Rb. Limburg, 09-05-2017, nr. C/03/230846 / FA RK 17-215
ECLI:NL:RBLIM:2017:4198
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
09-05-2017
- Zaaknummer
C/03/230846 / FA RK 17-215
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2017:4198, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 09‑05‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 09‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Partneralimentatie, lotsverbondenheid verbroken wegens grievend gedrag van de vrouw.
Partij(en)
Rechtbank Limburg
Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Zaaknummer : C/03/230846 / FA RK 17-215
Beschikking van 9 mei 2017 betreffende alimentatie
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats man] , [adres man] ,
hierna te noemen de man;
advocaat: mr. E.Ph. Roelofs;
tegen:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats vrouw] , [adres vrouw] ,
hierna te noemen de vrouw
advocaat: mr. C.C.B. Breij.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 16 januari 2017;
- het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 14 maart 2017;
- de brief van de man van 29 maart 2017, met bijlagen;
- de brief van de vrouw van 30 maart 2017, met bijlagen;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 11 april 2017 en waarbij zijn verschenen:
- partijen, bijgestaan door hun advocaten.
Ter zitting heeft mr. Roelofs, de advocaat van de man, een pleitnota overgelegd.
2. De vaststaande feiten
2.1.
Op grond van de overgelegde - niet weersproken - producties gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten.
2.2.
Partijen zijn op 5 oktober 2001 in de gemeente Susteren met elkaar gehuwd. In augustus 2008 zijn partijen gescheiden gaan leven.
2.3.
Vanaf september 2008 heeft de man vrijwillig een partnerbijdrage aan de vrouw betaald. Bij beschikking van 28 april 2009 van de rechtbank Maastricht is onder meer, bij wijze van voorlopige voorziening, een partnerbijdrage aan de man opgelegd van € 800,00 per maand.
2.4.
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk is geboren de thans nog minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats minderjarige] op [geboortedag minderjarige] 2003.
[de minderjarige] heeft sinds de echtscheiding haar hoofdverblijf bij de man.
2.5.
De rechtbank Maastricht heeft op 7 april 2010 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die uitspraak is op 11 november 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij voornoemde beschikking heeft de rechtbank aan de man een uitkering tot levensonderhoud, verder te noemen partnerbijdrage, opgelegd van € 1.370,00 per maand.
2.6.
Bij uitspraak van het Gerechtshof van 1 februari 2011 is de partnerbijdrage bepaald op € 1.965,00 per maand.
2.7.
Bij beschikking van 16 mei 2012 van de rechtbank Roermond is de aanvullende behoefte van de vrouw bepaald op 50% van de eerder berekende behoefte en is de partnerbijdrage gewijzigd in € 995,75 per maand.
Ingevolge wettelijke indexering bedraagt die bijdrage vanaf 1 januari 2017 € 1.065,26 per maand.
3. Het verzoek
3.1.
Het verzoekschrift houdt in dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de partnerbijdrage:
- -
primair: beëindigt of matigt met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift (16 januari 2017) of de termijn verkort op grond van het (inmiddels) ontbreken van de lotsverbondenheid;
- -
subsidiair: beëindigt, matigt of de termijn verkort gedurende welke de man nog partneralimentatie verschuldigd is, op grond van het zelfstandig kunnen voorzien in haar levensonderhoud door de vrouw.
3.2.
De man stelt in het verzoekschrift dat sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de eerdere rechterlijke uitspraak niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Hij is van mening dat niet langer van hem gevergd kan worden dat hij een bijdrage levert aan de kosten van levensonderhoud van de vrouw, omdat primair door haar kwetsend en grievend gedrag van lotsverbondenheid geen sprake meer is en subsidiair omdat de vrouw zelfstandig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en voor zover dit niet zo mag blijken te zijn, het aan de vrouw zelf te wijten is dat zij niet in haar aanvullende behoefte kan voorzien, aangezien zij geen activiteiten onderneemt die eraan kunnen bijdragen dat zij zelfstandig daarin kan voorzien.
3.3.
Ter zitting heeft de man zijn subsidiaire grondslag ingetrokken en aangevoerd dat hij enkel een oordeel wil van de rechtbank over de stelling dat niet langer sprake is van lotsverbondenheid.
