Rb. Limburg, 06-09-2013, nr. AWB-13, 227u
ECLI:NL:RBLIM:2013:5502
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
06-09-2013
- Zaaknummer
AWB-13_227u
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2013:5502, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 06‑09‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2014:3126, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 06‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Planschade. Vast staat dat sprake is van twee schadeveroorzakende planologische veranderingen. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of verweerder twee keer een aftrek van het normaal maatschappelijk risico heeft mogen toepassen. In dit geval kan niet anders dan worden geconstateerd dat sprake is van twee afzonderlijke in artikel 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) genoemde besluiten, die elk een planologische schade veroorzaken. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat twee vergelijkingen met ieder een eigen peildatum moeten worden gemaakt. Uit beide vergelijkingen is een schadebedrag gevolgd en voor beide schadebedragen geldt op grond van artikel 6.1 van de Wro dat een deel van die schade (in ieder geval 2%) voor rekening blijft van eiser.
Partij(en)
RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13 / 227
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2013 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. A. van der Leest),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder
(gemachtigde: H.L.M.G. Cremers).
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan eiser een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 13.500, - te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2012 tot de dag van de uitbetaling.
Bij besluit van 18 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2013.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2.
Eiser is sinds 4 november 1993 eigenaar van het woonhuis gelegen aan de [adres], kadastraal bekend als gemeente Weert, [sectie]. Bij brief van 14 februari 2012 heeft eiser verweerder verzocht om een tegemoetkoming in de schade die hij stelt te lijden als gevolg van het bestemmingsplan “[bestemmingsplan]”. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om achter de woning van eiser twee woningen te realiseren. Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek heeft eiser medegedeeld dat het verzoek ook ziet op schade als gevolg van twee vrijstellingsbesluiten voor de bouw van in totaal zes woningen op korte afstand van zijn woning.
3.
Vast staat dat sprake is van twee schadeveroorzakende planologische veranderingen. In de eerste plaats heeft verweerder op 17 april 2008 gelijktijdig twee besluiten tot vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend voor de bouw van vier starterswoningen en twee woningen. Hierna zal in enkelvoud over deze twee vrijstellingsbesluiten worden gesproken. Op 19 augustus 2009 is het vrijstellingsbesluit onherroepelijk geworden. In de tweede plaats heeft de gemeenteraad op 22 september 2010 het bestemmingsplan “[bestemmingsplan]” vastgesteld, dat de bouw van nog eens twee woningen mogelijk maakt. Het bestemmingsplan is op 28 december 2011 onherroepelijk geworden.
4. Verder staat vast dat eiser als gevolg van deze besluiten schade heeft geleden en ook de omvang van die schade is als zodanig niet in geschil. Partijen verschillen echter van mening over het antwoord op de vraag of verweerder twee keer een aftrek van het normaal maatschappelijk risico (2% van de waarde van de onroerende zaak) heeft mogen toepassen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat nu eenmaal sprake is van twee verschillende planologische besluiten, zodat voor beide schadebedragen de aftrek van 2% geldt. Eiser betoogt dat formeel weliswaar sprake is van twee besluiten, maar dat in feite steeds sprake is geweest van één stedenbouwkundig plan en in die zin van één planologische maatregel. Ten onrechte wordt dan ook twee in plaats van één keer 2% van de waarde van de onroerende zaak van de schadebedragen afgetrokken.
5.
Bij de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming in planschade moet worden onderzocht of de verzoeker door een wijziging van het planologische regime in een nadeligere positie terecht is gekomen, als gevolg waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Om dit te onderzoeken, moet kort gezegd een vergelijking worden gemaakt tussen enerzijds de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat die schade heeft veroorzaakt en anderzijds het daarvoor geldende planologische regime.
6.
In dit geval kan niet anders dan worden geconstateerd dat sprake is van twee afzonderlijke in artikel 6.2 van de Wro genoemde besluiten, die elk een andere planologische schade veroorzaken. Dit betekent dat verweerder zich (in navolging van het advies van SAOZ) terecht op het standpunt heeft gesteld dat twee vergelijkingen met ieder een eigen peildatum moeten worden gemaakt. De eerste vergelijking betreft de waarde van de woning onmiddellijk vóór en na inwerkingtreding van het vrijstellingsbesluit op 17 april 2008. De tweede vergelijking betreft de waarde van eisers woning onmiddellijk vóór en na inwerkingtreding van het bestemmingsplan “[bestemmingsplan]” op 28 januari 2011. Uit beide vergelijkingen is een schadebedrag gevolgd en voor beide schadebedragen geldt op grond van artikel 6.2 van de Wro dat een deel van die schade (in ieder geval 2%) voor rekening blijft van eiser.
7.
Over het verwijt van eiser dat verweerder misbruik van zijn bevoegdheden heeft gemaakt door één stedenbouwkundige ontwikkeling in twee afzonderlijke planologische besluiten neer te leggen en op die wijze de hoogte van de planschadevergoeding te sturen, is ter zitting namens verweerder uitgelegd dat destijds een projectontwikkelaar vrijstelling heeft gevraagd en gekregen om vooruitlopend op het bestemmingsplan “[bestemmingsplan]”, zes woningen te mogen bouwen. Pas meer dan twee jaar later is dit nieuwe bestemmingsplan uiteindelijk vastgesteld. Van enig vooropgezet plan van verweerder om op deze wijze de 2%-aftrek twee keer te kunnen toepassen, is dan ook geen sprake geweest. Dit blijkt althans nergens uit. Verweerder heeft er voorts terecht op gewezen dat eiser de dubbele aftrek van 2% van de waarde van het onroerend goed had kunnen voorkomen door zelf tijdig een eerste planschadeverzoek in te dienen. Immers, op 1 juli 2008 is de WRO ingetrokken en is de Wro in werking getreden. Ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, voor zover thans van belang, blijft het recht, zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet. Ingevolge het tweede lid geldt artikel 6.2, tweede lid, van de Wro tot 1 september 2010 niet voor aanvragen ingevolge artikel 6.1 van die wet om tegemoetkoming in schade die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is ontstaan. In dit geval is de schade vóór 1 juli 2008 (namelijk op 17 april 2008) ontstaan. Eiser had, toen het vrijstellingsbesluit op 19 augustus 2009 onherroepelijk werd, vóór 1 september 2010 een aanvraag om een tegemoetkoming in de planschade kunnen indienen. Verweerder had in dat geval artikel 6.2, tweede lid, van de Wro niet mogen toepassen. Eisers stelling ter zitting dat hij afging op het advies van een gemeenteambtenaar om één aanvraag in te dienen voor beide schadeveroorzakende besluiten samen, is op geen enkele wijze nader onderbouwd. De rechtbank laat die stelling dan ook buiten beschouwing. Overigens blijkt uit de stukken dat eiser ten tijde van het vrijstellingsbesluit al werd bijgestaan door een rechtsbijstandverlener, die hem er (mogelijk) op had kunnen wijzen dat het uitstellen van een planschadeverzoek ertoe zou leiden dat artikel 6.2, tweede lid, van de Wro op het verzoek van toepassing werd. Dat deze nieuwe wettelijke bepaling ongunstig voor eiser uitpakt, is overigens een keuze van de wetgever en kan verweerder niet worden aangerekend.
8.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht ongegrond verklaard.
9.
Het beroep is ongegrond.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2013.
w.g. mr. P.M. van den Brekel, griffier | w.g. mr. C.M. Nollen, rechter |
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 6 september 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.