Rb. Limburg, 25-07-2017, nr. C/03/236949 / HA RK 17-136
ECLI:NL:RBLIM:2017:7941
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
25-07-2017
- Zaaknummer
C/03/236949 / HA RK 17-136
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2017:7941, Uitspraak, Rechtbank Limburg (Wrakingskamer), 25‑07‑2017; (Wraking)
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Toewijzing wrakingsverzoek gelet op gang van zaken en de behandelwijze van de zitting.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Datum beslissing: 25 juli 2017
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/236949 / HA RK 17-136
Beslissing van de meervoudige kamer van belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van
[verzoeker] ,
[adresgegevens verzoeker] ,
hierna te noemen: verzoeker (gemachtigde mr. C.R.N. de Boer, advocaat te Maastricht),
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. G.M.P. Brouns, rechter in de rechtbank Limburg (hierna ook te noemen: de kantonrechter).
1. Het procesverloop
De ex-partner van verzoeker heeft [naam bewindvoerder] , de bewindvoerder van verzoeker, in die hoedanigheid gedagvaard in kort geding. De vordering strekt ertoe om de tenaamstelling van een personenauto op naam van verzoeker te realiseren. In deze procedure zijn op 6 juni 2017 en 15 juni 2017 zittingen gehouden ten overstaan van de kantonrechter als voorzieningenrechter.
Mr. de Boer heeft bij brief van 15 juni 2017 om wraking van de kantonrechter verzocht.
De kantonrechter heeft de wrakingskamer op 21 juni 2017 schriftelijk bericht niet in het verzoek te berusten en heeft daarbij zijn reactie op het verzoek gegeven, waarbij hij tevens heeft aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 13 juli 2017, waar verzoeker en zijn gemachtigde zijn verschenen.
2. De gronden van het wrakingsverzoek
Als wrakingsgrond heeft verzoeker aangevoerd dat de kantonrechter tijdens de zittingen niet onpartijdig was, althans de schijn heeft gewekt dat hij dit niet was. Bij de zitting van 6 juni 2017 was naast de ex-partner en haar advocaat alleen verzoeker aanwezig, niet de bewindvoerder of de gemachtigde. Formeel was de gedaagde dus niet verschenen, zoals de kantonrechter – naar uit het proces-verbaal van de zitting blijkt – terecht heeft geoordeeld. Niettemin heeft de kantonrechter verzoeker geboden om de auto op zijn naam te zetten. De kantonrechter heeft vervolgens de mondelinge behandeling aangehouden tot 15 juni 2017, uitsluitend om dan na te gaan of verzoeker die tenaamstelling had gerealiseerd. Daarbij heeft de kantonrechter aangekondigd dat hij boos zou worden als zou blijken van niet. Op de zitting van 15 juni 2017 refereerde de kantonrechter aan dit gebod als “de gemaakte afspraak” en heeft hij de gemachtigde, die toen (met verzoeker) wel was verschenen, niet in de gelegenheid gesteld het standpunt van de bewindvoerder en/of verzoeker toe te lichten. Verzoeker heeft hierdoor de indruk gekregen dat de kantonrechter op 6 juni 2017 “al klaar was” met de zaak, dus had beslist dat de auto hoe dan ook op naam van verzoeker moest komen, zonder hoor en wederhoor. In combinatie met het gedrag en met name de woordkeuze van de kantonrechter tegenover verzoeker, is hiermee de schijn van partijdigheid gewekt.
3. Het standpunt van de kantonrechter
De kantonrechter heeft in zijn schriftelijke reactie de vraag opgeworpen of het wrakingsverzoek tijdig is ingediend nu dit eerst ná en niet op de zitting is gedaan. Hij heeft zich voorts afgevraagd of verzoeker, die geen procespartij was in het kort geding, wel partij als bedoeld in artikel 36 Rv kan zijn. Voorts heeft de kantonrechter gemotiveerd ontkend dat sprake is geweest van vooringenomenheid. De behandeling in kort geding is – bij afwezigheid van de bewindvoerder, formeel de gedaagde partij – juist in het belang van verzoeker aangehouden. Verzoeker kreeg daardoor de gelegenheid om de bewindvoerder te benaderen en/of de auto conform zijn eigen toezegging te laten overschrijven. Daarmee werden ook (bewind)kosten vermeden.
