CRvB, 20-11-2018, nr. 16/7348 PW
ECLI:NL:CRVB:2018:3864
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
20-11-2018
- Zaaknummer
16/7348 PW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2018:3864, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 20‑11‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
USZ 2019/22
JB 2019/21
Uitspraak 20‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Verrekening proceskosten met schuld van appellant. Schorsende werking.
16. 7348 PW, 17/3942 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
17 november 2016, 16/126 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Stein (college)
Datum uitspraak: 20 november 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. Grégoire nadere stukken ingediend, waaronder een besluit van 20 december 2016.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2018. Namens appellant is verschenen mr. Grégoire. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door W.M.J. Pepels en L.A.W. Wetsels.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 28 november 2011 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
[In] 2013 is de moeder van appellant overleden. Uit haar nalatenschap heeft appellant op 14 mei 2015 een bedrag van € 11.145,06 ontvangen. In verband hiermee heeft het college bij besluit van 10 augustus 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 december 2015 (bestreden besluit), met toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW de vanaf 23 december 2013 gemaakte kosten van bijstand van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 5.350,08.
2.1.
Namens appellant heeft mr. Grégoire beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 20 juli 2016. Enkele uren vóór aanvang van de zitting heeft mr. Grégoire per faxbericht laten weten dat hij wegens griep niet ter zitting kon verschijnen en dat hij wat hij ter zitting naar voren had willen brengen meestuurt. Bij dit faxbericht zijn pleitaantekeningen ten behoeve van de zitting gevoegd.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 10 augustus 2015 herroepen, het bedrag van de terugvordering vastgesteld op € 2.409,50 en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Voorts heeft de rechtbank het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.736,- voor door een derde beroepsmatig in bezwaar en beroep verleende rechtsbijstand. Voor de in beroep gemaakte proceskosten is de rechtbank uitgegaan van het indienen van het beroepschrift en het indienen van een nadere reactie na heropening van het onderzoek na de zitting. Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat het college aan appellant het in beroep betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt en het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente over na te betalen bedragen afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover het betreft de hoogte van het door de rechtbank vastgestelde bedrag van de terugvordering, de hoogte van het bedrag van de proceskostenveroordeling en de afwijzing van het verzoek om het college te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente.
4. Bij besluit van 20 december 2016 (verrekeningsbesluit) heeft het college met toepassing van artikel 60a, vierde lid, van de PW de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht tot een totaalbedrag van € 1.782,- verrekend met openstaande vorderingen van het college op appellant.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Ingevolge artikel 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het hoger beroep mede betrekking op het verrekeningsbesluit.
Aangevallen uitspraak
5.2.
Partijen zijn het erover eens dat het bedrag van de terugvordering moet worden vastgesteld op € 1.613,33. Omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat de terugvordering op een bedrag van € 2.409,50 moet worden vastgesteld, betekent dit dat het hoger beroep slaagt voor zover het de hoogte van het bedrag van de terugvordering betreft.
5.3.
Voor het overige treft het hoger beroep geen doel. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.3.1.
De beroepsgrond dat de proceskostenveroordeling ook een vergoeding voor de voorbereiding van de zitting door mr. Grégoire had moeten bevatten, slaagt niet. Het voorbereiden van de zitting valt niet onder één van de in bijlage A bij het Besluit proceskosten bestuursrecht limitatief opgesomde proceshandelingen en is daarmee ook niet op één lijn te stellen.
5.3.2.
Anders dan appellant stelt, is geen sprake van na te betalen bedragen, voortvloeiend uit onrechtmatige besluitvorming van het college. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek om veroordeling van het college tot vergoeding van (rente)schade terecht heeft afgewezen.
Conclusie
5.4.1.
Uit 5.2 volgt dat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd voor zover daarbij het bedrag van de terugvordering is vastgesteld op € 2.409,50. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad dit bedrag vaststellen op € 1.613,33.
5.4.2.
Uit 5.3 tot en met 5.3.2 volgt dat de aangevallen uitspraak voor het overige, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
5.5.
Appellant heeft aangevoerd dat het verrekeningsbesluit is genomen in strijd met artikel 8:106 van de Awb. Hiertoe stelt appellant dat, gelet op de schorsende werking van het hoger beroep, het college niet bevoegd is om hangende het hoger beroep over te gaan tot verrekening van de nog openstaande vorderingen op appellant met de bij de aangevallen uitspraak vastgestelde bedragen van de proceskostenveroordeling en de griffierechtvergoeding. Deze beroepsgrond slaagt.
5.6.1.
Op grond van artikel 60a, vierde lid, van de PW kan het college een vordering die een belanghebbende op hem heeft, verrekenen met een vordering die het college op die belanghebbende heeft - kort gezegd - op grond van een besluit tot terugvordering.
5.6.2.
Op grond van artikel 8:106, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb in verbinding met artikel 9 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak wordt - voor zover hier van belang - de werking van een uitspraak van de rechtbank over een besluit, genomen op grond van de PW, opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep is beslist.
5.7.
Uit de onder 5.6 weergegeven bepalingen volgt dat de schorsende werking van het hoger beroep in de weg staat aan verrekening van de in de aangevallen uitspraak genoemde bedragen aan proceskostenveroordeling en griffierecht die het college volgens deze uitspraak aan appellant is verschuldigd. Immers, zolang de werking van de aangevallen uitspraak is opgeschort, in dit geval zolang de Raad niet heeft beslist op het hoger beroep van appellant, is nog geen sprake van een vordering van appellant op het college waarmee verrekend kan worden. De Raad wijst partijen er - wellicht ten overvloede - op dat dit beletsel voor verrekening zich, gelet op 5.2 en 5.3, niet meer voordoet zodra de Raad uitspraak doet op dit hoger beroep.
5.8.
Uit 5.7 volgt dat het beroep tegen het verrekeningsbesluit gegrond moet worden verklaard en dat dit besluit moet worden vernietigd. De overige gronden gericht tegen het verrekeningsbesluit behoeven daarom geen bespreking meer.
Proceskosten
6. Gelet op 5.1 en 5.8 bestaat aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het bedrag van de terugvordering isvastgesteld op € 2.409,50;
- stelt het bedrag van de terugvordering vast op € 1.613,33;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 december 2016 gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 december 2016;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.002,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2018.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) S.A. de Graaff
md