3.4.
De man heeft aan zijn primaire stelling het volgende ten grondslag gelegd.
Vanaf de verbreking van de samenleving, medio 2008, ondervindt de man ernstige problemen met de vrouw, die de gebruikelijke emoties die gepaard gaan met een echtscheiding ver te boven gaan, in het bijzonder in relatie tot de zorg en opvoeding van [de minderjarige] . Van meet af aan heeft [de minderjarige] hoofdverblijf bij de man, waarbij aanvankelijk voor de vrouw een uitgebreide omgangsregeling gold op enkele schooldagen. Nadat de dochter van de vrouw uit een eerder huwelijk, [dochter vrouw] , op 14-jarige leeftijd, eind 2009, onder toezicht is gesteld en uit huis van de vrouw is geplaatst, om haar veiligheid te kunnen waarborgen, hebben de man, de raad en Bureau Jeugdzorg, tal van procedures moeten inleiden om ook [de minderjarige] van het doorlopende juk van de vrouw te bevrijden. De vrouw belast [de minderjarige] met haar mening over de man en stelt dat zowel zij, halfzus [dochter vrouw] als [de minderjarige] zelf door de man zijn mishandeld. De vrouw blijft bij deze stellingen, ondanks het feit dat de man nimmer vervolgd is en gedurende al de voorbije jaren meerdere instanties bij de man en [de minderjarige] betrokken zijn geraakt en niemand de beschuldigingen van de vrouw ondersteunt.
Gelukkig heeft de zorg en opvoeding bij de man, die volgens de raad zorgt voor een stabiele en veilige opvoedingsomgeving, ondanks het ernstige wangedrag van de vrouw, maar mede dankzij de beperkte en begeleide omgang met de vrouw, [de minderjarige] doen ontwikkelen tot een sterk en blij kind, met goede schoolresultaten, een brede sociale omgeving en persoonlijke ontwikkeling in hobby’s. Dat het zo ging met [de minderjarige] blijkt uit een rapport van de Raad voor de kinderbescherming waarop de beschikking van de rechtbank van 28 april 2016 is gebaseerd.
Hoewel de man vanuit het verleden en vanwege de uitspraken van de vrouw als er geen instantie of rechtbank bij aanwezig is, erg angstig was voor de gevolgen van onbegeleide omgang tussen [de minderjarige] en de vrouw, heeft hij hier na voornoemd onderzoek door de Raad voor de kinderbescherming toch mee ingestemd, als dit goed zou worden gemonitord. De rechtbank heeft na de beschikking van 28 april 2016 waarbij onbegeleide omgang is vastgelegd, in november 2016 de proefperiode van onbegeleide omgang geëvalueerd. Inmiddels werd [de minderjarige] in haar ontwikkeling bedreigd en was een ondertoezichtstelling uitgesproken, gelet op de zorgen rondom [de minderjarige] . Bij beschikking van 15 december 2016 heeft de rechtbank de vastgestelde tijdelijke regeling voor onbegeleide omgang niet bestendigd, maar in de handen van de gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg gelegd. Ook is de man alleen belast met het ouderlijk gezag. De rechtbank concludeert daarbij dat de vrouw niet dan wel onvoldoende in staat is om een opvoeder voor [de minderjarige] te zijn. Bovenal stelt de rechtbank in de beschikking: “Ook heeft [de minderjarige] zich, sinds meer en onbegeleid contact met de moeder, van de vader afgekeerd en kan hij in haar ogen niets goed doen. De moeder lijkt [de minderjarige] daarin te bevestigen en te stimuleren.”
