De volgnummers die in deze en volgende voetnoten worden genoemd verwijzen naar schriftelijke stukken die zijn opgenomen in het proces-verbaal met nummer ‘PL1700-2020088744’, tenzij anders is vermeld. In dit geval betreft dat volgnr. 2. e.v.
Rb. Rotterdam, 30-03-2020, nr. 10/077803-20
ECLI:NL:RBROT:2020:2696
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
30-03-2020
- Zaaknummer
10/077803-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2020:2696, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 30‑03‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Een belangrijk twistpunt op de zitting en dus ook in dit vonnis is of het woordelijk dreigen met besmetting met het coronavirus onder de huidige crisisomstandigheden zou moeten leiden tot een hogere straf. De rechtbank vindt in zijn algemeenheid dat het op dit moment bij corona-gerelateerde misdrijven voor de hand ligt om zwaarder te straffen. Daar geven de huidige onzekere, beangstigende maatschappelijke omstandigheden alle reden toe. Dit geldt nog meer als de slachtoffers van die misdrijven personen zijn die werkzaam zijn in cruciale beroepen en/of vitale processen. De rechtbank onderscheidt in dit vonnis verschillende categorieën van coronamisdrijven en geeft in zijn algemeenheid aan in welke mate bij de straftoemeting rekening kan worden gehouden met het coronavirus. Ten slotte zegt de rechtbank in dit vonnis ook dat in het individuele geval steeds goed moet worden gekeken naar het concrete misdrijf, de ernst daarvan en alle omstandigheden van het geval. De rechter moet in deze crisis ook, of misschien wel juist, waken voor een te algemene ophoging van straf.
Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/077803-20
Datum uitspraak: 30 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de zitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 30 maart 2020. Aanwezig waren de verdachte, zijn raadsman mr. T.S. Kessel, advocaat te Rotterdam, en de officier van justitie mr. C.J.A. van der Maas.
Kern van dit vonnis
Een belangrijk twistpunt op de zitting en dus ook in dit vonnis is of het woordelijk dreigen met besmetting met het coronavirus onder de huidige crisisomstandigheden zou moeten leiden tot een hogere straf. De rechtbank vindt in zijn algemeenheid dat het op dit moment bij corona-gerelateerde misdrijven voor de hand ligt om zwaarder te straffen. Daar geven de huidige onzekere, beangstigende maatschappelijke omstandigheden alle reden toe. Dit geldt nog meer als de slachtoffers van die misdrijven personen zijn die werkzaam zijn in cruciale beroepen en/of vitale processen.
De rechtbank onderscheidt in dit vonnis verschillende categorieën van coronamisdrijven en geeft in zijn algemeenheid aan in welke mate bij de straftoemeting rekening kan worden gehouden met het coronavirus. Ten slotte zegt de rechtbank in dit vonnis ook dat in het individuele geval steeds goed moet worden gekeken naar het concrete misdrijf, de ernst daarvan en alle omstandigheden van het geval. De rechter moet in deze crisis ook, of misschien wel juist, waken voor een te algemene ophoging van straf.
Leeswijzer
De verdachte wordt - kort samengevat - beschuldigd van een woordelijke bedreiging met besmetting met het coronavirus en een vernieling van een portiekdeur. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank vindt die beschuldigingen bewezen. De bewijsmotivering, de bewezenverklaring en een overzicht van de bewijsmiddelen zijn in hoofdstuk 2 van dit vonnis uiteengezet.
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet verboden gedragingen. Welke dat zijn, is omschreven in hoofdstuk 3 van dit vonnis. In dat hoofdstuk wordt ook de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
De officier van justitie vindt een bedreiging met de dood en een vernieling bewezen en heeft een gevangenisstraf van geëist van 6 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast heeft zij een vrijheidsbenemende maatregel geëist en de dadelijk uitvoerbaarheid daarvan. De rechtbank komt tot oplegging van een gevangenisstraf van 10 dagen. Hoofdstuk 4 van dit vonnis vermeldt de overwegingen van de rechtbank die tot deze straf hebben geleid.