4. De beoordeling van het verzoek
Ontvankelijkheid
4.1.
Een verzoek tot wraking kan op de voet van artikel 36 Rv worden gedaan door een partij, tegen de rechter die zijn zaak behandelt. Verzoeker is weliswaar niet de formele procespartij in het kort geding (dat is krachtens artikel 1:441 BW de bewindvoerder) maar hij heeft, nu de bewindvoerder zíjn vermogen beheert, een eigen belang bij onpartijdige behandeling van de zaak. Daarom is verzoeker mede te beschouwen als “partij” in de betekenis van artikel 36 Rv.
4.2.
Een wrakingsverzoek moet krachtens artikel 37 lid 1 Rv worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Grondslag van het onderhavige verzoek zijn uitlatingen en beslissingen van de kantonrechter ter zitting van 15 juni 2017. Het verzoek is op die dag omstreeks 17.55 uur ontvangen. Een zo korte tijd voor beraad tussen het bekend worden van die omstandigheden en de indiening van het verzoek is acceptabel. Het verzoek is tijdig gedaan.
4.3.
Verzoeker is derhalve ontvankelijk is in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
4.4
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dit vermoeden kan uitzondering lijden als zich omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans die de (objectief gerechtvaardigde) vrees van vooringenomenheid hebben gewekt.
4.5.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat laatste hier het geval. Ter zitting van 6 juni 2017 was de gedaagde partij (de bewindvoerder) niet verschenen, in persoon noch bij gemachtigde. Dit had voor de kantonrechter grond kunnen vormen – zoals hij zich blijkens zijn reactie en het proces-verbaal van de zitting bewust was – om direct bij verstek de vordering toe te wijzen tenzij deze vordering hem ongegrond of onrechtmatig zou voorkomen. Als alternatief, waarvoor de kantonrechter kennelijk heeft gekozen, had hij de mondelinge behandeling kunnen aanhouden teneinde verzoeker in de gelegenheid te stellen bij de voortzetting van de zitting met zijn bewindvoerder en/of diens gemachtigde te verschijnen. Bij de keuze voor dit laatstgenoemde alternatief had de kantonrechter zich echter vervolgens van een inhoudelijk debat over de zaak moeten onthouden. De kantonrechter is buiten de grenzen van het procesrecht getreden door, ondanks de aangekondigde aanhouding van de mondelinge behandeling, met de verschenen personen in materieel debat te treden en verzoeker zelfs het (door hem als zodanig ervaren) ‘bevel’ te geven (uit de voeren op straffe van boosheid) om de auto op zijn naam te zetten. Hij heeft dit bevel kracht bijgezet door te zeggen dat hij bij het vervolg op 15 juni 2017 “zo klaar zal zijn met de zitting en de vordering aan de eisende partij zal worden toegewezen”. Uit het proces-verbaal van die tweede zitting blijkt dat de kantonrechter zich toen inderdaad ertoe heeft beperkt na te gaan of verzoeker het (onbevoegdelijk gegeven) ‘bevel’ had uitgevoerd. Hoewel toen wel een gemachtigde is verschenen – waarbij de wrakingskamer in het midden laat, omdat het proces-verbaal hiervan geen melding maakt, of dit namens de bewindvoerder was, zoals de gemachtigde ter zitting van de wrakingskamer heeft gesteld – heeft de kantonrechter toen niet gevraagd naar een mogelijk verweer tegen de vordering in kort geding. Aldus is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.
4.6.
Door te overwegen en beslissen zoals hij heeft gedaan, heeft de kantonrechter bij verzoeker kennelijk de vrees gewekt dat hij van deze rechter geen volstrekt onpartijdig oordeel kon verwachten. Deze vrees wordt objectief gerechtvaardigd door de formele onjuistheid van die overwegingen en beslissingen, zoals hiervoor uiteengezet. De goede bedoelingen van de kantonrechter – in zijn opvatting werd immers ook het belang van verzoeker gediend door de hem opgelegde wijziging van de tenaamstelling van de auto – kunnen hieraan niet afdoen. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.
5. De beslissing
De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking van mr. G.M.P. Brouns toe.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, mr. E. van Unen en mr. A.K. Kleine, leden, bijgestaan door mr. H.M.E. de Beukelaer als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2017.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.