Rb. Noord-Nederland, 19-02-2015, nr. 18.110617-13
ECLI:NL:RBNNE:2015:845
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
19-02-2015
- Zaaknummer
18.110617-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2015:845, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 19‑02‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
- Wetingang
Wegenverkeerswet 1994
Uitspraak 19‑02‑2015
Inhoudsindicatie
De Rechtbank Noord Nederland is –met de officier van justitie en de raadsman- van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag dan wel de poging tot toebrengen zwaar lichamelijk letsel nu het voorwaardelijk opzet niet bewezen kan worden. De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ten aanzien van feit 2. volgt ontslag van alle rechtsvervolging nu verdachte zich vrijwillig binnen de termijn heeft gemeld bij de politie en zijn identiteit kenbaar heeft gemaakt.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/110617-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 februari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 februari 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. Bergsma, advocaat te Dokkum.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 januari 2013 te [pleegplaats] ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van
het leven te beroven, met dat opzet als bestuurder van een (personen)auto
(vanaf een korte afstand) is afgereden en/of ingereden op voornoemde [slachtoffer]
en/of (vervolgens) is doorgereden met [slachtoffer] op de
motorkap, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 januari 2013 te [pleegplaats] ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer]
, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
als bestuurder van een (personen)auto (vanaf een korte afstand) is
afgereden en/of ingereden op voornoemde [slachtoffer] en/of (vervolgens)
is doorgereden met [slachtoffer] op de motorkap, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 januari 2013 te [pleegplaats], als bestuurder van een
(personen)auto opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]) heeft
mishandeld, door (vanaf een korte afstand) op voornoemde [slachtoffer] af
te rijden en/of in te rijden en/of (vervolgens) met voornoemde [slachtoffer]
op de motorkap door te rijden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of
pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 28 januari 2013 te [pleegplaats] als bestuurder van een
motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een
verkeersongeval was veroorzaakt op de [straat], de plaats van
het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of
redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer])
letsel en/of schade was toegebracht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- vrijspraak van het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde;
- veroordeling voor het onder 1. meer subsidiair en 2. ten laste gelegde;
- oplegging van een geldboete van € 600,00, subsidiair 12 dagen hechtenis.
Beoordeling van het bewijs
Ten aanzien van feit 1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat verdachte een klein stukje en met lage snelheid in de richting van aangever is gereden met zijn auto, waardoor aangever op de motorkap is terechtgekomen. De officier van justitie is van mening dat geen sprake was van opzet dan wel van voorwaardelijk opzet op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever door zijn handelen kwam te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De officier van justitie acht derhalve het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en heeft vrijspraak gevorderd.
De officier van justitie acht wel bewezen dat verdachte door zijn handelen aangever heeft mishandeld. Weliswaar heeft aangever niet verklaard dat hij letsel of pijn heeft ondervonden, maar wanneer een persoon geraakt wordt door een auto, ook met een lage snelheid, dan is het volgens de officier van justitie een feit van algemene bekendheid dat deze daarvan pijn ondervindt. De officier van justitie acht het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter zitting ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde, net als de officier van justitie, aangegeven dat geen sprake is geweest van een bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat aangever gedood zou worden dan wel dat zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht, nu verdachte slechts met een beperkte snelheid richting aangever is gereden en voorts tijdig stilstond. Ook heeft de raadsvrouw aangevoerd dat van mishandeling geen sprake was, aangezien verdachte niet de intentie heeft gehad om aangever letsel dan wel pijn toe te brengen. Daarnaast blijkt uit de aangifte dat aangever geen pijn of letsel heeft ondervonden. De raadsvrouw acht het onder 1. primair, subsidiair en meer subsidiair niet wettig en overtuigend bewezen en zij heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Op de afrit voor de kruising met de [straat] in [pleegplaats] stond een rij auto's te wachten op de vluchtstrook. Verdachte stond met zijn auto op de vluchtstrook om naar rechts af te slaan, toen aangever hem wilde passeren op de rijbaan. Verdachte wilde hem geen voorrang verlenen en reed gelijk op met aangever, waardoor er onvoldoende ruimte was voor aangever om zijn weg naar rechts te vervolgen. Verdachte raakte vervolgens met zijn autospiegel de spiegel van aangever.
