Hof Den Haag, 18-03-2013, nr. 22-004297-12
ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ4352, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
18-03-2013
- Zaaknummer
22-004297-12
- LJN
BZ4352
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ4352, Uitspraak, Hof Den Haag, 18‑03‑2013; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6161, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6161, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Salduz. Raadsman meldt zich (om onbekende redenen) niet binnen de tussen politie en balie in het ressort Den Haag in de piketregeling afgesproken termijn op het politiebureau. De politie begint het verhoor van de verdachte die wel tevoren een raadsman wilde consulteren. Nu geen sprake is van bijzondere omstandigheden die zulks zouden kunnen rechtvaardigen dient de niet-honorering van het consultatierecht tot bewijsuitsluiting te leiden.
Partij(en)
rolnummer 22-004297-12
parketnummer 09-757571-12
datum uitspraak 18 maart 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 augustus 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
- 4.
maart 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met een bijzondere voorwaarde als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
- 1.
hij in of omstreeks de periode van 6 maart 2011 tot en met 07 mei 2012 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende methadon, in ieder geval (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
- 2.
hij op of omstreeks 08 mei 2012 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,6 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of 196 (te weten 66 en/of 130), althans enig aantal, pillen methadon, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methadon en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of methadon en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 07 mei 2012 te 's-Gravenhage meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- 2.
hij op 08 mei 2012 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,6 gram heroïne (diacetylmorfine) en 66 en/of 130 pillen methadon en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat de op 9 mei 2012 tegenover de politie afgelegde verklaring van de verdachte van het bewijs dient te worden uitgesloten, nu de verdachte - ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe - niet in de gelegenheid is gesteld om voorafgaande aan dat verhoor een raadsman te consulteren. In dat verband heeft de raadsman betoogd dat de enkele omstandigheid dat de politie zich heeft gehouden aan de - recentelijk gewijzigde - piketregeling niet meebrengt dat afbreuk aan dat recht kan worden gedaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van rechtspraak van de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens kan een door de politie aangehouden verdachte aan artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden aanspraak op rechtsbijstand ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof het volgende vast.
Op 8 mei 2012 om 19.45 uur is de verdachte op heterdaad aangehouden op grond van verdenking van overtreding van artikel 2, onder B, van de Opiumwet.
Na zijn aanhouding heeft de verdachte de cautie ex art 29 Wetboek van strafvordering gekregen. Vervolgens is hij gewezen op zijn recht om voorafgaande aan zijn verhoor een raadsman te consulteren. De verdachte heeft te kennen gegeven van dat recht gebruik te willen maken.
Op 8 mei 2012 om 21.29 uur heeft de politie de piketcentrale over de wens van de verdachte ingelicht.
In verband met de omstandigheid dat de raadsman nog niet was verschenen, is het verhoor van de verdachte - met toestemming van de hulpofficier van justitie - op
9 mei 2012 om 09.20 uur aangevangen. Niet gebleken is dat de verdachte voorafgaand aan dat verhoor afstand heeft gedaan van het recht op consultatie van een raadsman.
Met het oog op de inverzekeringstelling van de verdachte is het verhoor om 10.07 uur onderbroken, waarna het om 10.09 uur is hervat. Vervolgens is het verhoor om
10.40 uur nogmaals onderbroken teneinde de verdachte een bevel inverzekeringstelling te kunnen uitreiken.
Het verhoor van de verdachte is om 11.20 uur beëindigd.
In het kader van het door de raadsman gevoerde verweer heeft het hof kennisgenomen van de laatstelijk gewijzigde piketregeling die geldt voor het ressort Den Haag.
Uit de inhoud van de piketregeling leidt het hof af dat de piketcentrale vanaf 07.00 uur operationeel is. Vanaf dat tijdstip worden piketmeldingen per sms aan de advocatuur doorgegeven. Volgens de regeling dient de raadsman binnen twee uur nadat de melding aan de piketcentrale heeft plaatsgevonden op het politiebureau aanwezig te zijn.
Naleving van de piketregeling brengt in de onderhavige zaak dus mee dat de raadsman zich uiterlijk om 09.00 uur op het politiebureau had dienen te melden.