De vrouw heeft aldus volledig waargemaakt wat zij begin 2016 tegen de moeder van de man heeft gezegd met betrekking tot ‘het kapot maken’ van de man met het gebruik van [de minderjarige] als ‘wapen’, zodra er onbegeleide omgang zou zijn. Zij heeft een plan gemaakt om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] bij haar zou komen wonen en heeft [de minderjarige] daarin meegesleurd en tegen de man opgezet. Het ernstig grievende wangedrag van de vrouw, bestaande uit de al jarenlang voortdurende treiterijen, agressie en bedreigingen, laster en onder meer psychische geweldplegingen jegens [de minderjarige] , de man, zijn familie en zijn omgeving, de bewuste beschadigingen van [de minderjarige] , van de man én van de relatie tussen [de minderjarige] en de man, kan niet worden gezien als gebruikelijke emoties in een vechtscheiding. Hier is sprake van voortdurende ernstige wrok en welbewust, op beschadigen van in het bijzonder de man gericht, handelen van de vrouw. Dat de vrouw [de minderjarige] tegen de man heeft opgezet blijkt uit meerdere bijlagen die zijn meegezonden met het verzoekschrift, waarin [de minderjarige] dit zelf zegt tegen een hulpverlener of Bureau Jeugdzorg of de Raad voor de kinderbescherming. Dit gedrag van de vrouw heeft er zelfs toe geleid dat [de minderjarige] zich duidelijk van de man heeft afgekeerd en tijdelijk uit huis is geplaatst.
Gezien het vorenstaande, heeft de gewijzigde situatie sinds de start van de onbegeleide omgang tussen de vrouw en [de minderjarige] , er naar de mening van de man toe geleid, dat in redelijkheid niet langer van hem kan worden gevergd dat hij volledig of ten dele bijdraagt in het levensonderhoud van de vrouw. Het gedrag van de vrouw is al jaren buitengewoon schandelijk, maar de recente voorvallen hebben de emmer voor de man fors doen
overlopen. De vrouw toont geen enkele lotsverbondenheid, ze staat volstrekt onverschillig tegenover de man en zijn beleving van alle ellende die zij veroorzaakt. De vrouw bijt aldoor in de hand die haar voedt. Daartegenover verwacht zij wel van de man, dat hij voldoende lotsverbondenheid voelt om haar financieel te ondersteunen. Dat kan natuurlijk niet. De man is van mening, dat de grondslag voor de onderhoudsverplichting van de man aan de vrouw is vervallen, dan wel matiging van het bedrag aan partneralimentatie of verkorting van de termijn waarover deze moet worden voldaan, gerechtvaardigd is. Daarbij
kan, naar de mening van de man, in aanmerking worden genomen, dat sprake is geweest van een huwelijk, waarvan de samenleving nog geen zeven jaren heeft geduurd en waarbij de man inmiddels al ruim acht jaren bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en hij nog zes jaren zou moeten bijdragen, terwijl [de minderjarige] op een korte periode eind 2016 tot begin 2017 na, altijd hoofdverblijf heeft gehad bij de man.
3.5.
Ter zitting heeft de man aanvullend opgemerkt dat het de vrouw is geweest die de band tussen [de minderjarige] en haar vader bewust kapot heeft gemaakt en hun relatie heeft beschadigd. Er is sprake geweest van een mogelijke verhuizing naar Brussel, maar hierover is open met [de minderjarige] gesproken en de man heeft immer gezegd dat als zij uiteindelijk niet wilde gaan, de verhuizing niet door zou gaan. De vrouw heeft ervoor gezorgd dat [de minderjarige] heel negatief ging denken over Brussel. De man heeft al in mei 2016 aan [de minderjarige] laten weten dat, nu zij het niet zag zitten, de verhuizing niet door zou gaan. Hij betwist dan ook dat deze mogelijke verhuizing iets te maken heeft met het gedrag van [de minderjarige] vanaf mei 2016, dat naarmate de onbegeleide omgang langer duurde, steeds heviger werd.
4. Het verweer
4.1.
De vrouw concludeert tot afwijzing van het verzoek van de man, onder compensatie van de proceskosten, en voert daartoe het volgende aan.
De vrouw betwist dat zij jegens de man kwetsend en grievend gedrag vertoont, waardoor er geen sprake meer is van lotsverbondenheid.
