Rb. Limburg, 12-12-2018, nr. 6912834 CV EXPL 18-2978
ECLI:NL:RBLIM:2018:11769
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
12-12-2018
- Zaaknummer
6912834 CV EXPL 18-2978
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2018:11769, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 12‑12‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Kredietovereenkomst. Rechtsgeldige cessie? Zorgplicht bank.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6912834 CV EXPL 18-2978
Vonnis van de kantonrechter van 12 december 2018
de rechtspersoon naar buitenlands recht HOIST FINANCE AB, krachtens juridische fusie onder algemene titel rechtsopvolgster van de vennootschap naar buitenlands recht HOIST KREDIT AB,
gevestigd te Stockholm (Zweden), kantoorhoudend te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
1. [gedaagde sub 1] ,
wonend aan de [adres 1] , [woonplaats 1] ,
gedaagde,
niet verschenen,
2. [gedaagde sub 2],
wonend aan de [adres 2] , [woonplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. F.E.L. Teerling.
Partijen zullen hierna Hoist Finance, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- -
het tegen [gedaagde sub 1] verleende verstek
- -
de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2]
- -
de conclusie van repliek
- -
de conclusie van dupliek van [gedaagde sub 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn op 11 oktober 2011 een kredietovereenkomst aangegaan met IDM Financieringen B.V. (hierna: IDM) te Amsterdam met contractnummer 751547603, waarbij aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een doorlopend krediet is verstrekt tot ten hoogste € 23.050,00 (productie 3 bij exploot van dagvaarding).
2.2.
Bij voormelde kredietovereenkomst is overeengekomen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de geleende kredietsom, vermeerderd met de verschuldigde kredietvergoeding, aan IDM zal terugbetalen in maandelijkse termijnen van € 230,50.
2.3.
Verder staat in de overeenkomst onder meer vermeld:
“(…) IDM Financieringen B.V. maakt onderdeel uit van InterBank N.V. te Amsterdam (…)
InterBank N.V. , een dochteronderneming van Crédit Agricole Consumer Finance Nederland B.V., maakt deel uit van Crédit Agricole S.A. (…)”
2.4.
InterBank N.V. (verder: InterBank) heeft op 12 mei 2015 aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bericht dat het krediet wordt opgeëist, omdat de betalingsachterstand niet binnen de gestelde termijn is betaald. Daarbij is aangegeven dat de totale schuld op dat moment € 21.795,28 bedroeg (productie 5 bij exploot van dagvaarding).
2.5.
Op 13 juli 2015 is een overeenkomst van cessie gesloten door - onder meer - Hoist Kredit en IDM waarin het volgende staat (productie 7 bij exploot van dagvaarding):
“(…) This deed of assignment is made on 13-07-2015, 2015 between:
I. Crédit Agricole Consumer Finance Nederland B.V., (…),
(...)
IX. InterBank N.V., (…)
(…)
XIII. IDM Financieringen B.V.,, (…)
XVI. Hoist Kredit AB, (…) (“Purchaser”)
the parties referred to above under 0 up to and including Error! Reference source not found.I are hereinafter also collectively referred to as the “Sellers” and each as a “Seller” and together with the Purchaser as the “Parties” and each individually as a “Party”.
(…)
1. TRANSFER
1.1
In accordance with article 3:94 of the Dutch Civil Code, the Sellers hereby sell and assign to the Purchaser the Eligible Forward Flow Credit Claims that are specified in “List assigned and sold” of the attachment to this Deed of Assignment, together with the Beneficiary Rights relating thereto (if any) and the Purchaser hereby purchases and accepts assignment of such Eligible Forward Flow Credit Claims.
(…)
Attachment
250615_Schedule 7 - Template random selection PPA sent to Hoist.pdf
(…)”
2.6.
In de “List prepared bij Sellers in line with article 2.2 (iii) of Schedule 7 to the PPA FF2015” (productie 15 bij conclusie van repliek) staat een groot aantal leningen genoemd, waaronder het doorlopend krediet van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (contractnummer 751547603).
2.7.
Op 14 juli 2015 hebben Crédit Agricole Consumer Finance Nederland B.V. (verder: Crédit Agricole) en Hoist Kredit een brief aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gestuurd, waarin het volgende staat (productie 8 bij exploot van dagvaarding):
“U hebt al geruime tijd een lening bij IDM Financieringen B.V., met contractnummer 751547603. In juridische termen betekent dit dat wij een vordering op u hebben. Wij willen u er graag op wijzen dat IDM Financieringen B.V. de vordering uit dit contractnummer heeft verkocht aan Hoist Kredit AB. Dit betekent dat Hoist Kredit AB voortaan eigenaar is van deze vordering en eventuele zekerheidsrechten. (…)”
3. Het geschil
3.1.