Uit de omstandigheid dat het verhoor van de verdachte om 09.20 uur is aangevangen zonder dat de verdachte daaraan voorafgaand een raadsman heeft kunnen consulteren, leidt het hof af dat ondanks het bestaan van de piketregeling het beoogde doel daarvan - het tijdig kunnen consulteren door de verdachte van een raadsman - niet is gerealiseerd. Hetzij de raadsman heeft zich niet gehouden aan het in de piketregeling gestelde voorschrift dat een raadsman zich binnen twee uur na de melding aan de piketcentrale op het politiebureau dient te melden, hetzij de melding door de politie aan de piketcentrale is niet goed doorgekomen dan wel de melding van de piketcentrale aan de raadsman is niet goed doorgekomen.
In de onderhavige zaak ziet het hof zich dus gesteld voor de vraag of het enkele niet tijdig op het politiebureau verschijnen van een raadsman kan leiden tot een beperking van het consultatierecht van de aangehouden verdachte.
Daartoe overweegt het hof als volgt.
Naar het oordeel van het hof kan de omstandigheid dat zich niet tijdig een raadsman meldt in beginsel geen afbreuk doen aan het recht van een aangehouden verdachte om voorafgaande aan zijn eerste politieverhoor een raadsman te consulteren. Dit beginsel zou wellicht uitzondering kunnen leiden als er sprake is van zodanig bijzondere, ook aan de verdachte toe te rekenen, omstandigheden dat de met het verhoor gemoeide belangen van waarheidsvinding moeten prevaleren boven verdachtes recht op voorafgaande consultatie. Bovendien zou de verdachte in de ontstane vertraging aanleiding kunnen vinden om alsnog in te stemmen met (de aanvang van) het verhoor. De beoordeling of de politie terecht met het verhoor is begonnen is uiteindelijk aan de strafrechter.
Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn in de onderhavige zaak echter niet aannemelijk geworden.
Nu het verhoor van de verdachte heeft plaatsgehad zonder dat de verdachte daaraan voorafgaand een raadsman heeft kunnen consulteren, is het hof dan ook van oordeel dat de op 9 mei 2012 afgelegde verklaring van de verdachte van het bewijs dient te worden uitgesloten.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement 's-Gravenhage.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de bewezen verklaarde periode meermalen schuldig gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hoeveelheden heroïne en cocaïne. Verdachtes handelen draagt aldus in aanzienlijke mate bij aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen, waardoor de volksgezondheid wordt bedreigd en waardoor ook wordt bevorderd dat gebruikers vermogensdelicten plegen teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving.
Daarnaast heeft de verdachte heroïne, methadon en cocaïne voorhanden gehad. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid. Het voorhanden hebben daarvan dient dan ook krachtig te worden tegengegaan.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met de aannemelijk geworden omstandigheid dat de verdachte niet primair met het oogmerk van financieel gewin heeft gehandeld, alsmede met de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 februari 2013 niet eerder wegens een overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof zal een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Daarbij zal het hof een bijzondere voorwaarde als na te melden opleggen, nu het hof zulks - gelet op de aannemelijk geworden persoonlijke problematiek van de verdachte, alsmede op het feit dat de verdachte te kennen heeft gegeven open te staan voor hulp en steun - geraden voorkomt.
Inbeslaggenomen voorwerp
Blijkens het proces-verbaal nr PL1513 2012046073-35 d.d. 23 mei 2012 is op 10 mei 2012 in de woning van de verdachte inbeslaggenomen een kluis, merk Jewel. Het hof zal de teruggave van deze kluis gelasten aan de verdachte, die als rechthebbende dient te worden aangemerkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en
- 57.
van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en
10 van de Opiumwet, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
- 3.
(drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van de vaststelling identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van
GGZ Reclassering Palier te 's-Gravenhage en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven.
Geeft eerstgenoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de opgelegde voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp: een kluis, merk Jewel.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler,
mr. M. Moussault en mr. P.H. Holthuis, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 maart 2013.
Mr. P.H. Holthuis is buiten staat dit arrest te ondertekenen.