Hof Arnhem-Leeuwarden, 25-04-2013, nr. 200.113.536
ECLI:NL:GHARL:2013:2978
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
25-04-2013
- Zaaknummer
200.113.536
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:2978, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 25‑04‑2013; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Vaststelling kinderalimentatie; nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen zowel wat betreft de behoefte als de draagkracht; beroep op aanvaardbaarheidstoets, zorgkorting
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.113.536
(zaaknummer rechtbank Utrecht 312750)
beschikking van de familiekamer van 25 april 2013
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats],verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. M.M. Weijand te Ede,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. N.P. Barské-Gelling te Veenendaal.
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof heeft op 10 januari 2013 een tussenbeschikking gegeven met betrekking tot het thans nog door het hof te beoordelen geschil over de door de vrouw verzochte bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen [kind], de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en de proceskosten. Voor het verloop van het geding tot
10 januari 2013 verwijst het hof naar de tussenbeschikking.
1.2
Ter griffie van het hof zijn nadien binnengekomen:
- -
een brief van mr. Barské-Gelling van 15 maart 2013 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- -
een brief van mr. Weijand van 15 maart 2013 met bijlagen, ingekomen op 18 maart 2013;
- -
een brief van mr. Barské-Gelling van 18 maart 2013 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;- een brief van mr. Weijand van 25 maart 2013 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
1.3
Op 28 maart 2013 is de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
1.4
Desgevraagd heeft mr. Barské-Gelling ter mondelinge behandeling meegedeeld dat zij voldoende heeft kennisgenomen van de brief van mr. Weijand van 25 maart 2013 met bijlagen, dat zij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat zij instemt met overlegging van die bijlagen zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom ook acht op die bijlagen.2. De vaststaande feiten
2.1
De man, geboren op [geboortedag] 1970, woont samen met [A] (verder te noemen “[A]”), die in eigen levensonderhoud voorziet. [A] is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. De man en [A] bewonen de voormalige echtelijke woning van [A] en haar ex-partner. Het belastbare loon van [A] bedraagt volgens de jaaropgaven van 2012 van Aegon Schadeverzekering N.V., Autobar Holland B.V. en het UWV in dat jaar respectievelijk € 1.555,-, € 16.166,- en € 4.899,-.Het belastbare loon van de man bedraagt volgens de jaaropgaven 2010, 2011 en 2012 in die jaren respectievelijk € 42.094,-, € 38.545,- en € 41.424,-. Het inkomen van de man bedraagt blijkens de salarisspecificaties over de periode van 31 december 2012 tot en met 24 februari 2013 € 2.169,- bruto per vier weken, aldus € 2.349,75 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag, diplomatoeslag en prestatietoeslag.
2.2
De vrouw, geboren op[geboortedag] 1972, is alleenstaand en vormt met [kind], geboren op [geboortedag] 2001, een gezin. Zij bewonen de voormalige echtelijke woning. De vrouw is op 1 december 2011 in dienst getreden bij De Gelderhorst in de functie van huishoudelijk medewerker op basis van een arbeidsovereenkomst van minimaal 8 uur per week tot maximaal 24 uur per week. Met ingang van 1 maart 2012 is haar arbeidscontract gewijzigd van minimaal 15 uur per week tot maximaal 20 uur per week. Haar inkomen bij een werkweek van 15 uur bedraagt € 790,10 bruto per maand. Het belastbaar inkomen van de vrouw bedraagt volgens de jaaropgave 2012 in dat jaar € 9.692,-. Het inkomen van de vrouw bedraagt blijkens de salarisspecificatie van februari 2013 € 816,87 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. De vrouw heeft daarnaast inkomsten uit verhuur van een onroerende zaak, gelegen aan de [adres] te [woonplaats].
3.De omvang van het geschil
3.1
In geschil zijn nog de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind], alsmede de in hoger beroep door beide partijen verzochte beslissing over de proceskosten. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand vastgesteld op € 175,- per maand en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie afgewezen.
3.2
De vrouw is met vier grieven in hoger beroep gekomen tegen voormelde onderdelen van de beschikking van 27 juni 2012. De grieven zien op de behoefte van de vrouw, de behoefte van [kind] en de draagkracht van de man.
4. De motivering van de beslissing
4.1
Het hof heeft in zijn beschikking van 10 januari 2013 de beschikking van de rechtbank Utrecht van 27 juni 2012 bekrachtigd, voor zover daarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en iedere verdere beslissing aangehouden.
