ABRvS, 08-05-2013, nr. 201202820/1/A2
ECLI:NL:RVS:2013:BZ9737
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
08-05-2013
- Zaaknummer
201202820/1/A2
- LJN
BZ9737
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:BZ9737, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 08‑05‑2013; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMID:2012:BV2731
- Wetingang
Wet ruimtelijke ordening
- Vindplaatsen
Gst. 2013/89 met annotatie van T.E.P.A. Lam, L.J. Gerritsen
JOM 2014/59
Uitspraak 08‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 29 oktober 2009 heeft het college een verzoek van [appellante] om vergoeding van planschade afgewezen en € 36.210,00 aan nadeelcompensatie, vermeerderd met de wettelijke rente, en € 2082,50 (inclusief BTW) aan deskundigenkosten toegekend. Bij besluit van 14 september 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het ziet op de vaststelling van de hoogte van nadeelcompensatie en wettelijke rente, het besluit van 14 september 2010 in zoverre vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Bij besluit van 24 augustus 2012 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, het door [appellante] tegen het besluit van 29 oktober 2009 gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de hoogte van de na-ijlschade en de vaststelling van de wettelijke rente, gegrond verklaard en een vergoeding voor na-ijlschade en wettelijke rente toegekend. [appellante] heeft gronden van beroep tegen dit besluit ingediend. Het college heeft een reactie ingediend. [appellante] heeft een nader stuk ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. Boogaard en mr. J.C. Verhage, advocaten te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door W.J.C. Vael en J. Francke, beiden werkzaam bij de gemeente, vergezeld door drs. P.A.J.M. van Bragt, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), zijn verschenen. Bij tussenuitspraak van 31 oktober 2012 in zaak 201202820/1/T1/A2 heeft de Afdeling het college opgedragen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
201202820/1/A2.
Datum uitspraak: 8 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Vlissingen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 2 februari 2012 in zaak nr. 10/885 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2009 heeft het college een verzoek van [appellante] om vergoeding van planschade afgewezen en € 36.210,00 aan nadeelcompensatie, vermeerderd met de wettelijke rente, en € 2082,50 (inclusief BTW) aan deskundigenkosten toegekend.
Bij besluit van 14 september 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het ziet op de vaststelling van de hoogte van nadeelcompensatie en wettelijke rente, het besluit van 14 september 2010 in zoverre vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 24 augustus 2012 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, het door [appellante] tegen het besluit van 29 oktober 2009 gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de hoogte van de na-ijlschade en de vaststelling van de wettelijke rente, gegrond verklaard en een vergoeding voor na-ijlschade en wettelijke rente toegekend.
[appellante] heeft gronden van beroep tegen dit besluit ingediend.
Het college heeft een reactie ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. Boogaard en mr. J.C. Verhage, advocaten te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door W.J.C. Vael en J. Francke, beiden werkzaam bij de gemeente, vergezeld door drs. P.A.J.M. van Bragt, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 31 oktober 2012 in zaak 201202820/1/T1/A2 heeft de Afdeling het college opgedragen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 6 december 2012 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 oktober 2009, voor zover dat ziet op de toekenning van € 1.750,00 (exclusief BTW) aan deskundigenkosten opnieuw ongegrond verklaard.
[appellante] heeft haar zienswijze over het besluit van 6 december 2012 naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb), gelezen in samenhang met artikel 49, eerste en zesde lid, van de Wet op de Raad van State, heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Van een in een in de tussenuitspraak gegeven oordeel kan de Afdeling behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het daarin gegeven oordeel wordt uitgegaan. Uit de tussenuitspraak volgt dat het hoger beroep van [appellante] gegrond is, voor zover de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de hoogte van de toe te kennen kosten van deskundige bijstand en het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom, gelet op artikel 9 van de Algemene Nadeelcompensatieverordening Vlissingen (ANV), kon worden volstaan met het toekennen van een forfaitaire vergoeding. Het besluit van 14 september 2010 komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
2. In de tussenuitspraak is meer in het bijzonder overwogen dat het college het inroepen van deskundige bijstand voor de indiening van het verzoek en het geven van een reactie op het conceptadvies redelijk heeft geacht. Het college heeft geen aanleiding gezien een hogere vergoeding dan € 1.750,00 toe te kennen. Het had op de weg van het college gelegen navraag te doen in hoeverre de door [appellante] opgevoerde kosten, € 12.373,60, voorafgaand aan het primaire besluit zijn gemaakt en een oordeel te geven in hoeverre die kosten redelijk zijn te achten.
