Rb. Utrecht, 10-03-2010, nr. 273635/ FA RK 09-5313
ECLI:NL:RBUTR:2010:BL7414
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
10-03-2010
- Magistraten
Mr. R.C. Stijnen
- Zaaknummer
273635/ FA RK 09-5313
- LJN
BL7414
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2010:BL7414, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 10‑03‑2010
Uitspraak 10‑03‑2010
Mr. R.C. Stijnen
Partij(en)
Beschikking van 10 maart 2010
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.H. Six-van der Werf
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. Th.A.H. van Blokland.
1. Verloop van de procedure
De vrouw heeft ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend.
De man heeft een verweerschrift ingediend.
Er zijn van zowel de zijde van de vrouw als van de zijde van de man nader stukken ontvangen.
De minderjarige [kind 1] is op 20 januari 2010 door de rechter gehoord.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 22 januari 2010.
2. Vaststaande feiten
- —
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Tussen hen is de echtscheiding uitgesproken door de rechtbank te Zutphen bij beschikking van [1998]. Deze beschikking is op 5 januari 1999 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
- —
Partijen hebben de gevolgen van hun echtscheiding geregeld in een echtscheidingsconvenant van 1 februari 1999.
- —
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
[kind 1] (roepnaam: [kind 1]), geboren op [1992] te [geboortplaats], en
[kind 2] (roepnaam: [kind 2]), geboren op [1996] te [geboorteplaats].
Het (jong)meerderjarige kind van partijen is:
[kind 3] (roepnaam: [kind 3]), geboren op [1990] te [geboorteplaats].
- —
In het voormelde convenant hebben partijen afspraken gemaakt over de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
- —
De man betaalt thans € 273,- per maand voor [kind 1] en [kind 2] en € 325,- voor [kind 3].
3. Beoordeling van het verzochte
3.1. Geschil
De vrouw heeft verzocht om het tussen partijen gesloten convenant van 1 februari 1999 met ingang van 1 december 2008 te wijzigen en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de [kind 1] en [kind 2] vast te stellen op € 500,- per maand. Zij heeft aangevoerd dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, in die zin dat door zowel de draagkracht van de man als de behoefte van de kinderen is toegenomen.
De man heeft zich daartegen verweerd. Hij heeft primair aangevoerd dat door de vrouw conform artikel 29 van het tussen partijen geldende convenant een geschil tussen hen pas dan aan de rechter kan worden voorgelegd als zij na mislukt overleg mediation hebben beproefd. Subsidiair heeft de man gesteld dat hij, op basis van het netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk, thans volledig in de behoefte van de kinderen voorziet. Voorts heeft de man gesteld dat de vrouw eveneens kan bijdragen in de kosten van de kinderen.
3.2. Ontvankelijkheid
3.2.1. Mediation
Ten aanzien van het primaire verweer van de man overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op de aard van het middel van mediation staat het partijen te allen tijde vrij hun medewerking daaraan alsnog te onthouden, dan wel die om hen moverende redenen te beëindigen. Dat de vrouw thans niet wenst mee te werken aan mediation kan er naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet toe leiden dat de vrouw de gang naar de rechter wordt ontzegd. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Hoge Raad van 20 januari 2006 (NJ 2006, 75). De rechtbank gaat derhalve voorbij aan de stelling van de man dat het verzoek van de vrouw op die grond niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.2.3. Wijziging van omstandigheden
Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Nu vaststaat dat zowel de vrouw als de man meer zijn gaan verdienen ten opzichte van 1999, is de rechtbank van oordeel dat er in ieder geval sprake is van een wijziging van omstandigheden. De vrouw zal derhalve worden ontvangen in haar verzoek.
Thans dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van een dusdanige wijziging waardoor de tussen partijen gemaakte afspraak ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Daartoe zal de rechtbank hierna de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man en de vrouw bespreken.
3.3. Behoefte van de kinderen
De rechtbank overweegt dat, gelet op het advies van de Werkgroep Alimentatienormen, de verhoging van het inkomen van een ouder, voorzover dit hoger is dan het gezinsinkomen tijdens het huwelijk van invloed is op de bepaling van de behoefte van de kinderen. Indien het huwelijk zou hebben voortgeduurd dan zou die verhoging immers ook een positieve invloed hebben gehad op het bedrag dat ten behoeve van de kinderen zou zijn uitgegeven. Dat hogere inkomen is dan de maatstaf voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen. Daarbij dient naar het oordeel van de rechtbank —anders dan de vrouw stelt— niet te worden uitgegaan de inkomens van beide ex-echtelieden, ook niet als beide inkomens zijn toegenomen.