De kinderbijdrage
4.2 Gelet op de nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen, gepubliceerd in februari 2013, overweegt het hof als volgt. Voor de toepasselijke normen beveelt de Expertgroep de volgende overgangsregeling aan. Als de ingangsdatum van de vaststelling of wijziging van de kinderalimentatie ligt vanaf 1 april 2013 dienen de behoefte en draagkracht te worden berekend volgens de nieuwe richtlijnen. In dit geval heeft de rechtbank in de bestreden beschikking bepaald dat de ingangsdatum van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand is. Vast staat dat de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking na 1 april 2013 ligt. Het hof houdt dan ook rekening met de nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen, zowel wat betreft de behoefte als de draagkracht.
4.3
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] dient te betalen € 315,- per maand.
De man betwist de hoogte van de behoefte aan deze kinderbijdrage alsmede de verdeling van die behoefte over beide ouders.
4.4 Bij het bepalen van de behoefte aan een kinderbijdrage hanteert het hof de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen en de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen zoals deze vanaf 1 januari 2013 luidt. Daartoe dient allereerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen ten tijde van het huwelijk te worden bepaald, waarvan bij het bepalen van dat eigen aandeel kosten kinderen moet worden uitgegaan. Het NBI is de som van het bruto-inkomen, inclusief vakantietoeslag en de werkelijke inkomsten uit vermogen, verminderd met de belastingen en premies die de onderhoudsgerechtigde daarover verschuldigd is, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking zijn genomen. Redelijke (aftrekbare) pensioenlasten en de premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering worden ook in aanmerking genomen, ongeacht of deze voortvloeien uit een collectief contract of een individuele pensioenregeling. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning (eigenwoningforfait, fiscale aftrek van hypotheekrente, de voor de financiering van de woning noodzakelijke premies voor verzekeringen en aflossingen) en de bijtelling vanwege een auto van de zaak.
4.5
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank vastgesteld dat de behoefte
van [kind] aan een bijdrage in de kosten van haar verzorging en opvoeding € 315,- per maand bedraagt. De vrouw verzoekt in hoger beroep te bepalen dat de man dit bedrag volledig voldoet, in plaats van een bijdrage van € 175,- zoals zij in eerste aanleg verzocht. De man maakt geen bezwaar tegen de vermeerdering van het verzoek, maar stelt dat de behoefte door de rechtbank onjuist is vastgesteld en dat deze € 250,- per maand bedraagt.
Het hof overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. Het hof zal dan ook ieders draagkracht vaststellen. In eerste aanleg stelde de man dat ten aanzien van de bepaling van de behoefte uitgegaan dient te worden van de gegevens van 2011, nu het inkomen van de man in 2011 lager was dan in 2010. Tussen partijen is echter niet in geschil dat 2010 het laatste volledige jaar was waarin partijen nog met elkaar hebben samengewoond. Het hof acht het, evenals de rechtbank, redelijk om uit te gaan van het jaar 2010, nu dat jaar de meest zuivere weergave biedt van het inkomen ten tijde van het huwelijk. Tussen partijen is niet in geschil dat het NBI van partijen in dat jaar € 2.262,- netto per maand bedroeg. Bij het NBI dient het kindgebonden budget te worden opgeteld. Gelet op de inkomens- en vermogenspositie van partijen in 2010, kwamen zij toen niet in aanmerking voor het kindgebonden budget. Op basis van het NBI becijfert het hof, evenals de rechtbank, de behoefte van [kind] aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding op
€ 315,- per maand. Hierop dient het kindgebonden budget dat de vrouw thans ontvangt in mindering te worden gebracht. Uit de door de vrouw overgelegde voorschotbeschikking van 28 december 2012 blijkt dat het kindgebonden budget in 2013 € 199,- bedraagt, aldus
€ 16,60 per maand, zodat de behoefte wordt vastgesteld op (afgerond) € 298,- per maand.
4.6 Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding dit eigen aandeel in de kosten van [kind] tussen de ouders moet worden verdeeld. Het hof volgt ook in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 850)]. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd.
4.7
De man voert aan dat zijn draagkracht niet toereikend is om de verzochte bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] te betalen. De vrouw betwist dat.
4.8
Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 2.1 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.9
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt het hof rekening met de op de salarisspecificaties vermelde pensioenpremie, ANW premie, premie WGA en premie WGA hiaat, alsmede met de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
4.10
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte de door de man ontvangen onkostenvergoeding niet heeft beschouwd als verkapt inkomen. De man betwist dat. Naar het oordeel van het hof dient de door de man ontvangen onkostenvergoeding niet te worden beschouwd als daadwerkelijk inkomen. Uit de door de man in eerste aanleg als productie 12 overgelegde verklaring van zijn werkgever blijkt voldoende dat tegenover de vergoeding onkosten staan. In verband met de onkostenvergoeding gaat het hof uit van de door de man overgelegde salarisspecificaties over 2013 en niet van de jaaropgave 2012.