De vrouw is het niet eens met de stelling van de man dat hij sinds het begin van de echtscheiding ernstige problemen met de vrouw ondervindt die de gebruikelijke emoties die gepaard gaan met een echtscheiding ver te boven gaan, in het bijzonder in relatie tot de zorg en opvoeding van dochter [de minderjarige] . Het is juist dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] door partijen is bepaald bij de man, doch partijen hebben die keuze destijds gemaakt nu de man, gezien zijn hoge inkomen, veel meer fiscale voordelen kon genieten dan de vrouw. De vrouw heeft in de eerste jaren steeds gedurende het grootste gedeelte van de week de dagelijkse zorg voor [de minderjarige] gehad, nu de man dagelijks richting Den Haag moest voor zijn werkzaamheden en [de minderjarige] was dan ook slechts een lang weekeinde bij de man.
De vrouw kan niet ontkennen dat er vanaf mei 2016 problemen zijn ontstaan tussen [de minderjarige] en de man. Dat er een communicatieprobleem ligt tussen partijen is voor de vrouw meer dan duidelijk. Echter, ook dat gegeven ontkent de man met klem. Indien de man met klem ontkent dat er een communicatieprobleem bestaat, is de man uiteraard ook niet bereid daarvoor een oplossing te zoeken. De man legt de oorzaak van zijn problemen met [de minderjarige] bij de vrouw, terwijl [de minderjarige] zelf degene is die op een andere manier is gaan kijken naar de man.
De vrouw heeft zich de laatste jaren alleen maar dienen te verweren tegen de stelling van de man dat de vrouw psychisch gestoord en labiel is. Deskundigen hebben geconcludeerd dat hiervan geen sprake is. [de minderjarige] is zelf vragen gaan stellen aan de vrouw en die vragen heeft de vrouw eerlijk beantwoord.
Een matiging van het door de man te betalen bedrag of verkorting van de termijn waarover een financiële bijdrage dient te worden betaald evenmin aan de orde. Voor matiging geldt een forse bewijslast voor de man welk bewijs thans geheel ontbreekt.
Indien de alimentatie voor de vrouw zou vervallen, dan wel gematigd zou worden, zou de vrouw financieel veel zwaarder worden getroffen dan de man thans.
4.2.
Ter zitting heeft de vrouw aanvullend gesteld dat sprake is van lotsverbondenheid, alleen al vanwege het feit dat partijen gezamenlijk een dochter hebben. Dat partijen verwikkeld zijn in jarenlange procedures, maakt niet dat daardoor de lotsverbondenheid wordt verbroken. De man ziet zijn eigen aandeel, dat hij de vrouw altijd zwart heeft gemaakt, over het hoofd. Dat [de minderjarige] zich heeft afgezet tegen de man, heeft te maken met het feit dat de man naar Brussel wilde verhuizen, zonder zich iets aan te trekken van de belangen van [de minderjarige] . Daar is zij erg door gekwetst. [de minderjarige] wilde bepaalde dingen, zoals nagels knippen van de man, niet meer doen. Hier kon de man niet tegen. De vrouw heeft [de minderjarige] laten weten dat ze altijd bij haar mocht komen wonen. Toen in mei 2016 bleek dat de vrouw helemaal niet ‘gek’ was zoals de man altijd tegen [de minderjarige] had gezegd, heeft [de minderjarige] een eerlijker beeld gekregen van haar ouders en is zij zelf gaan nadenken en vragen stellen.
De man werkt niet mee aan communicatie, maar stelt steeds voorwaarden aan een gesprek. Aan de communicatie moet worden gewerkt, in plaats van met de vinger naar de vrouw te wijzen.
5. De beoordeling
5.1.
In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, hierna: partneralimentatie.
Ontbreken van lotsverbondenheid als wijziging van omstandigheden
5.2.
De man baseert zijn verzoek op het (inmiddels) ontbreken van lotsverbondenheid, waarmee de grondslag voor de betaling van partneralimentatie volgens hem is vervallen.
Dit is de grondslag voor de wijziging van de partnerbijdrage.
In artikel 1:399 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is erin voorzien dat de rechter de verplichting van bloed- en aanverwanten tot verschaffen van levensonderhoud kan matigen op grond van zodanige gedragingen van de tot levensonderhoud gerechtigde, dat verstrekking van levensonderhoud naar redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd. Hoewel dit artikel niet rechtstreeks van toepassing is op ex-echtgenoten, blijkt uit de jurisprudentie dat het artikel ook in die verhouding een rol kan spelen.