Kort daarna is aangever uit zijn auto gestapt. Hij wilde een foto maken van verdachtes auto. Verdachte heeft verklaard dat hij dit opvatte als een uitdagende gedraging en reageerde door zijn auto met een lage snelheid op te laten rijden. Vervolgens is aangever op de motorkap terechtgekomen. Uit aangevers verklaring volgt dat hij in staat was om op zijn voeten te landen toen hij van de auto afgleed of afsprong. Voorts heeft aangever verklaard dat hij geen letsel of pijn heeft ondervonden.
De rechtbank is op grond van voornoemde omstandigheden -met de officier van justitie en de raadsvrouw- van oordeel dat nu uit de stukken is gebleken dat verdachte met zeer beperkte snelheid heeft gereden en slechts een korte afstand heeft afgelegd in de richting van aangever, geen sprake was van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht door verdachtes handelen, zodat het (voorwaardelijk) opzet niet bewezen kan worden. De rechtbank zal verdachte derhalve ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte door de langzaam optrekkende auto is geraakt. Evenmin kan de rechtbank op grond van de stukken vaststellen dat aangever geen andere mogelijkheid had dan op de motorkap te springen, ten gevolge waarvan hij pijn of letsel zou kunnen ondervinden. Nog daargelaten dat aangever heeft verklaard dat hij geen pijn of letsel heeft ondervonden, komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat zij verdachte ook hiervan zal vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2.
De rechtbank past met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 februari 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte nr. PL02DH 2013010107-3, d.d. 28 januari 2013, inhoudende de verklaring van [slachtoffer]
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 28 januari 2013 te [pleegplaats] als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de [straat], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander, te weten [slachtoffer], schade was toegebracht.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 2. Overtreding van artikel 7 eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Het oordeel van de rechtbank
Uit de aangifte blijkt dat het onderhavige verkeersongeval heeft plaatsgevonden op 28 januari 2013 te 8.25 uur. Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten, maar voorts heeft hij verklaard dat hij zich heeft gemeld en zijn identiteit bekend heeft gemaakt, nadat hij op de radio een oproep had gehoord van de politie aan de dader om zich te melden. Uit het dossier blijkt dat verdachte zich vervolgens op 28 januari 2013 om 17.30 uur telefonisch bij de politie heeft gemeld en zijn identiteit kenbaar heeft gemaakt en heeft verklaard dat hij de bestuurder was van de bij het voorval betrokken zwarte Volkswagen. Uit artikel 184 Wegenverkeerwet 1994 (WVW 1994) volgt dat indien de overtreder van artikel 7 lid 1 onder a WVW 1994 zich binnen twaalf uur na het verkeersongeval uit eigen beweging meldt bij de politie en zijn identiteit en die van zijn motorrijtuig bekend maakt, uitgesloten wordt van strafbaarheid.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 24 september 2002 (ECLI:NL:PHR:2002:AE4172) blijkt dat van een vrijwillige kennisgeving geen sprake kan zijn indien jegens verdachte al een verdenking bestond voordat hij zijn identiteit kenbaar maakte aan de politie. In onderhavige zaak was dat niet het geval. De media-oproep van de politie aan de dader van het verkeersongeval was een algemene oproep. Op dat moment bestond er aldus geen verdenking jegens verdachte, zodat naar het oordeel van de rechtbank sprake is geweest van een vrijwillige kennisgeving. De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zij zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 7 en 184 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair, subsidiair, meer subsidiair
is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld, maar verdachte daarvoor niet strafbaar.
Ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. I.M. Dölle en mr. C.A.J. Tuinstra, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 februari 2015.
Mr. Tuinstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g. | Dölle | VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT |
Dölle | de griffier van de rechtbank Noord-Nederland, | |
Gosselaar | locatie Leeuwarden, | |
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/110617-13
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 5 februari 2015
Tegenwoordig:
mr. A.H.M. Dölle, voorzitter,
mr. I.M. Dölle en mr. C.A.J. Tuinstra, rechters, en
mr. L.S. Gosselaar, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. H. Mous.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter belast de oudste rechter met de leiding van het onderzoek.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de oudste rechter te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres].
Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. S. Bergsma, advocaat te Dokkum.
…..
De oudste rechter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 19 februari 2015 te 13:00 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.