4.11
Ter mondelinge behandeling heeft de man bij monde van zijn advocaat een verklaring gegeven voor de in 2012 ontvangen overwerkvergoeding. Dit betrof een overgangsjaar waarin niet alleen een nabetaling als gevolg van een tot en met 2011 toegepaste systematiek met betrekking tot de betaling van een vergoeding voor overwerk plaatsvond maar ook de betaling van het daadwerkelijk verrichte overwerk in 2012. Met ingang van januari 2013 ontvangt de man geen vaste overwerkvergoeding meer en ontvangt hij slechts een vergoeding van het daadwerkelijk verrichte overwerk. De vrouw heeft deze verklaring ter mondelinge behandeling desgevraagd niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken. Het hof gaat daarom bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de gemiddelde overwerkvergoeding van de man volgens de door hem overgelegde salarisspecificaties over januari en februari 2013, aldus (€ 8,14 + € 47,46)/2= € 27,80 per vier weken.4.12 Gelet op de nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen komt het hof aan de beoordeling van de stellingen van de man ten aanzien van zijn premie ZVW en zijn woonlasten niet toe. Met de premie ZVW en de woonlasten wordt immers bij de berekening van de draagkracht reeds op forfaitaire wijze rekening gehouden.
4.13 De man verzoekt rekening te houden met de door hem te betalen premie polis ING van € 45,38 per maand. Het hof begrijpt dit verzoek als een beroep op de aanvaardbaarheidstoets. Het hof overweegt, uitgaande van de nieuwe richtlijnen, als volgt. Indien in geschil is of sprake is van extra lasten en of deze effect zouden moeten hebben op de draagkracht, kan aanleiding bestaan voor toepassing van de aanvaardbaarheidstoets. In die gevallen waar sprake is van schulden, andere lasten of een lager inkomen dan € 1.250,-, kan de vaststelling van een bijdrage op basis van de tabel tot een onaanvaardbare situatie leiden voor de onderhoudsplichtige. Van een onaanvaardbare situatie is sprake indien de onderhoudsplichtige bij de vast te stellen bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien, of van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt. Gelet op het inkomen van de man is het hof van oordeel dat de door de man genoemde financiële last niet voldoet aan de daaraan te stellen cumulatieve voorwaarden en dat die last niet bij het draagkrachtloos inkomen in aanmerking moet worden genomen.4.14 Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden heeft de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een netto besteedbaar inkomen van € 1.925,- per maand. In gevolge de draagkrachttabel 2013 bedraagt de draagkracht van de man daarmee 70% [€ 1.925,- -/- (0,3x € 1.925,- + 850)] = € 348,- per maand.4.15 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de vrouw uit van de hiervoor onder 2.2 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.16
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw houdt het hof, uitgaande van de door de vrouw overgelegde salarisspecificatie over januari 2013, rekening met de op de salarisspecificatie vermelde pensioenpremie, alsmede met de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De vrouw heeft recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
4.17
De man stelt dat rekening dient te worden gehouden met inkomsten uit verhuur van de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats], minus de kosten die daar tegenover staan. De vrouw voert aan dat zij die onroerende zaak van haar vader in eigendom heeft verkregen in het kader van estateplanning. Zij ontvangt geen enkel bedrag voor de verhuur van het pand, aldus de vrouw. De inkomsten uit verhuur worden ontvangen door haar vader die ook de lasten betaalt. Met de man is het hof van oordeel dat rekening dient te worden gehouden met de inkomsten en lasten die de vrouw heeft uit verhuur van voornoemde onroerende zaak, reeds omdat de vrouw haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat en waarom niet zij maar haar vader recht heeft op de netto-huurinkomsten. De huurinkomsten verminderd met de kosten bedragen, gelet op het door de vrouw overgelegde brief van[B], werkzaam bij Administratie- & Belastingadviesburo [B] te [woonplaats] van 15 februari 2012
(€ 17.845,34 -/- € 6.347,81)= € 11.497,53 per jaar, zijnde € 958,12 per maand. Het hof houdt daarbij geen rekening met de betaalde en ontvangen omzetbelasting, nu deze bedragen tegen elkaar wegvallen.
4.18
Gelet op de nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen komt het hof aan de beoordeling van de stellingen van de man ten aanzien van de woonlasten van de vrouw niet toe. Ingevolge deze nieuw richtlijnen dient immers bij de berekening van de draagkracht reeds forfaitair rekening te worden gehouden met de woonlast van de vrouw.
4.19
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden heeft de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een netto besteedbaar inkomen van € 1.768,- per maand. In gevolge de draagkrachttabel 2013 bedraagt de draagkracht van de vrouw daarmee 70% [€ 1.768,- -/- (0,3x € 1.768,- + 850)] = € 271,- per maand.