In casu is het volgende gebleken. Bij de afspraak die partijen maakten over de kinderalimentatie zijn partijen uitgegaan van een bruto (gezins)inkomen van f 115.000,- (€ 52.185,-) dat alleen door de man verdiend werd. De vrouw had op dat moment geen eigen inkomsten. Thans bedraagt het inkomen van de man € 95.000,- bruto per jaar. De rechtbank stelt het netto inkomen van de man in redelijkheid op € 57.575,- per jaar. De rechtbank zal van dit netto-inkomen uitgaan bij de bepaling van de actuele behoefte van [kind 1] en [kind 2].
Nu de man inmiddels ook een nieuw gezin heeft met twee minderjarige kinderen van 5 en 3 jaar, zal zijn hogere inkomen niet alleen ten goede komen aan de gezamenlijke kinderen van partijen ([kind 1] en [kind 2]), maar ook aan de twee kinderen in het nieuwe gezin van de man. Omdat de vier kinderen van de man niet in hetzelfde gezin wonen, zal de rechtbank bij de toekenning van kinderbijslagpunten aan de kinderen er vanuit gaan dat de twee jongste kinderen van de man deel uitmaken van een gezin van twee kinderen en dat [kind 2] en [kind 1] eveneens deel uitmaken van een gezin van twee kinderen. Dat leidt ertoe dat aan de jongste kinderen samen 12 punten dienen te worden toegekend en dat aan [kind 2] en [kind 1] 2 kinderbijslagpunten dienen te worden toegekend. In totaal is dit dus 14 kinderbijslagpunten. Conform de Nibud-tabel bedragen de kosten voor de vier kinderen samen dan € 1700,-. De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande de behoefte van [kind 1] en [kind 2] vast op € 425,- per kind per maand.
3.4. Draagkrachtvergelijking
De rechtbank maakt een draagkrachtvergelijking ter bepaling van ieders aandeel in de kosten van de kinderen. De rechtbank zal daarbij de kosten van de kinderen buiten beschouwing laten. Voor het systeem van de berekening zal de rechtbank, conform de tremanormen, beide ouders aanmerken als alleenstaande en een draagkrachtpercentage hanteren van 70%.
3.5. Draagkracht van de man
Bij de beoordeling van de draagkracht van de man zal de rechtbank de door de man bij brief van 11 januari 2010 overgelegde draagkrachtberekening als uitgangspunt nemen. Voorts wordt daarover nog het volgende overwogen.
Woonlast en premie ziektekostenverzekering
De man bewoont samen met zijn huidige echtgenote een eigen woning. De rechtbank is van oordeel dat de man, tegenover de betwisting van de vrouw, zijn stelling dat zijn echtgenote niet (volledig) in haar eigen levensonderhoud kan voorzien niet dan wel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank zal derhalve de helft van de door de man opgevoerde woonlast aan hem toerekenen. De rechtbank zal daarbij tevens rekening houden met de helft van de rentelast van € 1.800,- per jaar voor de lening die de man heeft afgesloten ten behoeve van een verbouwing van zijn woning. Voorts zal de rechtbank rekening houden met de premie ziektekostenverzekering die hij voor zichzelf betaalt. Zijn huidige echtgenote dient geacht te worden haar eigen premie te voldoen.
De overige posten in de draagkrachtberekening zijn niet (langer) betwist en naar het oordeel van de rechtbank redelijke lasten met betrekking tot de vaststelling van de kinderalimentatie. De rechtbank zal wel bij de vaststelling van de draagkracht van de man rekening houden met inkomensafhankelijke combinatiekorting waarop hij in verband met de zorg voor zijn kinderen aanspraak kan maken alsmede met de door de man betaalde bijdrage van € 325,- per maand voor de jong-meerderjarige zoon van partijen, [kind 3]. Partijen zijn het er kennelijk over eens dat de man deze bijdrage voor [kind 3] betaalt.
3.6. Draagkracht van de vrouw
Bij de beoordeling van de draagkracht van de vrouw zal de rechtbank de door de vrouw op 21 januari 2010 overgelegde draagkrachtberekening aangaande haar draagkracht als uitgangspunt nemen. Voorts wordt daarover het volgende overwogen.
