verdachte is gebeurd. Verdachte ontkent enige vorm van dwang en stelt dat de handelingen geheel op vrijwillige basis plaatsvonden.
Bij de beoordeling van deze zaak en de vraag of er sprake was van (een vorm van) dwang, is het dus van belang vast te stelten in hoeverre de verklaring van aangeefster steun vindt in ander bewijsmateriaal. De rechtbank acht in dit verband het navolgende van belang.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte de woning is binnengedrongen door zijn lichaam tussen de voordeur te zetten. Eenmaal binnen in de woning heeft hij aangeefster tegen de muur geduwd. Vervolgens heeft hij haar op de grond geduwd en is hij bovenop haar gaan liggen. Hij heeft haar panty naar beneden getrokken en haar rok omhoog gedaan.
Aangeefster verzette zich tegen deze handelingen en zij heeft daartoe constant om hulp geroepen. Met sleutels in haar hand heeft zij verdachte op zijn hoofd en in zijn gezicht geslagen. Het lukte haar twee keer om via de trap naar boven te lopen, maar beide keren werd zij door verdachte teruggetrokken op de trap. Verdachte heeft haar borsten betast en heeft uiteindelijk vingers in haar vagina geduwd.
Het is aangeefster tenslotte gelukt om weg te komen en zij is via de trap naar boven gelopen.
Vrijwel direct kwamen getuigen [getuige 1] en [getuige 2] naar haar toe. Zij verklaren dat aangeefster op dat moment huilde en paniekerig was en dat ze vertelde dat ze zojuist was aangerand. Vlak daarna heeft aangeefster met een goede vriendin van haar gebeld, getuige [getuige 4] . Zij verklaart dat aangeefster huilde en haar vertelde dat er iets ergs gebeurd was.
Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat zij enkele minuten voordat zij aangeefster boven zagen, ongeveer vijf minuten lang hulpgeroep hebben gehoord. […]
Uit het medisch onderzoek is gebleken dat aangeefster diverse blauwe plekken had. Zo had zij onder andere verwondingen aan de binnenzijde van het linker bovenbeen die kunnen passen bij het met geweld met een hand naar buiten duwen van het been.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van aangeefster dat de in de tenlastelegging omschreven handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden steun in de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en in de medische verklaring.
De lezing van verdachte is als volgt. Verdachte en aangeefster kwamen elkaar tegen op straat in het centrum van [plaats] . Voor de woning op straat raakten zij met elkaar in gesprek en bij de deur begonnen zij te zoenen. Daarna hebben zij over en weer seksuele handelingen verricht in de hal van de woning. Verdachte heeft aangeefster gepenetreerd met zijn vingers. Dit was geheel vrijwillig, aangeefster liet op geen enkele wijze blijken dat ze niet wilde. Op enig moment sloeg de stemming van aangeefster helemaal om en zij sloeg verdachte onder andere op zijn hoofd en in zijn gezicht terwijl zij iets in haar hand hield. Verdachte begon te bloeden. Toen hij bloed zag, werd hij boos. Op het moment dat aangeefster via de trap naar boven wilde lopen, pakte verdachte haar vast en trok haar terug. Daarna ging aangeefster staan en liep alsnog de trap op. Verdachte deed zijn broek weer aan en is toen vertrokken.
Verdachte is ter terechtzitting gevraagd hoe hij het ontstaan van de vele letsels bij aangeefster kan verklaren. Verdachte heeft verklaard dat toen aangeefster van de trap naar beneden viel, hij haar vastgreep. Hij heeft haar met volle kracht naar de trap toe geduwd. De eerste keer viel aangeefster op haar zijkant. Daarna stond ze op, pakte de reling, gleed uit en viel naar achteren. Ze kwam naar verdachte toe en hij duwde haar terug. Op dat moment viel ze verder naar beneden.
Deze verklaring van verdachte acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte bij de politie heeft verklaard over één incident op de trap, waarbij aangeefster op haar zijkant viel. Ter terechtzitting komt verdachte met een veel uitgebreidere verklaring over de vraag hoe aangeefster aan de vele letsels zou zijn gekomen.
