HR, 18-05-2018, nr. 18/00425
ECLI:NL:HR:2018:731
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-05-2018
- Zaaknummer
18/00425
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:731, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑05‑2018; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:480, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2018:480, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑03‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:731, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. Hernieuwd verzoek vaststelling Nederlanderschap (art. 17 RWN). Vervolg op HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8282 en HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2744. Omstandigheden die in de eerdere procedure voldoende zijn geacht om naar Ghanees recht vaderschap aan te nemen; relevantie van in deze procedure gestelde feiten.
Partij(en)
18 mei 2018
Eerste Kamer
18/00425
LZ/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J.H. van Gelderen,
t e g e n
de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst),zetelende te Den Haag,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als verzoeker en de staat.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/09/518534 HA RK 16-471 van de rechtbank Den Haag van 27 oktober 2017.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van verzoeker heeft bij brief van6 april 2018 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. du Perron en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 18 mei 2018.
Conclusie 23‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. Hernieuwd verzoek vaststelling Nederlanderschap (art. 17 RWN). Vervolg op HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8282 en HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2744. Omstandigheden die in de eerdere procedure voldoende zijn geacht om naar Ghanees recht vaderschap aan te nemen; relevantie van in deze procedure gestelde feiten.
Partij(en)
Zaaknr: 18/00425
mr. P. Vlas
Zitting: 23 maart 2018
Conclusie (art. 80a RO) inzake:
[verzoeker]
tegen
Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst)
1. Feiten en procesverloop
1.1
Het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker) tot vaststelling van het Nederlanderschap op de voet van art. 17 Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) bereikt de Hoge Raad thans voor de derde maal. In een eerdere procedure naar aanleiding van een op 9 mei 2007 ingediend verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap heeft de Hoge Raad bij beschikking van 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8282, de beschikking van de rechtbank Den Haag van 9 februari 2012 vernietigd en de zaak verwezen naar het hof Den Haag. Nadat het hof op 18 juni 2014 (verbeterd bij beschikking van 1 oktober 2014) uitspraak heeft gedaan en de beschikking van de rechtbank heeft bekrachtigd, is door verzoeker beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2744, het beroep verworpen met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
1.2
Op 9 september 2016 heeft verzoeker zich andermaal tot de rechtbank gewend met een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap. Daartoe heeft verzoeker gesteld dat hij thans kan aantonen dat hij niet is erkend door [betrokkene 1] en dat er dus tussen hem en [betrokkene 1] geen familierechtelijke betrekkingen bestaan, zodat hij op 6 mei 2002 rechtsgeldig is erkend door [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]), die de Nederlandse nationaliteit heeft. Verzoeker heeft ter staving van zijn stelling een verklaring van [betrokkene 1] van 20 oktober 2015 overgelegd, een verklaring van zijn moeder van 25 augustus 2017 en een verklaring van [betrokkene 2] van 26 augustus 2017.
1.3
Bij beschikking van 27 oktober 2017 heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. Verzoeker heeft tegen de beschikking (tijdig) beroep in cassatie ingesteld.
1.4
Voor de feiten van de zaak kan worden verwezen naar de weergave daarvan door de rechtbank in de bestreden beschikking (p. 2) en naar hetgeen de Hoge Raad in rov. 3.1 van zijn beschikking van 5 april 2013 heeft overwogen.