3. Het college heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak aangegeven dat in beginsel in alle gevallen waarin is verzocht om nadeelcompensatie en dat verzoek geheel of gedeeltelijk wordt gehonoreerd, een vergoeding van € 1.750,00 wordt toegekend. Deze vergoeding is gebaseerd op tien werkuren tegen een gemiddeld advocatentarief van € 175,00 per uur. Indien een reactie op een conceptadvies leidt tot substantiële aanpassingen van dat advies, wordt daarin aanleiding gezien het toegekende bedrag te verhogen.
Uit de door [appellante] overgelegde specificaties heeft het college afgeleid dat voorafgaand aan het besluit van 29 oktober 2009 25,2 uur aan de zaak is besteed, tegen tarieven van € 330,00 en € 345,00 per uur.
Volgens het college is een hoog tarief als zodanig geen reden om een vergoeding voor deskundigenkosten te matigen, doch een hoog tarief impliceert wel dat daar een zodanige mate van deskundigheid tegenover staat, dat het aantal aan de zaak te besteden uren beperkt blijft in vergelijking tot een deskundige met een lager tarief. In dit geval acht het college het niet redelijk dat het aantal benodigde uren voor het indienen en toelichten van een aanvraag, het overleggen van financiële gegevens en het geven van een reactie op het conceptadvies op 25 uur wordt gesteld. Daarbij is in aanmerking genomen dat het verzoek om nadeelcompensatie wordt voorgelegd aan een onafhankelijke deskundigencommissie. Van belang is ook dat het opstellen van een aanvraag en het overleggen van financiële gegevens betrekkelijk eenvoudig zijn. Voorts was de door [appellante] ingeschakelde deskundige niet aanwezig bij de mondelinge toelichting op de aanvraag. Ook moet de deskundige geacht worden een efficiencyvoordeel te hebben gehad, nu hij voor meerdere ondernemers nagenoeg gelijkluidende verzoeken heeft ingediend. Tot slot acht het college het toegekende bedrag van € 1.750,00 redelijk en meer dan voldoende in het licht van het aan de SAOZ betaalde bedrag voor het adviestraject tot aan het primaire besluit.
4. Het college heeft toereikend gemotiveerd dat kon worden volstaan met het toekennen van een vergoeding van € 1.750,00 voor het inroepen van deskundige bijstand voor de indiening van het verzoek en het geven van een reactie op het conceptadvies. Daarbij is terecht in aanmerking genomen dat het verzoek wordt voorgelegd aan een onafhankelijke deskundigencommissie. Voorts is aannemelijk geworden dat het college onderzoekt of er aanleiding bestaat dit bedrag te verhogen wanneer de ingebrachte reactie op het conceptadvies heeft geleid tot een aantal aanpassingen. Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2013 in zaak 201202754/1/A2. Nu [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de door haar opgevoerde kosten van rechtsbijstand van € 12.373,70 in redelijkheid in verband met het indienen van het verzoek en het geven van een reactie op het conceptadvies heeft moeten maken, heeft het college terecht volstaan met het toekennen van een vergoeding van € 1.750,00.
5. Het beroep van [appellante] tegen het besluit van 6 december 2013 is ongegrond.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 2 februari 2012 in zaak nr. 10/885, voor zover daarin ten onrechte geen oordeel is gegeven over de hoogte van de aan [appellante] toegekende vergoeding voor kosten van deskundige bijstand;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen van 14 september 2010, kenmerk SBP/380458, voor zover de hoogte van de toegekende vergoeding voor de kosten van deskundige bijstand ontoereikend is gemotiveerd;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van 6 december 2012 ongegrond;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013
299.