Over hoe het letsel op het dijbeen van aangeefster zou zijn ontstaan, welk letsel volgens de forensisch arts bij het hardhandig naar buiten duwen van een been past, heeft verdachte daarentegen ter terechtzitting helemaal niets verklaard. De rechtbank verwerpt derhalve het alternatieve scenario van verdachte.
De verdediging heeft nog naar voren gebracht dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat aangeefster hem buiten op straat al vertelde dat zij zou overnachten in de woning van een vriend. Omdat verdachte op dat moment nog geen kennis had genomen van de stukken, is die verklaring van verdachte aannemelijk. De rechtbank stelt vast dat op grond van de stukken in het dossier niet valt uit te sluiten dat verdachte en aangeefster elkaar al eerder zijn tegengekomen op straat en dat zij met elkaar hebben gesproken. Dat gegeven sluit het verdere verloop in de hal, zoals aangeefster dat heeft beschreven, echter niet uit en maakt de bovenstaande conclusie van de rechtbank derhalve niet anders.
Ten aanzien van het letsel van verdachte merkt de rechtbank nog op dat uit de letselrapportage van 1 augustus 2017 blijkt dat het letsel kan passen bij de verklaring van verdachte, maar dat het ook kan passen bij de toedracht zoals aangeefster die heeft geschetst.
Aangeefster heeft gedetailleerd en consistent verklaard over de seksuele handelingen en de door verdachte toegepaste dwang. De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster op deze punten betrouwbaar. Dat bedoelde seksuele handelingen hardhandig en tegen de zin van aangeefster hebben plaatsgevonden, vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in het overige door de rechtbank gebezigde bewijsmateriaal, in het bijzonder de verklaring van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 4] en de bevindingen van het medisch onderzoek van aangeefster. Aan de andersluidende verklaring van verdachte, dat de seksuele handelingen met wederzijds goedvinden hebben plaatsgevonden, gaat de rechtbank derhalve voorbij.
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.”
Het hof overweegt daarnaast dat verdachte op de terechtzitting in hoger beroep het door hem eerder geschetste alternatieve scenario in die zin heeft gewijzigd, dat hij thans heeft verklaard dat hij aangeefster tot driemaal toe van de trap naar beneden heeft getrokken.
In tegenstellig tot wat de raadsman in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft verdachte door op de terechtzitting in hoger beroep een van zijn eerdere lezingen afwijkende versie van zijn alternatieve scenario te geven alles behalve consequent en consistent verklaard.
Het hof acht met de rechtbank, gelet op het voorgaande, het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en passeert het verweer.
Bewezenverklaring
Door voornoemde wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 augustus 2016 te [plaats] , door geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten:
- het brengen van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [benadeelde] en
- het duwen met zijn verdachtes, penis tegen de vagina van die [benadeelde] en
- het betasten van de borsten van die [benadeelde]
en bestaande dat geweld hierin dat verdachte:
- zijn lichaam tussen de deur heeft gezet/geduwd (terwijl die [benadeelde] voornoemde deur wilde sluiten) en aldus de woning waar die [benadeelde] zich bevond is binnengedrongen en
- die [benadeelde] van de trap af heeft getrokken en
- die [benadeelde] op de grond heeft geduwd en vervolgens bovenop die [benadeelde] is gaan liggen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
verkrachting.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 16 augustus 2016 in [plaats] [benadeelde] verkracht door op het moment dat zij de woning waar zij zou overnachten tegelijk met haar te betreden door daar binnen te dringen. Hij heeft haar vervolgens in het trappenhuis met geweld gedwongen een aantal seksuele handelingen te ondergaan die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Verdachte heeft er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het strafwaardige van zijn handelen. Het hof rekent het verdachte aan dat hij op gewelddadige wijze inbreuk heeft gepleegd op de lichamelijke integriteit van aangeefster.
Het hof is van oordeel dat sprake is van een zeer ernstig feit.
Het hof heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 november 2018, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder een groot aantal keren voor huiselijk geweld.