Hoist Finance vordert hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van
€ 26.653,79, vermeerderd met de overeengekomen rente van 7,9% per jaar, vanaf 16 april 2018 tot de dag van algehele voldoening, alsmede hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde sub 2] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[gedaagde sub 1] is niet verschenen, maar krachtens artikel 140 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt ook jegens hem geoordeeld en beslist in dit vonnis op tegenspraak.
4.2.
[gedaagde sub 2] heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat er geen sprake is van een rechtsgeldige cessie. Met betrekking tot de vraag of Hoist Finance thans rechthebbende is ten aanzien van de vordering op [gedaagde sub 2] wordt het volgende overwogen.
4.3.
Voor levering van een vorderingsrecht op naam is vereist een akte van cessie, waarin de vordering in voldoende mate wordt bepaald, en een mededeling van de cessie aan de schuldenaar (artikel 3:94 lid 1 BW). Uit de akte moet blijken dat zij tot levering van de erin bedoelde vordering(en) is bestemd. Volgens vaste rechtspraak is voldoende dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel in onderling verband en samenhang met andere akten of feiten, kan worden vastgesteld dat de akte is bestemd tot levering van de erin bedoelde vorderingen. Een redelijke, op de praktijk afgestemde uitleg van het vereiste van een akte voor de levering brengt mee dat voldoende is dat de verkrijger van de vordering redelijkerwijs uit de akte mag begrijpen dat zij tot levering is bedoeld (HR 29 juni 2011, ECLI:NL:HR:2001:AB2435).
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldaan aan het vereiste van een akte van cessie. Een redelijke lezing van de overeenkomst van 13 juli 2015 brengt immers met zich dat voor Hoist Kredit voldoende duidelijk is dat zij koper (cessionaris), aangeduid als ‘Purchaser’, van de vorderingen is en dat de overige genoemde partijen, waaronder IDM, de verkopers (cedent), aangeduid als ‘Sellers’, zijn.
4.5.
Voorts dient de vordering in voldoende mate door de akte te worden bepaald, bijvoorbeeld aan de hand van cessielijsten waarnaar in de akte wordt verwezen. Niet in geschil is dat de door Hoist Finance als productie 15 bij conclusie van repliek overgelegde “List prepared bij Sellers in line with article 2.2 (iii) of Schedule 7 to the PPA FF2015” de cessielijst betreft, waarnaar op pagina 9 in de akte van cessie wordt verwezen. Nu in deze cessielijst de vordering van IDM op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] - onder vermelding van het contractnummer en de hoogte van de vordering - is omschreven, is voldaan aan het criterium dat de vordering met voldoende bepaaldheid dient te zijn omschreven. Dat het bedrag in de cessielijst € 21.651,32 (productie 15 bij conclusie van repliek) afwijkt van het in de brief van 12 mei 2015 genoemde bedrag (r.o. 2.4.) maakt dat niet anders.
4.6.
[gedaagde sub 2] heeft de ontvangst van de brief van Crédit Agricole en Hoist Kredit van 14 juli 2015 (r.o. 2.7.) niet betwist. Met deze brief heeft Hoist Kredit aan het mededelingsvereiste voldaan, daar in deze brief duidelijk wordt verwezen naar de kredietovereenkomst die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met IDM zijn aangegaan en ook duidelijk is vermeld dat deze lening is verkocht aan Hoist Kredit.
4.7.
Gelet op het voorgaande is aan alle vereisten voor overdracht voldaan, zodat sprake is van een rechtsgeldige overdracht van de vordering van IDM op Hoist Kredit. Met de als producties 11 tot en met 13 bij conclusie van repliek in het geding gebrachte stukken staat vast dat Hoist Finance krachtens fusie de rechtsopvolgster is van Hoist Kredit. Hoist Finance is daarom rechthebbende ten aanzien van de vordering op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
4.8.
[gedaagde sub 2] beroept zich op schending van de zorg- en onderzoeksplicht door IDM vanwege het niet, althans niet zorgvuldig of op de juiste wijze, uitvoeren van een onderzoek naar de kredietwaardigheid van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
4.9.
Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad rust op banken, op grond van de maatschappelijke functie die zij uitoefenen, een bijzondere zorgplicht ten aanzien van het verstrekken van krediet aan particulieren. Deze zorgplicht strekt tot bescherming van de (potentiële) klant tegen eigen lichtvaardigheid of ondeskundigheid en vloeit voort uit hetgeen de eisen van redelijkheid en billijkheid, gelet op de aard van de verhouding tussen financiële instellingen en haar particuliere cliënten, meebrengen. De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval en de aard van de door een bank verleende dienst.
4.10.
