HR, 11-10-2013, nr. 13/00924
ECLI:NL:HR:2013:840
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-10-2013
- Zaaknummer
13/00924
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑10‑2013
ECLI:NL:HR:2013:840, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑10‑2013; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Belastingblad 2013/496 met annotatie van M.R.P. de Bruin
V-N 2013/50.6 met annotatie van Redactie
USZ 2013/359
NTFR 2014/217
NTFR 2013/2040 met annotatie van mr. dr. N. Djebali
Beroepschrift 11‑10‑2013
Hoge Raad der Nederlanden
Sector Belastingrecht
postbus 20303
2500 EH Den Haag
Edelhoogachtbare heren, vrouwen,
Hierbij doe ik u toekomen het cassatieschrift namens mijn cliënt, [X], tegen de uitspraak op verzet van de rechtbank Oost-Brabant met procedurenummers 12/2490 en 12/2491. Een machtiging treft u bijgevoegd aan als bijlage 1, de uitspraak op verzet als bijlage 2.
Feiten:
1.
Op 1-1-2012, aanvang tijdvak, is belastingplichtige, [X], eigenaar van het object [A-STRAAT 1]. Uit hoofde hiervan heeft belastingplichtige een aanslag gemeentelijke belastingen ontvangen met mede daarop vermeld de WOZ-beschikking.
2.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar aangetekend. Tegen de uitspraak op bezwaar komt belanghebbende in beroep.
3.
Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen is verzet aangetekend. Dit verzet is afgewezen
Geschil:
1.
In geschil is de uitspraak op verzet: de ontvankelijkheid van het beroepschrift.
Standpunt belanghebbende:
1.
In de uitspraak op verzet staat bij het verwijzingsmiddel dat tegen deze uitspraak geen beroep openstaat. Dit is naar mijn mening onjuist. De uitspraak op verzet is gedaan op basis van artikel 8:55 vijfde lid, aanhef en onder b, van de Awb. Op grond van artikel 28 lid 2 van de Awr kan hiertegen cassatie worden ingesteld bij uw college. Het moet mij van het hart dat ik het bijzonder laakbaar vind dat een rechtbank een onjuist verwijzingsmiddel onder een uitspraak plaats. Dat dit weleens bij een bestuursorgaan gebeurd is begrijpelijk, dat dit bij een uitspraak op verzet gebeurd is dat niet. Ook ik als professionele gemachtigde was hierdoor van mijn stuk gebracht; laat staan wat dit doet bij een reguliere rechtzoekende belastingplichtige.
2.
Al hetgeen door mij gezegd en geschreven is in eerdere fases van deze procedure kunt u als ingelast beschouwen.
3.
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond onder verwijzing naar uitspraak met kenmerk AT0579. Net als de aangehaalde uitspraken in de uitspraak op beroep ziet ook deze uitspraak niet op deze zaak. In die zaak was kennelijk geen machtiging overgelegd: In deze zaak wel.
4.
Onder punt 6 van de uitspraak op verzet deelt de rechtbank mede dat ‘geen rechtsregel zich verzet’ tegen het telkenmale opnieuw vragen van een nieuwe machtiging. Ongetwijfeld zal daar geen geschreven rechtsregel zich tegen verzetten, echter vele ongeschreven rechtsregels wel. De jurisprudentie waar naar verwezen wordt onderbouwt het standpunt van de rechtbank in elk geval niet. Dus de a-contrario stelling dat een ‘geschreven rechtsregel de stelling van de rechtbanken onderbouwt’ kan ook niet opgaan.
5.
Ter illustratie wil ik wijzen op een andere klant van mij, [A].
Deze man is ontwikkelingswerker en had zijn postadres in [Q] Uganda (zie bijlage 3). Gedurende een procedure voor het Gerechtshof Arnhem (gepubliceerd onder BV6154) wijzigde dat naar [R] Tanzania.
[A] reageert doorgaans overigens vrij snel op zijn mail, dat wil zeggen, meestal binnen 3 maanden. Hij zit letterlijk in de binnenlanden van Afrika, verstoken van dit soort communicatiemiddelen. Uiteraard was het voor Gerechtshof Arnhem geen probleem dat de machtiging getekend was voordat de beroeps- of hoger beroepsfase startte. Is de essentie van een gemachtigde nou net niet dat er ook voor de belangen van dit soort klanten opgekomen kan worden?
6.
Natuurlijk verzetten rechtsregels zich tegen het telkenmale nodeloos opvragen van machtigingen. Nu zit [X] niet in de binnenlanden van Afrika maar is hij wel een druk bezet man die veel in het buitenland onderweg is, daardoor moeilijk te bereiken is en daarom heeft besloten dat een gemachtigde deze zaak in zijn geheel dient af te handelen. Het is niet voor niets dat de machtiging hier expliciet op ziet. In de machtiging wordt nadrukkelijk benoemd dat rechtshandelingen als beroep, hoger beroep en cassatie inbegrepen zijn.
7.
Kortom, er is een deugdelijke machtiging overgelegd, er is geen reden om hieraan te twijfelen en er is geen reden om een nieuwe op te vragen met de enkele motivering dat deze moet stammen van na het bestreden besluit. Ik denk dat de rechtbank Den Bosch met haar beleid onrechtmatig de rechten van belastingplichtigen beknot middels het onnodig onevenredig zwaar belasten van rechtzoekenden. In het geval van [A] had hij dus nooit zijn rechten in beroep kunnen laten toetsen. Gelukkig voor hem dat hij onder rechtbank Arnhem ressorteert en niet onder Den Bosch. Zoiets moet toch niet kunnen; moet het toeval werkelijk bepalen of je wel of niet in beroep kunt komen?
8.