In het kader van deze strafzaak is multidisciplinair gedragskundig onderzoek gedaan naar de persoon van de verdachte. Hij is daarvoor opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (PBC) in de periode van 10 mei 2017 tot 2 juni 2017. Verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek naar zijn persoon in het PBC grotendeels geweigerd. Hij heeft wel meerdere gesprekken gevoerd met de onderzoekers en heeft deelgenomen aan activiteiten op de afdeling.
In het rapport d.d. 26 juli 2017 van het PBC staat onder meer het volgende beschreven:
“Door de aanvankelijke weigering van betrokkene, die gedurende het onderzoek wat meer zijn medewerking verleende, had de forensisch milieuonderzoeker […] beperkt inhoudelijke gesprekscontacten met betrokkene. Wel werd gesproken met enkele leden van het sociale netwerk van betrokkene en werd schriftelijk informatie ontvangen van instellingen.
[…]
De psychiater en psycholoog verkregen informatie uit de eigen contacten, de beschikbare stukken, het forensisch milieuonderzoek en de observaties van de groepsleiding.”3.
en
“Uit het milieuonderzoek, de korte contacten met betrokkene en de groepsobservatie komt het beeld naar voren van een man de zich oppervlakkig aangepast en beheerst kan opstellen en weinig opvallende gedragskenmerken laat zien, maar in zijn partnerrelaties dominerend, jaloers, controlerend en dwingend gedrag vertoont, krenkbaar is als zaken niet lopen zoals hij wil of wanneer anderen hem verlaten en vervolgens met bedreigingen, verbale en fysieke agressie reageert.
[…]
De krenkbaarheid en agressieregulatieproblematiek binnen partnerrelaties, de instabiliteit in relaties en de heftige reacties na verlating, wijzen op pathologie. De beschreven symptomen zouden kunnen passen bij narcistische kenmerken en/of borderline kenmerken in de persoonlijkheid c.q. een persoonlijkheidsstoornis.”4.
en
“Betrokkene leidde vanaf zijn volwassenheid een impulsief en onverantwoordelijk leven. Hij was niet in staat een opleiding af te maken of een baan vast te houden, had meerdere vriendinnen tegelijkertijd, liet zich bij periodes financieel onderhouden door zijn partners, hij maakte schulden, hield zich onvoldoende aan afspraken en realistische doelen op de lange termijn ontbraken.
[…]
De aard van de gedragingen en het disfunctioneren zouden kunnen passen bij een antisociale persoonlijkheid (stoornis).
[…]
Concluderend kan gesteld worden dat de beschreven disfuncties op relationeel gebied (agressieregulatieproblemen binnen partnerrelaties, krenkbaarheid, problemen met verlatingen, instabiliteit in relaties) een patroon zijn en niet binnen het normale bereik vallen. Voor een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens zijn er dan ook voldoende aanwijzingen.”5.
en
“Daarnaast is er sprake van een ziekelijke stoornis, namelijk een stoornis in het gebruik van cannabis (matig van ernst).”
Op basis van bovenstaande rapportages stelt het hof vast dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, te weten een stoornis in het gebruik van cannabis, alsmede van een persoonlijkheidsstoornis, te weten (mogelijk) een antisociale persoonlijkheidsstoornis en/of een stoornis met narcistische en/of borderline kenmerken. Gelet op het bestendige karakter van deze stoornissen, waren deze ook aanwezig op het moment dat verdachte het bewezen verklaarde pleegde. Het hof is van oordeel dat het bewezen verklaarde feit in enige mate is begaan onder invloed van deze stoornissen. Het bewezen verklaarde feit wordt hem daarom in enigszins verminderde mate toegerekend.
Het hof is van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van vierentwintig maanden passend en geboden is. Het hof heeft bij bepaling van de hoogte van deze gevangenisstraf rekening gehouden met de persoonlijkheidsproblematiek, de enigszins verminderde toerekenbaarheid en de omstandigheden waaronder het feit werd gepleegd. Daarnaast zal het hof bepalen dat verdachte, zoals hieronder zal worden overwogen, ter beschikking wordt gesteld waarbij tevens een bevel tot verpleging wordt opgelegd. Het hof betrekt tot slot ook in zijn beslissing dat – als overwogen – sprake is van een zeer ernstig feit.