4.20
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule € 271,- per maand. De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 348,- per maand, nog te verhogen met het fiscaal voordeel ad € 49,- per maand, dus in totaal € 397,- per maand.
4.21 De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: € 397,- / € 668,- x € 298,- = € 177,- per maand
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: € 271,- / € 668,- x € 298,- = € 121,- per maand
samen: € 298,- per maand.
4.22
De vrouw stelt dat wat betreft de kosten van omgang voor [kind] slechts rekening dient te worden gehouden met € 49,- per maand, nu de omgang feitelijk slechts neerkomt op één dag per twee weken. De man voert aan dat naast de omgangsdag per twee weken rekening dient te worden gehouden met gemiddeld 30 vakantiedagen per jaar dat [kind] in het kader van de omgang bij de vader verblijft. In totaal bedragen de omgangskosten daarmee, naar de man stelt, € 115,- per maand, bestaande uit € 23,50 aan omgangskosten en € 91,25 aan reiskosten in het kader van de omgang. Het hof begrijpt het verzoek van de man aldus dat hij stelt aanspraak te kunnen maken op de zogenaamde zorgkorting tot het door hem genoemde bedrag. Indien het hof ook in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen zou volgen, zou dit betekenen dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de omvang van de omgang of zorg. Uitgaande van een omgangsregeling van één dag per week geldt volgens die richtlijn een zorgkorting van 15 %. Dit zou in casu betekenen (15% van € 298,-) = € 44,70 per maand. De omgangsregeling bedraagt in casu echter minder dan één dag per week en partijen stellen dat de zorgkosten in ieder geval hoger zijn dan € 49,- per maand. Gelet op de grenzen van de rechtsstrijd gaat het hof uit van die ondergrens van € 49,- per maand. De eerder afgeleide bijdrage wordt verminderd met dit bedrag, zodat het door de man te betalen aandeel € 128,- per maand bedraagt.
Nu de man geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld en de vrouw door het instellen van hoger beroep niet in een nadeliger positie mag komen te verkeren, zal het hof evenals de rechtbank beslissen dat de man een aandeel van € 175,- dient te betalen.
de bijdrage aan de vrouw
4.23 De vrouw stelt dat zij niet geheel in haar behoefte kan voorzien. Zij stelt dat haar verdiencapaciteit thans 15 uur per week is, gelet op haar gezondheid, werkervaring en de mogelijkheden bij haar huidige werkgever. De man betwist dat en voert aan dat zij haar parttime werk kan uitbreiden. Daarnaast heeft de vrouw inkomsten uit verhuur van
€ 17.845,34 per jaar, aldus de man.
4.24
Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat de vrouw bij haar werkgever aanvankelijk een contract had waarbij een arbeidsduur gold van wekelijks minimaal 8 uur en maximaal 24 uur, te meten per jaar. Vervolgens is de vrouw op enig moment akkoord gegaan met een afname van de omvang van haar arbeidscontract naar minimaal 15 uren en maximaal 20 uur per week, te meten per jaar. Dat de vrouw een arbeidscontract is aangegaan van maximaal 24 uur er week, impliceert dat haar verdiencapaciteit in ieder geval 24 uur per week bedraagt. Dat zij vervolgens heeft ingestemd met een contract voor een geringer maximum aan uren, dient voor haar risico te komen. De vrouw had ook kunnen solliciteren bij een andere werkgever, hetzij voor meer uren hetzij als aanvulling op de uren bij haar huidige werkgever. Dat de vrouw bij haar huidige werkgever flexibel inzetbaar dient te zijn en zij de zorg heeft voor [kind] is onvoldoende reden, mede gelet op de leeftijd van [kind], om anders te beslissen Niet in geschil is dat het inkomen van de vrouw bij een arbeidsovereenkomst van 24 uur per week € 1.207,27 netto per maand bedraagt. Dit betekent dat de vrouw, rekening houdend met de inkomsten uit verhuur, voldoende in staat kan worden geacht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
4.25
De man stelt dat de door hem te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud dient te worden gemaximeerd tot twee jaar. Het hof ziet geen aanleiding om de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op grond van artikel 1:157 lid 3 BW te limiteren. De man heeft hiertoe onvoldoende gesteld.
5. De slotsom
5.1
De bestreden beschikking zal, voor zover deze thans nog aan het oordeel van het hof is onderworpen, worden bekrachtigd.
5.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure mede de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.
6. Aanhechten draagkrachtberekeningen
Het hof heeft een berekening van de draagkracht van zowel de man als de vrouw gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 27 juni 2012, voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, M.L. van der Bel en
M.S. van Gaalen, bijgestaan door mr. A.J. Hase als griffier, en is op 25 april 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.