Inkomen uit arbeid
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw de stelling van de man dat van haar kan worden verwacht dat zij een inkomen uit een full-time dienstverband verwerft en daarmee bijdraagt in de kosten van de kinderen onvoldoende heeft weersproken. Zij heeft slechts aangevoerd dat de man, evenmin als hij van zijn huidige echtgenote verwacht dat zij werkt in verband met de zorg voor de kinderen, dat ook niet van haar kan verwachten. De rechtbank acht het niet aannemelijk gemaakt dat de vrouw in verband met de zorg voor [kind 1] en [kind 2], die inmiddels 17 en 13 jaar oud zijn, haar dienstverband niet kan uitbreiden. De rechtbank is van oordeel dat van de vrouw kan worden verwacht dat zij, gelet op de zwaarwegende onderhoudplicht ten opzichte van de kinderen, naast de 24 uur die zij thans werkt, 16 uur per week kan werken om extra inkomen te genereren. De rechtbank zal dit te genereren inkomen in redelijkheid stellen op € 560,- bruto per maand (gebaseerd op het wettelijk minimumloon). De rechtbank zal bij de berekening van de draagkracht van de vrouw derhalve uitgaan van een bruto jaarinkomen van € 25.225,-.
Inkomen uit lijfrente
De man heeft gesteld dat bij het inkomen van de vrouw € 975,- per maand, zijnde het bedrag dat zij tot 5 januari 2011aan partneralimentatie zou hebben kunnen ontvangen, dient te worden opgeteld. De vrouw heeft zich verweerd.
Gebleken is dat de man in 2008 zijn alimentatieverplichting ten opzichte van de vrouw heeft afgekocht met een bedrag van € 13.000,-. De vrouw heeft ervoor gekozen om het afgekochte bedrag in een lijfrenteverzekering te storten met een looptijd van 5 jaar. Hierdoor ontvangt zij thans een uitkering van € 231,37 bruto per maand (€ 143,43 netto). Partijen hebben in onderling overleg een nadere afspraak gemaakt over de door de man verschuldigde bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank gaat er vanuit dat beide partijen daarvoor hun eigen reden gehad hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is het dan ook een gerechtvaardige keuze van de vrouw om haar inkomen voor een langere tijd aan te vullen door middel van een lijfrente uitkering. De rechtbank zal daarom de uitkering die zij thans feitelijk ontvangt van € 143,43 per maand als netto inkomsten bij haar inkomen optellen.
De overige posten in de draagkrachtberekening zijn niet (langer) betwist en naar het oordeel van de rechtbank redelijke lasten met betrekking tot de vaststelling van de kinderalimentatie. De rechtbank zal wel bij de vaststelling van de draagkracht van de vrouw rekening houden met de door haar betaalde ziektekostenpremie van € 92,- per maand voor [kind 3].
3.7. Verdeling van de kosten
Op grond van het bovenstaande, rekening houdend met wederzijdse inkomens en lasten van partijen, is de rechtbank van oordeel dat het aandeel van de man in de kosten van de kinderen 86% bedraagt en het aandeel van de vrouw 14%. De man moet, gelet op zijn draagkracht en rekening houdend met het feit dat die draagkracht verdeeld dient te worden over vier kinderen, in staat worden geacht om zijn aandeel van € 365,- per kind per maand te voldoen. De rechtbank zal het tussen partijen gesloten convenant ten aanzien van de kinderalimentatie derhalve wijzigen en bepalen dat de man € 365,- per kind per maand dient bij te dragen in hun kosten van verzorging en opvoeding.
3.8. Ingangsdatum
De rechtbank is van oordeel dat de wijziging van de onderhoudsverplichting van de man dient in te gaan op 4 september 2009, zijnde de datum van de indiening van het verzoekschrift en derhalve de datum waarop de man formeel in kennis is gesteld van een eventuele wijziging van de onderhoudsbijdrage voor [kind 2] en [kind 1].
4. Beslissing
Het tussen partijen gesloten convenant van 1 februari 1999 wordt gewijzigd, in die zin dat de rechtbank het bedrag dat de man aan de vrouw vanaf 4 september 2009 zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen, [kind 2] en [kind 1] bepaald op € 365,- per kind per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Deze beslissing is tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
Het convenant tussen partijen van 1 februari 1999 blijft voor het overige gehandhaafd.
De partijen moeten hun eigen proceskosten betalen.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.C. Stijnen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van I. Coenen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2010.