Tot slot wil ik u wijzen op uw eigen beleid. Tot nu toe heb ik voor meerdere klanten beroep in cassatie aangetekend met zeer vergelijkbare tot identieke machtigingen. Ik heb van u nimmer het verzoek mogen ontvangen een machtiging aan te leveren van na het aan te bestrijden besluit. De gedachte dat u dit beroep niet gegrond zou verklaren zou voor mij onbegrijpelijk zijn. Dat zou immers betekenen dat een hogere rechtsinstantie wel inhoudelijk op een procedure ingaat waar een lagere rechtsinstantie dat niet doet, allemaal gebaseerd op dezelfde machtiging. Zulks lijkt mij een onverklaarbare interne tegenstrijdigheid op te leveren.
9.
Ook voor deze procedure heeft onze klant kosten moeten maken. Ik verzoek u verweerder daarin te veroordelen.
Uitspraak 11‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 8:24, lid 2, Awb. Art. 3:72 BW. Beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verstrekken van door Rechtbank verlangde machtiging waaruit vertegenwoordigingsbevoegdheid blijkt. Machtiging hoeft niet per instantie te worden verleend en hoeft niet te dateren van na de bestreden uitspraak.
Partij(en)
11 oktober 2013
nr. 13/00924
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 1 februari 2013, nrs. AWB 12/2490 VERZET en AWB 12/2491 VERZET, op de verzetten van belanghebbende tegen uitspraken van de Rechtbank te ’s-Hertogenbosch betreffende beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).
1. Het geding in feitelijke instantie
Ten aanzien van belanghebbende zijn bij beschikkingen de waarden van de onroerende zaken [a-straat 1] en [a-straat 2] te [Z] voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld.
Na door belanghebbende daartegen gemaakte bezwaren heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven (hierna: de heffingsambtenaar) bij uitspraken de beschikkingen gehandhaafd.
De Rechtbank te ’s-Hertogenbosch (nr. AWB 12/2490 en nr. AWB 12/2491) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken verzet gedaan. De Rechtbank Oost-Brabant heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak de verzetten ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank op de verzetten is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op de verzetten beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de klacht
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 3 juli 2012 uitspraken gedaan op belanghebbendes bezwaren tegen de te zijnen aanzien gegeven beschikkingen op grond van de Wet WOZ, hiervoor vermeld onder 1. Namens belanghebbende is door [B] en [C] (hierna: [B] en [C] ) tegen deze uitspraken beroep ingesteld. Daarbij is een op 23 maart 2012 ondertekende machtiging overgelegd, waarin enkele medewerkers van […], waaronder [B] en [C] , worden gemachtigd om belanghebbende “zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen in alle aangelegenheden aangaande de aanslag lokale belastingen alsmede de daarop vermelde WOZ-beschikking”. De machtiging ziet onder andere op “het in ontvangst nemen van besluiten, al dan niet op grond van een bezwaarschrift genomen, daartegen bezwaar, (hoger) beroep of cassatie in te dienen, al dan niet bijwege van voorlopige voorziening”.
3.1.2.
De Rechtbank heeft, kennelijk op grond van het bepaalde in artikel 8:24, lid 2, van de Awb, aan [B] en [C] een schriftelijke machtiging gevraagd die na het doen van uitspraak op bezwaar door belanghebbende is verstrekt. De Rechtbank heeft hen daarbij gewezen op de mogelijke gevolgen voor de ontvankelijkheid van de beroepen, indien aan het verzoek niet zou worden voldaan.
3.1.3.
Aan dit verzoek van de Rechtbank is door [B] en [C] , ook na rappel, niet voldaan. Om die reden heeft de Rechtbank het ervoor gehouden dat zij niet gemachtigd waren om namens belanghebbende op te treden in beroep. De beroepen zijn op die grond niet-ontvankelijk verklaard.
3.2.
De daartegen gerichte verzetten berusten op het betoog dat de Rechtbank ten onrechte een nieuwe machtiging heeft verlangd die dateert van na de uitspraken op bezwaar. Daarbij heeft belanghebbende erop gewezen dat bij de beroepschriften reeds een machtiging was overgelegd waaruit de vertegenwoordigingsbevoegdheid blijkt. Bij de thans in cassatie bestreden uitspraak op verzet heeft de Rechtbank dit betoog verworpen.
3.3.
Hierover wordt in cassatie terecht geklaagd. Uit de hiervoor in 3.1.1 weergegeven tekst van de overgelegde machtiging blijkt de bevoegdheid van [B] en [C] om (onder meer) in de onderhavige zaken namens belanghebbende beroep in te stellen. De uitspraak van de Rechtbank en de stukken van het geding bevatten geen aanwijzingen dat zich tussen het verlenen van die machtiging en het instellen van de onderhavige beroepen een omstandigheid als bedoeld in artikel 3:72 BW heeft voorgedaan waardoor de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigden zou zijn geëindigd. De Rechtbank kon daarom in redelijkheid geen aanleiding vinden om eraan te twijfelen of die bevoegdheid ten tijde van het instellen van de beroepen nog bestond, en op die grond van hen een nieuwe schriftelijke machtiging te verlangen. De beroepen zijn mitsdien ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van bewijs ten aanzien van de bevoegdheid van [B] en [C] .
3.4.
De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de verzetten afdoen. De verzetten dienen gegrond te worden verklaard.
4. Proceskosten
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van de verzetten bij de Rechtbank.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op de verzetten,
verklaart de verzetten gegrond,
verstaat dat de uitspraken waartegen de verzetten gericht waren vervallen en dat de Rechtbank het onderzoek moet voortzetten in de stand waarin het zich bevond,
gelast dat de gemeente Eindhoven aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 118,
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 944 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van de verzetten bij de Rechtbank, vastgesteld op € 236 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2013