Motivering van de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling
Door de verdediging is op gronden zoals weergegeven in de ter zitting van het hof overgelegde pleitnota – kort gezegd – betoogd dat geen maatregel van terbeschikkingstelling kan en moet worden opgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Een verdachte bij wie tijdens het begaan van een feit een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien het door hem begane feit een misdrijf is dat wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist. In artikel 37, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de last tot terbeschikkingstelling slechts kan worden gegeven nadat een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend recent advies is overgelegd van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines -waaronder een psychiater- die verdachte hebben onderzocht.
Zoals hierboven beschreven is verdachte geobserveerd in het Pieter Baan Centrum teneinde onderzoek te doen naar zijn geestelijke gesteldheid, maar heeft verdachte slechts in beperkte mate meegewerkt aan dit onderzoek. Hij kan worden aangemerkt als een zogenoemde weigerende observandus.
Artikel 37a, derde lid, juncto artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, maakt het mogelijk dat ook aan een weigerende observandus de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd. De eis van recente multidisciplinaire rapportage (artikel 37, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht) geldt in een dergelijk geval niet. Wel dient, gelet op artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht te worden vastgesteld dat verdachte op het moment van het begaan van de misdrijven leed aan een psychische stoornis en dient er, op de voet van artikel 37a, derde lid, juncto de laatste volzin van artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoveel mogelijk informatie te worden vergaard over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de last van een terbeschikkingstelling. Het hof heeft zich zoveel mogelijk voorzien van de beschikbare rapportages over de persoon van verdachte.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid van deze door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum zoals hiervoor omschreven conclusies te twijfelen en neemt deze over. Het hof is van oordeel dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, te weten een stoornis in het gebruik van cannabis, alsmede van een persoonlijkheidsstoornis, te weten (mogelijk) een antisociale persoonlijkheidsstoornis en/of een stoornis met narcistische en/of borderline kenmerken. Het hof stelt op grond van de rapportages vast dat deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond tijdens het begaan van het bewezen verklaarde.
Het hof is op grond van alle omtrent verdachte beschikbare informatie, waarbij de PBC rapportage in het bijzonder in aanmerking wordt genomen, van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd. Gebleken is immers zoals hiervoor overwogen dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond.
Het door hem begane feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld (een misdrijf dat wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht).
Er is groot recidivegevaar aanwezig. Dit leidt het hof af uit de voornoemde rapportages van het PBC en de reclassering, uit de ernst van het feit, uit de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, uit het feit dat verdachte ondanks verschillende ambulante behandeltrajecten door diverse instanties en personen dit feit heeft gepleegd, alsmede gelet op de recidive op het punt van geweld binnen relaties blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie. Daarnaast slaat het hof ook acht op de omstandigheid dat uit de verklaring van verdachte tegenover de politie d.d. 6 september 2016voortvloeit dat verdachte het onderhavige feit pleegde terwijl hij boos was op zijn toenmalige vriendin, Naomi, die op 16 augustus 2016 tegen de wil van verdachte in uitging in Den Haag, waarover verdachte zich die avond en nacht erg boos maakte.
De deskundigen concluderen in dit verband ook dat verdachte bij een geringe aanleiding zeer agressief kan reageren.
Gelet op de problematiek van verdachte is de verwachting van het hof dat een lang en intensief klinisch behandeltraject nodig zal zijn.
Het recidivegevaar acht het hof groot.
In het rapport van de reclassering van 16 november 2017 staat onder meer het volgende beschreven:
"Uit het milieuonderzoek van het Pieter Baan Centrum komt naar voren dat er een patroon van huiselijk geweld, waaronder een seksueel gewelddadige component, in zijn relaties schuilt. Betrokkene windt zijn vriendinnen eerst om zijn vingers om daarna macht over ze uit te oefenen en ze niet meer lost te laten. Dat leidde meerdere malen tot veroordelingen voor huiselijk geweld."
(….)
