Einde inhoudsopgave
Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 12-12-1969
- Bronpublicatie:
20-04-1959, Trb. 1965, 10 (uitgifte: 04-02-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
12-12-1969
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-04-1959, Trb. 1965, 10 (uitgifte: 04-02-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
De aangezochte Partij geeft volgens de procedure voorzien in haar eigen wetgeving gevolg aan de rogatoire commissies aangaande een strafzaak die tot haar worden gericht door de rechterlijke autoriteiten van de verzoekende Partij en die tot doel hebben het verrichten van handelingen van onderzoek of de toezending van stukken van overtuiging, van dossiers of van documenten.
2.
Indien de verzoekende Partij het wenselijk acht dat getuigen of deskundigen hun verklaring onder ede afleggen, verzoekt zij hierom uitdrukkelijk en de aangezochte Partij geeft aan een dergelijk verzoek gevolg indien de wet van haar land zich daartegen niet verzet.
3.
De aangezochte Partij zal kunnen volstaan met de toezending van voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of fotocopieën van de dossiers of documenten waarom wordt verzocht. Indien de verzoekende Partij uitdrukkelijk vraagt om toezending van het origineel, dient zoveel mogelijk aan een dergelijk verzoek gevolg te worden gegeven.