Op grond van artikel 1:157 lid 1 BW dient de rechter immers rekening te houden met alle omstandigheden van het geval bij de beoordeling van de vraag of er een bijdrage in het levensonderhoud aan de andere echtgenoot moet worden toegekend. Daarbij spelen niet alleen financiële (artikel 1:397 lid 1 BW), maar ook niet-financiële factoren een rol. Artikel 1:157, lid 3 BW voorziet in de mogelijkheid om door het stellen van een termijn de duur van het bestaan van een alimentatieverplichting korter te laten zijn dan de algemene wettelijke duur van twaalf jaren. Uit de jurisprudentie volgt dat de alimentatieverplichting wordt beëindigd (of gematigd, dan wel beperkt in duur), als niet langer sprake is van lotsverbondenheid. Op grond van de lotsverbondenheid dienen de echtgenoten na het huwelijk enerzijds een zekere verantwoordelijkheid ten opzichte van elkaar te voelen; anderzijds dienen zij een zeker vertrouwen in elkaar te stellen. De lotsverbondenheid kan worden doorbroken op het moment dat er sprake is van wangedrag van de om onderhoud verzoekende echtgenoot jegens de andere echtgenoot. Daarbij is met name van belang dat de onderhoudsplichtige zich door de gedragingen van de ander dusdanig gegriefd voelt (subjectief oordeel), dat van enige lotsverbondenheid aan zijn/haar zijde niet langer sprake kan zijn. Daarbij spelen bijvoorbeeld een rol de intenties van de onderhoudsgerechtigde echtgenoot bij zijn/haar gedragingen en de wetenschap van de mogelijke consequenties van zijn/haar handelen voor de onderhoudsplichtige.
5.3.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat kort na het uiteengaan van partijen een hevige (echtscheidings)strijd is losgebarsten, die heeft geleid tot een veelvoud aan aangiftes over en weer en betrokkenheid van de Raad voor de kinderbescherming, alsmede (twee maal, in 2011 en 2016) een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Hoewel de periode kort na een echtscheiding vaak gepaard gaat met hevige emoties en grievend gedrag en dit zeker niet altijd leidt tot de conclusie dat niet langer sprake is van lotsverbondenheid, is in dit geval gebleken dat ook 7 jaar later nog immer sprake is van deze emoties en grievend gedrag.
Uit de gedragingen en houding van de vrouw jegens de man, alsmede de impact van het gedrag van de vrouw op de man – zoals dit blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting – kan naar het oordeel van de rechtbank de conclusie worden getrokken dat geen sprake meer is van lotsverbondenheid. De vrouw heeft een zeer negatief beeld over de man, laat dit in haar gedrag zien en uit haar mening over de man zowel richting diverse instanties als naar [de minderjarige] toe. Dit laatste heeft de man zeer ernstig gegriefd, door de gevolgen van het gedrag van de vrouw op zijn relatie met [de minderjarige] . Hieronder worden – niet uitputtend – enkele voorbeelden genoemd waarop voormeld oordeel mede is gebaseerd.
Tijdens het onderzoek door de Raad voor de kinderbescherming in 2011/2012 heeft de vrouw haar visie mogen geven, in persoonlijke gesprekken. Hierover staat in het rapport d.d. 27 februari 2012 onder meer, voor zover thans relevant, opgenomen:
“Moeder vraagt zich af of [de minderjarige] eigenlijk wel van vader is. Moeder heeft zo haar eigen methodes om zwanger te raken. Er is geen sprake van communicatie tussen ouders. Vader is destijds een relatie met moeder aangegaan vanwege haar geld en heeft haar gedwongen in het huwelijk te treden. (…) Vader is een notoire dwarsligger. (…) Vader heeft zowel moeder, [de minderjarige] als [dochter vrouw] geestelijk en lichamelijk mishandeld. (…)
Vader functioneert als een robot. (…) Vader is een psychopaat. Moeder slikte antidepressiva, door hetgeen ze heeft meegemaakt met vader.”