De beslissing op de vorderingen van twee benadeelde partijen worden in hoofdstuk 5 van dit vonnis uitgelegd.
Hoofdstuk 6 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.
Hoofdstuk 1: Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt:
1.
hij op of omstreeks 23 maart 2020 te Rotterdam [naam agent 1] , hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam en/of [naam agent 2] , hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam agent 1] en/of [naam agent 2] dreigend de woorden toe te voegen ‘Ik ga spugen, ik maak jullie allemaal ziek, ik heb Corona’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2.
hij op of omstreeks 23 maart 2020 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een (portiek)deur van het pand aan de [adres] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam voorziening] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Hoofdstuk 2: Bewijs
Bewijsverweer
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte geen woorden heeft gezegd die kunnen worden opgevat als een bedreiging. Verder stelt de verdediging dat de verdachte geen opzet heeft gehad op de vernieling van de deur. Hij dacht dat de deur op deze manier zonder schade geopend kon worden kon.
Beoordeling
De rechtbank vindt de verklaringen van de verbalisanten betrouwbaar en gebruikt deze voor het bewijs. Door tegen een gesloten deur te trappen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat de deur zou beschadigen. Ook kunnen de door de verdachte gedane uitlatingen de reële vrees voor besmetting met alle gevolgen van dien opwekken.
Conclusie
De verweren worden verworpen
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt net als de officier van justitie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, en vindt bewezen dat:
1.
hij op 23 maart 2020 te Rotterdam [naam agent 1] , hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam en [naam agent 2] , hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [naam agent 1] en [naam agent 2] dreigend de woorden toe te voegen ‘Ik ga spugen, ik maak jullie allemaal ziek, ik heb corona’.
2.
hij op 23 maart 2020 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een portiekdeur van het pand aan de [adres] , die aan [naam voorziening] toebehoorde, heeft beschadigd.
De bewezenverklaring steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen die hieronder is uitgewerkt.
Bewijsmiddelen
1. Onderzoek van de politie1.
Op 23 maart 2020 was ik, [naam agent 1] , hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam, op de Polderlaan te Rotterdam. Ik zag dat [naam verdachte] met een gestrekt been een voorwaartse trap maakte en tegen de deur van [adres] schopte. Ik benaderde [naam verdachte] en ik hoorde hem zeggen: ‘Doe maar, ik maak jullie allemaal ziek en spuug jullie, ik heb corona.’
2. Onderzoek van de politie2.
Op 23 maart 2020 was ik, [naam agent 2] , hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam, op de Polderlaan te Rotterdam. Ik zag dat [naam verdachte] zijn rechterbeen optilde, deze vervolgens naar achteren haalde en daarna met kracht naar voren stootte waarbij zijn voet tegen de deur van [adres] aankwam. Ik zag dat de man deze beweging herhaalde. Toen wij hem staande hadden hoorde ik hem zeggen: ‘Ik ga spugen, ik maak jullie allemaal ziek, ik heb corona.
3. Onderzoek van de politie, verklaring [naam] 3.
Ik doe aangifte van vernieling van de toegangsdeur van het pand, vernield door [naam verdachte] . Op 23 maart 2020 te 07.30 uur was de portiekdeur van de [adres] onbeschadigd en deugdelijk afgesloten. Om 07.34 uur, zagen wij op de camera dat [naam verdachte] tegen de toegangsdeur schopte. Na onderzoek zag ik dat de elektrische sluitplaat van het slot was afgebroken.
