Rb. Almelo, 12-01-2010, nr. 08/750357-08
ECLI:NL:RBALM:2010:BK9302
- Instantie
Rechtbank Almelo
- Datum
12-01-2010
- Magistraten
Mrs. G.J. Stoové, M. Melaard, N.R. Visser
- Zaaknummer
08/750357-08
- LJN
BK9302
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALM:2010:BK9302, Uitspraak, Rechtbank Almelo, 12‑01‑2010
Uitspraak 12‑01‑2010
Mrs. G.J. Stoové, M. Melaard, N.R. Visser
Partij(en)
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[Verdachte],
geboren op [1972] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [woonadres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 december 2009. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.H.J.M. Damen en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. P. Breukink, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
de hoofdagent van de politie, [verbalisant], heeft bedreigd;
subsidiair:
de hoofdagent van de politie, [verbalisant], heeft gedwongen rechtmatige ambts-verrichtingen na te laten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 16 mei 2008, in de gemeente Almelo, althans in Nederland, een persoon genaamd [verbalisant] (hoofdagent van de Regiopolitie Twente) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte
- —
opzettelijk dreigend met zijn (personen)auto op die [verbalisant] af/ingereden althans in de richting van die [verbalisant] gerden en/of (vervolgens),
- —
opzettelijk dreigend op die [verbalisant] afgelopen en/of (vervolgens),
- —
daarbij meermalen, althans eenmaal opzettelijk dreigend die [verbalisant] de woorden toegevoegd:‘jij bent aan de beurt’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 16 mei 2008, in de gemeente Almelo, althans in Nederland, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant] (hoofdagent van de Regiopolitie Twente), die een bestuurder van een (personen)auto staande hield in verband met een geconstateerde overtreding van artikel 61a van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en/of een geconstateerde defecte (auto)koplamp, door geweld en/of bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, bestaande uit het dreigend op die [verbalisant] af/in te rijden en/of (vervolgens) dreigend op die [verbalisant] af te lopen en/of daarbij dreigend de woorden toe te voegen, zakelijk weergegeven, dat die [verbalisant] aan de beurt was, die [verbalisant] die heeft gedwongen genoemde rechtmatige ambtsverrichting(en) na te laten;
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1. De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, met uitzondering van het ten laste gelegde af-, in- of toerijden op of naar verbalisant [verbalisant]. Hoewel uit het dossier blijkt dat bij de verbalisant sprake is geweest van een heftige gemoedsbeweging, herinnert hij zich het voorval goed en maakt hij daarvan een gedetailleerd proces-verbaal op. Er staat volgens de officier van justitie dan ook niets in de weg aan toepassing van artikel 344 lid 2 Sv. Uit het proces-verbaal van de verbalisant blijkt dat verdachte uit de auto is gestapt, op de verbalisant is afgelopen en meermalen heeft geroepen: ‘jij bent aan de beurt’. Getuige [getuige 1] spreekt over een bedreigende situatie. Gezien alle omstandigheden, waarbij ook het aan komen rijden door verdachte een rol speelt, echter niet als bedreigingshandeling, is volgens de officier van justitie sprake geweest van een zodanige bedreiging dat bij verbalisant [verbalisant] redelijke vrees kon ontstaan dat hij ernstig mishandeld zou worden.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu verdachte ontkent en zich in het dossier geen aanvullend bewijs voor de verklaring van verbalisant [verbalisant] bevindt. De verklaring van verdachte wordt bevestigd door de verklaring van getuigen [getuige 2] en [getuige 3]. Beiden verklaren niet over dreigende taal of dreigend gedrag aan de zijde van verdachte. [Medeverdachte 1] hoort wat er gezegd wordt, maar hoort geen bedreigingen zoals ten laste is gelegd. Uit de letterlijke uitwerking van het gesprek met de meldkamer, en dan met name uit de zinsnede ‘en dan komen ze dreigend over, tenminste dat denken ze dan’, blijkt volgens de verdediging bovendien dat de situatie niet dreigend op de verbalisant over is gekomen. Uit het dossier blijkt ten slotte dat de verbalisant behoorlijk opgewonden en boos was.
5.2. De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Het primair ten laste gelegde
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat over de gebeurtenissen op 16 mei 2008 twee verschillende lezingen bestaan, waarbij de juistheid van de lezing van verbalisant [verbalisant], weergegeven in een ambtsedig proces-verbaal, wordt bestreden door de verdachten en verschillende getuigen. Op de voet van artikel 344 lid 1 Sv kan het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar dat in de wettelijke vorm is opgemaakt en dat mededeling van door hemzelf waargenomen of ondervonden feiten of omstandigheden behelst, als bewijsmiddel worden gebruikt. Op grond van lid 2 van artikel 344 Sv is het mogelijk dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd enkel wordt aangenomen op grond van het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar. De rechtbank overweegt dat de wet hiertoe niet verplicht en ziet zich gesteld voor de vraag of aan het door verbalisant [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal de bewijskracht van artikel 344 lid 2 Sv dient te worden toegekend.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat deze bijzondere bewijskracht aan een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal wordt verleend mede omdat verbalisanten over het algemeen geen belang hebben om een voorstelling van zaken te geven die niet of niet volledig conform de werkelijkheid is. De rechtbank overweegt dat in dit geval niet vast staat dat deze situatie zich voordoet. Uit het dossier blijkt immers dat tegen de verbalisant een klacht is ingediend vanwege zijn (vermeend agressieve) wijze van bejegening van verdachte en dat tevens sprake is geweest van een eerder voorval waarbij discussie is ontstaan over de wijze van bejegening door verbalisant. De verbalisant zou er derhalve belang bij kunnen hebben en in de verleiding kunnen komen om niet onbevangen en onbevooroordeeld verslag te doen van de door hem waargenomen feiten. De rechtbank is daarom van oordeel dat, in dit geval, aan het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] niet de bewijskracht van artikel 344 lid 2 Sv dient te worden toegekend.
Nu zich in het dossier geen ander bewijs voor de primair ten laste gelegde bedreiging bevindt, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met de dood of zware mishandeling.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat zij zich hiermee niet uitlaat over de geloofwaardigheid van verbalisant [verbalisant] of de verdachte, maar enkel over het wel of niet verbinden van bijzondere bewijskracht aan het proces-verbaal.
Het subsidiair ten laste gelegde
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij hoofdagent [verbalisant] door bedreiging heeft gedwongen rechtmatige ambtsverrichtingen na te laten.
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde nietig moet worden verklaard, nu in de tenlastelegging niet feitelijk is omschreven welke ambtsverrichtingen de verbalisant heeft moeten nalaten.
5.3. De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde nietig.
6. De beslissing
De rechtbank:
- —
verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- —
verklaart het subsidiair ten laste gelegde nietig.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. N.R. Visser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. van der Werff, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2010.
Buiten staat
Mr. N.R. Visser is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.