Over het gesprek dat de raadsonderzoeker met [de minderjarige] heeft gevoerd staat:
“ [de minderjarige] geeft aan dat zij eigenlijk niet zo goed weet waarom zij niet meer doordeweeks bij mama woont. Ze denkt dat dit is omdat mama niet altijd zo goede regels stelt en soms een beetje ‘gek’ doet. Met dit ‘gek’ doen bedoelt ze dat mama dan vervelende dingen over papa zegt, zoals bijvoorbeeld dat papa [de minderjarige] zou mishandelen. Dit is echt niet waar zegt [de minderjarige] .”
Ter zitting is aan de vrouw gevraagd hoe zij nu over de man denkt en zijn enkele woorden zoals hiervoor genoemd (robot, psychopaat) aan de vrouw voorgehouden. De vrouw heeft daarop aangegeven dat zij nog altijd hetzelfde denkt over de man. De vrouw heeft ter zitting ook opgemerkt dat zij het onmenselijk vindt wat haar is aangedaan door de man.
Ter zitting heeft de vrouw voorts verteld over een gesprek tussen haar en [de minderjarige] . [de minderjarige] kwam enkele maanden voor de zitting van slag bij haar omdat er mogelijk een machtiging voor verblijf in een gesloten instelling zou worden gevraagd en zij de indruk had gekregen dat dit een soort gevangenis is. De vrouw heeft verteld dat zij daarop heeft geantwoord: de gevangenis is voor mensen die strafbare feiten plegen, zoals je vader, die ons heeft geslagen en geschopt. Uit deze uitlatingen van de vrouw blijkt duidelijk haar mening over de man en hoe zij hiermee omgaat richting [de minderjarige] .
Uit het eindverslag van Centrum voor Jeugd en Gezin d.d. 4 oktober 2016 blijkt het volgende.
“ [de minderjarige] heeft naar vader uitgesproken een plan te hebben gemaakt met moeder, waardoor zij binnenkort bij moeder zal wonen. (…)
Tijdens een huisbezoek op 12 augustus geeft [de minderjarige] meer openheid van zaken. [de minderjarige] vertelt opstandig te zijn om vader te laten voelen wat zij voelt, namelijk boosheid en pijn. Vader is ‘alles’ schuld volgens [de minderjarige] . Dit baseert zij op de informatie van moeder. Moeder geeft aan dat [de minderjarige] oud genoeg is om te weten hoe het zit. [de minderjarige] vertelt dat sinds er geen begeleiding meer is bij de omgang, zij vragen is gaan stellen. Ze is namelijk ouder geworden en durft deze vragen te stellen nu er geen vreemde meer bij is. Moeder vertelt meer over het verleden dan voorheen. Ze gelooft moeder. [de minderjarige] zegt dat haar vader een vreselijke man is door wat hij haar, haar moeder en half zus heeft aangedaan.
[de minderjarige] wilt bij moeder wonen (…) [de minderjarige] vertelt dat ze opstandig is en ruzie maakt met vader omdat ze weet dat ze dan naar moeder kan gaan. (…)
16 augustus (…) ziet het CJG dat moeder enorm veel negatieve voorbeelden beschrijft m.b.t. vader. [de minderjarige] is hiervan getuige. Het lukt moeder niet om deze uitspraken niet te doen waar [de minderjarige] bij is.”
Volgens de vrouw worden zij en [de minderjarige] onvoldoende serieus genomen ten aanzien van het huiselijk geweld dat door de man in het verleden en recent in 2016 (blauwe plek arm) heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft de vrouw desgevraagd opgemerkt dat [de minderjarige] niet heeft gelogen in het gesprek met het CJG, maar dat zij zich niet baseert op informatie van haar moeder maar heeft verteld uit haar eigen ervaringen en herinneringen ten aanzien van het huiselijk geweld dat ook in het verleden had plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt dat een ouder die vermoedt dat de andere ouder zich schuldig maakt aan huiselijk geweld zich daarover uiteraard zorgen kan maken en die zorgen mag uitspreken. De vrouw past deze uitlatingen over de man echter niet aan in het bijzijn van [de minderjarige] , ook niet als instanties haar er (meermaals) op wijzen dat het beter is dat wel te doen. Zij vindt [de minderjarige] oud genoeg om ‘te weten hoe het echt zit’ en houdt daarbij geen enkele rekening met de invloed van hetgeen zij doet en zegt op het beeld dat [de minderjarige] van de man heeft en op de band tussen [de minderjarige] en de man. Dit terwijl de gestelde mishandelingen tot op heden niet vast zijn komen te staan.