1.5
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen zich aan de beslissing van het hof van 18 juni 2014 en van de Hoge Raad van 18 september 2015 gebonden te achten, tenzij sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die ertoe zouden kunnen leiden dat deze beslissingen geen stand houden. De rechtbank is van oordeel dat de door verzoeker overgelegde verklaringen van [betrokkene 1], van de moeder van verzoeker en van [betrokkene 2], niet kunnen worden gezien als nieuwe feiten waardoor de beslissing van het hof van 18 juni 2014 geen stand kan houden. Aan de omstandigheid dat [betrokkene 1] is vermeld als vader in de geboorteakte van verzoeker is niets veranderd en uit de overgelegde verklaring van de moeder volgt niet dat [betrokkene 1] niet de vader van verzoeker is. Deze beide omstandigheden zijn voldoende om het juridisch vaderschap van [betrokkene 1] naar Ghanees recht aan te nemen. De rechtbank sluit zich aan bij de overwegingen van het hof dat de omstandigheden dat er geen naamgevingsceremonie naar Ghanees recht heeft plaatsgevonden en dat [betrokkene 1] verzoeker niet heeft onderhouden of verzorgd, aan dit oordeel niet afdoen, evenmin als de omstandigheid dat [betrokkene 1] in zijn naturalisatieprocedure heeft aangegeven geen kinderen te hebben.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het verzoekschrift tot cassatie bevat, na een inleiding (onder 1) en een weergave van de bestreden overwegingen en beslissing (onder 2), een aantal klachten. Het middel (onder 3) betoogt dat de rechtbank blijk heeft gegeven van een onjuiste lezing dan wel een onjuist begrip van de beschikking van het hof van 18 juni 2014 en daardoor feitelijke grondslag mist. Volgens het middel is in de beschikking van het hof niet vastgesteld dat de twee door de rechtbank genoemde omstandigheden, te weten (i) de vermelding van [betrokkene 1] als vader in de geboorteakte van verzoeker en (ii) de verklaring van de moeder dat [betrokkene 1] de biologische vader van verzoeker is, omstandigheden zijn die voldoende zijn voor het aannemen van het juridisch vaderschap naar Ghanees recht, maar dat sprake is van ‘aanwijzingen’. In de hofprocedure had verzoeker onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om de ‘aanwijzingen’ dat [betrokkene 1] zijn juridische vader is, te ontzenuwen, en is – anders dan de rechtbank heeft overwogen – dus geen sprake van een beslissing volgens welke het juridisch vaderschap van [betrokkene 1] naar Ghanees recht vaststaat, aldus de klacht. Het middel (onder 4 en 5) voert motiveringsklachten aan tegen het oordeel van de rechtbank. Het middel (onder 6) voert aan dat de rechtbank blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting naar Ghanees recht en doet een beroep op strijd met de Nederlandse openbare orde: het Ghanees recht op grond waarvan de vermelding van een man als vader in de geboorteakte door toedoen van een derde zonder zijn toestemming en de enkele aanwijzing van een man als biologische vader door een niet met hem gehuwde vrouw, is in strijd met de Nederlandse openbare orde.
2.2
De klachten rechtvaardigen geen behandeling in cassatie, omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Daartoe geldt het volgende. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het oordeel van het hof in de beschikking van 18 juni 2014 weergegeven. Daarin heeft het hof (in rov. 12) geconcludeerd dat, kort samengevat, de door het hof vermelde feiten en omstandigheden naar Ghanees recht aanwijzingen voor het bestaan van een juridische afstammingsrelatie zijn en verzoeker voor het overige niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen familierechtelijke betrekking tussen hem en [betrokkene 1] bestaat die gelijk kan worden gesteld met de familierechtelijke betrekking als gevolg van een erkenning naar Nederlands recht. De enkele mededeling van verzoeker dat er in Ghana geen naamgevingsceremonie heeft plaatsgevonden en [betrokkene 1] hem niet heeft onderhouden en verzorgd, maakt dit niet anders, aldus het hof. Zoals hierboven reeds is vermeld, heeft de Hoge Raad bij beschikking van 18 september 2015 het tegen de beschikking van het hof ingestelde cassatieberoep verworpen met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
2.3
De omstandigheden dat (i) [betrokkene 1] op de geboorteakte(n) van verzoeker staat vermeld als vader en (ii) de moeder van verzoeker heeft verklaard dat [betrokkene 1] de vader van verzoeker is, zijn omstandigheden die in de eerdere procedure voldoende zijn geacht om aan te nemen dat [betrokkene 1] naar Ghanees recht de juridische vader van verzoeker is. In deze omstandigheden is volgens de rechtbank geen wijziging gekomen door de door verzoeker overgelegde verklaringen van [betrokkene 1], van de moeder van verzoeker en van [betrokkene 2]. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat [betrokkene 1] in de geboorteakte(n) van verzoeker nog steeds als vader van verzoeker staat vermeld en dat uit de verklaring van de moeder niet volgt dat [betrokkene 1] niet de vader van verzoeker is. Dit oordeel van de rechtbank is niet onjuist noch onbegrijpelijk. Hierop stuiten de onderdelen 3, 4 en 5 van het middel af.
2.4
Onderdeel 6 van het middel berust op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft niet, zoals het middel betoogt, vastgesteld dat naar Ghanees recht een man als juridische vader kan worden aangemerkt op grond van handelingen van derden waarin hij op geen enkele wijze de hand heeft gehad.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G