CRvB, 08-07-2015, nr. 15-4023 WWB VV-PV
ECLI:NL:CRVB:2015:2259
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
08-07-2015
- Zaaknummer
15-4023 WWB VV-PV
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2015:2259, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 08‑07‑2015; (Proces-verbaal, Voorlopige voorziening)
Uitspraak 08‑07‑2015
Inhoudsindicatie
De voorzieningenrechter acht het door verzoeker gestelde financiële belang op zichzelf spoedeisend nu vaststaat dat verzoeker geen inkomen heeft, hij geen nieuwe aanvraag om bijstand heeft ingediend en er, gelet op het geschil tussen partijen, geen uitzicht is op een voorschot op de bijstand. Het oordeel van de voorzieningenrechter over deze zaak heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
15/4023 WWB VV-PV
Datum uitspraak: 8 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening hangende het hoger beroep van verzoeker tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 maart 2015, 14/1294 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: C.M.A.V. van Kleef
Ter zitting van 1 juli 2015 zijn verschenen: verzoeker, bijgestaan door mr. K.D. Smeele en het college vertegenwoordigd door M.J. Wijn. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten en bepaalt dat heden mondelinge uitspraak wordt gedaan.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht toe;
- bepaalt dat het college met ingang van 1 april 2015 aan verzoeker een voorschot op de
bijstand toekent, naar de voor verzoeker toepasselijke norm, tot de datum waarop op het
hoger beroep van verzoeker uitspraak wordt gedaan;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 980,-;
- bepaalt dat het college aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 123,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Verzoeker ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Hij heeft zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit. Verzoeker is sinds 3 juli 2001 gehuwd met [naam echtgenote] (echtgenote). Zijn echtgenote heeft alleen de Marokkaanse nationaliteit en woont in Marokko.
Het college heeft onderzoek laten doen naar vermogen van verzoeker in Marokko. De attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse ambassade te Rabat heeft op 15 mei 2013 gerapporteerd dat hij de plaatselijke cheikhs en moquaddems (autoriteiten) heeft geraadpleegd. Hij heeft een foto van verzoeker getoond. Daarop hebben de autoriteiten verklaard dat verzoeker bekend is bij de gemeente [plaatsnaam] omdat hij daar sinds drie of vier jaar een woning bezit op het adres [adres a] te [plaatsnaam] (woning). Op de vraag of de echtgenote van verzoeker onroerend goed bezit in deze gemeente, deelden de autoriteiten mee dat dit niet het geval is. De waarde van de woning is door een beëdigd taxateur op 15 april 2013 geschat op, omgerekend, € 52.470,-. Verzoeker heeft op 17 juli 2013 tegenover het college over de woning verklaard dat hij de aan hem getoonde foto van de woning kent als het huis van zijn vrouw. Het aankoopbewijs van dit huis alsmede de bouwvergunning staan op zijn naam. Hij betaalt het water en de elektra. Op grond van deze bevindingen heeft het college bij besluit van 1 augustus 2013 (eerste besluit), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 januari 2014 (bestreden besluit), de bijstand van verzoeker beëindigd met ingang van
1 augustus 2013. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat verzoeker over de perioden van 9 december 2011 tot 31 augustus 2012 en van 19 november 2012 tot 1 augustus 2013 geen inlichtingen heeft verstrekt over vermogen in het buitenland, namelijk een eigen woning in Marokko en dat het vermogen uit deze woning meer bedraagt dat de van toepassing zijnde vermogensgrens.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft, hangende bezwaar, bij uitspraak van 24 september 2013, 13/7305 het eerste besluit geschorst tot de verzending van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft, hangende beroep, bij uitspraak van 24 juni 2014, 14/4651 de voorlopige voorziening getroffen dat aan verzoeker met ingang van 7 juni 2014 tot aan de uitspraak in beroep een voorschot op de bijstand wordt toegekend naar de voor hem toepasselijke norm.
De rechtbank Den Haag heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan.
Verzoeker heeft, kort samengevat, aangevoerd dat de woning in Marokko van [naam M] is gekocht met geld van zijn echtgenote en dat de woning van haar is. Verzoeker heeft bij de aankoop slechts opgetreden als gemachtigde en woordvoerder van zijn echtgenote. Er was sprake van een verkoopbelofte. De aankooptransactie van de woning is tot op heden niet voltooid. De woning moet nog officieel worden overgezet op naam van de echtgenote, zoals van meet af aan de bedoeling is geweest. Vanwege de daaraan verbonden hoge kosten is dit nog niet gebeurd. Verzoeker noch zijn echtgenote hebben het juridisch eigendom van de woning. Het huis staat blijkens de verklaring van de president van de gemeente [plaatsnaam] van 6 mei 2014 nog steeds op naam van [naam M] van wie dit, zonder procedure bij het nationaal bureau grondbeheer, onvervreemdbaar is. Er is onvoldoende feitelijke grondslag voor de beëindiging van de bijstand met ingang van
1 augustus 2013. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt ertoe dat aan verzoeker met ingang van 1 april 2015 bijstand wordt betaald.
De voorzieningenrechter acht het door verzoeker gestelde financiële belang op zichzelf spoedeisend nu vaststaat dat verzoeker geen inkomen heeft, hij geen nieuwe aanvraag om bijstand heeft ingediend en er, gelet op het geschil tussen partijen, geen uitzicht is op een voorschot op de bijstand. Het oordeel van de voorzieningenrechter over deze zaak heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
Het eigendomsrecht ten aanzien van de woning is nog niet in het kadaster geregistreerd. Verzoeker heeft gemotiveerd en met de verklaring van de president van [plaatsnaam] onderbouwd gesteld dat niet hij, maar een derde eigenaar is van de woning en dat die zonder procedure onvervreemdbaar is.
Nog los van de andere vragen die op zitting zijn opgekomen en die in het partijen toegezonden proces-verbaal zijn vastgelegd, acht de voorzieningenrechter op dit moment onvoldoende duidelijk of verzoeker redelijkerwijs kan beschikken over de woning in Marokko in de zin dat hij de daarin besloten middelen kan inzetten voor zijn levensonderhoud. Er bestaat geen helderheid over de eigendom van de woning en uit de verklaring van de autoriteiten dat verzoeker de woning “bezit”, kan niet zonder meer worden afgeleid dat verzoeker de woning ook kan vervreemden en de verkoopprijs voor zichzelf kan
gebruiken. Gelet hierop bestaat grond om de voorlopige voorziening met ingang van 1 april 2015 te treffen als in het dictum is bepaald. Daarom bestaat ook aanleiding om het college te veroordelen in de kosten van verzoeker.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) C.M.A.V. van Kleef w (getekend) O.L.H.W.I. Korte
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep
HD