De man heeft recente WhatsApp berichten overgelegd van de vrouw aan hem waarin zij onder meer opmerkt: “houd er rekening mee dat het gevaar voor [de minderjarige] voor een t.s. (tentamen suïcide, rechtbank) heel hoog is ze nu zij bij jouw moet verblijven. Daar zal jij de verantwoordelijkheid voor moeten nemen!!”
De man is erg verdrietig over de gebeurtenissen sinds april 2016 en de gevolgen van alles wat er is gezegd en gebeurd op zijn relatie met [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft zich sterk van de man verwijderd, is een periode uit huis geplaatst en heeft enkele weken bij de vrouw verbleven. De man heeft het gevoel in een horrorfilm te leven, heeft veel stress en ondervindt beperkingen in zijn carrière, naast de intensieve zorg voor [de minderjarige] . Op dit moment is psychische hulpverlening ingeschakeld voor [de minderjarige] en probeert de man zijn band met [de minderjarige] te herstellen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het complexe geheel van omstandigheden in deze zaak de conclusie kan worden getrokken dat – in elk geval een deel van – voornoemde gevolgen en de impact daarvan op de man verband houden met de mening en gevoelens van de vrouw over de man en de wijze waarop zij deze uit, zowel tegen instanties als in het bijzijn van en tegen [de minderjarige] .
Hetgeen de vrouw heeft aangevoerd over de verhuizing naar Brussel maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, nu de man [de minderjarige] al in mei 2016 de verzekering heeft gegeven dat de verhuizing niet door zou gaan en uit de stukken blijkt dat hetgeen [de minderjarige] zo boos en opstandig heeft gemaakt meer te maken heeft met (de verhalen over) het verleden.
Anders dan de vrouw heeft aangevoerd is de rechtbank voorts van oordeel dat het enkele feit dat partijen samen een dochter hebben, niet met zich meebrengt dat reeds daarom de lotsverbondenheid in stand blijft. Door hoe de vrouw over de man denkt en hoe zij die mening uitdraagt naar instanties en (in het verleden) de werkgever van de man, alsmede deze mening overbrengt op [de minderjarige] , is de man sterk gegriefd. De rechtbank heeft de overtuiging gekregen dat de man oprecht is in zijn emoties ter zitting, waaruit deze gegriefdheid duidelijk is gebleken.
5.4.
De vrouw heeft niet betwist dat de man sinds september 2008 een partnerbijdrage heeft betaald. Dit betekent dat de man sinds het feitelijk uiteengaan van partijen tot op heden ruim 8,5 jaar een bijdrage levert in het levensonderhoud van de vrouw. Het huwelijk heeft, tot de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, 9 jaar geduurd. Het minderjarige kind van partijen heeft sinds de echtscheiding haar hoofdverblijf vrijwel steeds bij de man gehad en hij heeft de afgelopen jaren voor de feitelijke verzorging en opvoeding zorg gedragen. De rechtbank is van oordeel, al hetgeen hiervoor is overwogen in aanmerking nemend, dat sprake is van een wijziging van omstandigheden gelegen in het inmiddels ontbreken van de lotsverbondenheid en dat van de man in redelijkheid niet langer kan worden gevergd dat hij een bijdrage levert in het levensonderhoud van de vrouw.
De rechtbank zal de bijdrage dan ook per datum van deze beschikking op nihil stellen.
5.5.
De proceskosten
5.5.1.
De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodanig dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De rechtbank:
6.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 16 mei 2012, waarbij ten behoeve van de vrouw een bijdrage in de kosten van levensonderhoud werd gewijzigd, in die zin dat deze met ingang van de datum van deze beschikking wordt bepaald op nihil;
6.2.
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Bastiaans, rechter, en ter openbare civiele terechtzitting van 9 mei 2017 uitgesproken in tegenwoordigheid van H.V.M. Smeets, griffier. | ||
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch: a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak; b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. | ||