In het onderhavige geval betreft de aard van de overeenkomst een reguliere kredietovereenkomst waarbij een kredietsom van een bepaalde hoogte is verstrekt met voor de kredietnemer duidelijke, in beginsel vaste maandelijkse, betalingsverplichtingen. De kredietovereenkomst, die is afgesloten ter financiering van de verbouwing van de gezamenlijke woning en aanschaf van een voertuig, is geen zeer ingewikkeld of risicovol maar een naar zijn aard eenvoudig financieel product, waarvan de financiële gevolgen (met name: de verplichting tot het betalen van de overeengekomen rente) ook voor een niet deskundige consument in het algemeen goed zijn te overzien. Een bijzondere zorgplicht als in de rechtspraak van de Hoge Raad is aangenomen voor banken in hun relatie met particulieren op het terrein van veel ingewikkelder financiële producten als beleggingsadvies, optiehandel, effectenlease of vermogensbeheer, ontbreekt hier dus.
4.11.
De verplichting van IDM als kredietverstrekker bestond er dan ook (slechts) uit dat zij, voordat zij tot verstrekking van het krediet overging, diende te onderzoeken of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de financiële lasten verbonden aan de kredietovereenkomst konden dragen, teneinde overkreditering te voorkomen. Hiertoe diende IDM een inkomens- en vermogenstoets uit te voeren. Hoist Finance heeft gesteld dat IDM voorafgaand aan de totstandkoming van de kredietovereenkomst de inkomens- en vermogenssituatie van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft getoetst. Daartoe heeft zij onder andere de loonstroken en bankafschriften van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ontvangen (productie 1 bij exploot van dagvaarding) en een BKR-toets verricht. Op basis van de hieruit verkregen informatie heeft IDM geconstateerd dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voldoende kredietwaardig waren voor de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen. Verder onderzoek naar de vraag of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich de omvang van hun verplichtingen (voldoende) realiseerden, was gelet op het hiervoor overwogene niet noodzakelijk. Voor zover de met de hand geschreven aanpassingen niet in de berekening van het maximaal te lenen bedrag zijn verdisconteerd (wat niet vaststaat), is de vraag of dit had geleid tot een afwijzing van de aanvraag of een lager krediet (immers is het maandloon opgehoogd). Bovendien geldt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als kredietnemer ook een eigen verantwoordelijkheid hebben. Alvorens tot ondertekening van de overeenkomst over te gaan, hadden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] navraag bij IDM kunnen doen of de in de overeenkomst vermelde bedragen gebaseerd waren op de met de hand bijgeschreven aanpassingen. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken waaruit afgeleid kan worden dat IDM aanleiding had moeten zien om, naast de reeds verrichte verificatie, nader onderzoek naar hun inkomenssituatie te verrichten. IDM heeft derhalve niet een op haar rustende zorg- en onderzoeksplicht geschonden.
4.12.
Nu vast is komen te staan dat partijen de overeenkomst hebben gesloten en niet gebleken is dat Hoist Finance harerzijds haar verplichtingen niet is nagekomen, moet ook [gedaagde sub 2] aan haar verplichtingen uit deze overeenkomst voldoen, met name aan haar betalingsverplichting. Dat [gedaagde sub 2] naar eigen zeggen het geld nooit beheerd of besteed heeft, doet aan het vorenstaande niet af en kan hoogstens een rol spelen bij bepaling van de interne draagplicht tussen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] . Blijkens de kredietovereenkomst is zij samen met [gedaagde sub 1] hoofdelijk aansprakelijk voor de vordering. Met haar eventuele betalingsonmacht kan geen rekening worden gehouden. Deze omstandigheid ligt in de risicosfeer van [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] heeft de hoogte van het gevorderde kredietsaldo niet (voldoende gemotiveerd) weersproken. De vordering tegen [gedaagde sub 2] wordt toegewezen. Er is geen aanleiding om de gevorderde rente te matigen.
4.13.
Voor de vordering tegen [gedaagde sub 1] is de vraag slechts of deze de kantonrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Dat is niet het geval. De vordering zal worden toegewezen.
4.14.
[gedaagde sub 2] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Hoist Finance, hoofdelijk met [gedaagde sub 1] voor zover die kosten ook aan hem zijn toe te rekenen. De kosten aan de zijde van Hoist Finance worden aldus tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:- dagvaarding € 101,89
- griffierecht € 952,00 - salaris gemachtigde € 800,00 (2 punten x tarief € 400,00)
Totaal € 1.853,89
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om aan Hoist Finance tegen bewijs van kwijting te betalen € 26.653,79, vermeerderd met de overeengekomen rente van 7,9% per jaar daarover vanaf 16 april 2018 tot de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten van Hoist Finance tot en met de dagvaarding, begroot op € 1.453,89, en veroordeelt [gedaagde sub 2] daarnaast tot betaling van de proceskosten van Hoist Finance sindsdien, tot vandaag begroot op € 400,00,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.
CJ