"Inschatting recidiverisico
Het recidiverisico op het gebied van geweld (incluis seksueel geweld) in relaties dan wel daarbuiten, achten wij hoog als betrokkene schuldig wordt bevonden.”
In het rapport van de reclassering van 18 oktober 2018 staat als advies onder meer het volgende beschreven:
"Voor wat betreft de tweede vraag (Het hof begrijpt: moet behandeling in een ambulant of in een klinisch kader plaatsvinden) zijn wij voor een klinische behandeling en de daarbij horende indicatiestelling en toeleiding eveneens afhankelijk van een psychiatrische- en/of psychologische onderbouwing. Daarbij opmerkend dat een klinische behandeling, in het kader van tbs met voorwaarden of als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling, contra geïndiceerd is wanneer vrijwilligheid en bereidheid ontbreekt. Bij betrokkene is dit het geval want hij wil niet meewerken aan een klinische behandeling en is ontkennend. Daarnaast werd tijdens het bespreken van de casus in ons Tbs Casuïstiek Overleg door onze consulent psychiater opgemerkt dat de geschetste persoonlijkheidsproblematiek in sommige gevallen een contra indicatie kan zijn voor een klinische opname. Het is onduidelijk of dit bij betrokkene ook het geval is.
Wat rest, is een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling. In ons reclasseringsadvies d.d. 16-11-2017 beschreven wij onze, nog steeds heersende, twijfels hierover. Zijn motivatie voor een ambulante behandeling lijkt extern en vooral gebaseerd op vrijheid en autonomie in plaats van inzicht en intrinsieke motivatie.
Kortom, omdat betrokkene niet optimaal wil meewerken aan psychiatrisch- en/of psychologisch onderzoek ontbreekt het aan diagnostische informatie, een strafadvies van een PJ rapporteur en een indicatiestelling door het IFZ. Nog los van zijn ontkenning, zijn hierdoor onze mogelijkheden beperkt en kunnen wij slechts persisteren bij ons eerder uitgebracht advies, zoals beschreven in ons reclasseringsadvies d.d. 16-11-2017
Op grond van vorengaande in combinatie met de vaststelling dat verdachte ook ter zitting van het hof heeft aangegeven niet mee te willen werken aan een klinische behandeling is het hof van oordeel dat er sprake is van een groot recidivegevaar en dat behandeling hiervoor alleen kan in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Een ambulante behandeling waar verdachte wel aan mee wil werken is al zonder resultaat gebleven en aan een klinische behandeling wil verdachte niet meewerken. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen derhalve het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en het daarbij te geven bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, waarbij de duur van de maatregel niet in tijd is beperkt. Het door verdachte begane misdrijf was gericht op en veroorzaakte gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 11.355,14, waarvan een bedrag van € 4.500,00 aan kosten voor rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.496,90, inclusief de gevorderde vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof begroot die schade op een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade en in totaal € 996,90 aan materiële schade. Verdachte is in zoverre tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in voor dat deel zal worden toegewezen.
Ten aanzien van het overige deel van de materiële schade is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor kosten van rechtsbijstand is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat deze kosten beoordeeld dienen te worden aan de hand van het in de civiele rechtspraktijk gangbare liquiditeitstarief. Op grond daarvan komt de vordering in aanmerking voor vergoeding van drie punten van elk € 250,00. Van de zijde van de benadeelde partij zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan van dit uitgangspunt afgeweken zou moeten worden. De vordering ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand wordt daarom tot een bedrag van € 750,00 toegewezen, onder afwijzing van de vordering tot vergoeding van de kosten rechtsbijstand voor het overige.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 6 april 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstaf voor de duur van zes maanden, opgelegd onder parketnummer 18-022419-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 5.996,50 (vijfduizend negenhonderdzesennegentig euro en vijftig cent) bestaande uit € 996,50 (negenhonderdzesennegentig euro en vijftig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 5.996,50 (vijfduizend negenhonderdzesennegentig euro en vijftig cent) bestaande uit € 996,50 (negenhonderdzesennegentig euro en vijftig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 64 (vierenzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 16 augustus 2016.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 6 april 2016, parketnummer 18-022419-16, te weten van:
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 28 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E. Pennink voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.