Hoofdstuk 3: Kwalificatie en strafbaarheid
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Hoofdstuk 4: Motivering straf
Algemene omstandigheden
Nederland gaat gebukt onder het coronavirus. Sinds eind februari leven de inwoners van Nederland in angst en onzekerheid. Bij velen leven vragen als: ‘word ik ziek?, ‘worden mijn naasten ziek?’, en zo ja, ‘hoe ziek dan?’. Ouderen en andere kwetsbare mensen in onze samenleving zijn door isolatie erg eenzaam en zien zich in die eenzaamheid nadrukkelijk geconfronteerd met het eindige van het leven. In de gezondheidszorg en andere (zorg)sectoren werken mensen dag en nacht om het coronavirus de baas te blijven en de zekerheid dat dat gaat lukken is er niet.
Als onder deze zware en moeilijke omstandigheden (de corona-achtergrond) het coronavirus wordt ingezet als middel om misdrijven te plegen ligt het voor de hand dat dat strafverhogend werkt. Dit heeft niet alleen te maken met het aspect dat een extra vergelding op haar plaats is en de dader van een dergelijk misdrijf moet weten dat hij het niet nog een keer moet doen. Nee, hoger straffen dient er ook toe om duidelijk te maken aan iedereen dat de maatschappij op dit moment wel wat anders aan haar hoofd heeft.
Ook bij de straftoemeting in ‘coronazaken’ vormen de (gepubliceerde) oriëntatiepunten straftoemeting van de rechtspraak en de straffen die in andere zaken voor dit soort misdrijven worden opgelegd een goed uitgangspunt. De mate waarin het strafverhogende effect van de corona-achtergrond van het misdrijf ten opzichte van dat uitgangspunt in de straftoemeting moet worden betrokken is - in algemene zin - afhankelijk van 1) de aard en ernst van het misdrijf en 2) van de vraag tegen wie het misdrijf is gericht.
Ad 1: Aard en ernst van de coronamisdrijven en de te onderscheiden categorieën
Na de eerste maand in de coronacrisis zijn er in de rechtspraak grofweg vijf categorieën misdrijven te onderscheiden waarbij het coronavirus als middel of als omstandigheid een rol speelt. De rechtbank baseert zich hierbij op de op rechtspraak.nl gepubliceerde nieuwsberichten over deze zaken en op informatie daarover op andere (sociale) media.
- -
Een eerste categorie misdrijven waar het coronavirus als middel wordt ingezet zijn de (zware) mishandelingszaken. In dat type zaken speelt het coronavirus een directe en concrete rol in het misdrijf. Het gaat dan bijvoorbeeld om het opzettelijk (proberen) iemand te besmetten. Het coronavirus is in feite het wapen dat bij het misdrijf wordt gebruikt.
- -
Een tweede categorie van misdrijven waar het coronavirus een rol speelt zijn de bedreigingszaken. Daarbij wordt het coronavirus als dreigingsmiddel ingezet en wordt het coronavirus in veel gevallen minder direct in het misdrijf betrokken. Op dit laatste punt valt binnen deze categorie een onderscheid te maken. Bij het fysiek dreigen met het coronavirus (bijv: spugen) is het coronavirus weer directer bij het misdrijf betrokken dan als het alleen als woordelijk dreigingsmiddel wordt ingezet. Dat vindt zijn oorzaak in de mate van onzekerheid en angst die bij een slachtoffer wordt veroorzaakt.
- -
Een derde categorie in dit verband zijn de eenvoudige (cyber)oplichtingszaken4.. Bij dat type zaken wordt het coronavirus ingezet als oplichtingsmiddel om het slachtoffer te verleiden iets te doen (bijv: babbeltruc). In die gevallen wordt zuiver indirect gebruik gemaakt van het coronavirus.
- -
Een vierde categorie zijn de misdrijven waarbij het coronavirus niet als middel wordt ingezet, maar het coronavirus een omstandigheid van het misdrijf is. Het coronavirus speelt in deze categorie bij de concrete strafbare handelingen van het misdrijf geen rol.
- -
Als laatste categorie zijn er (grotere) zaken te bedenken waarin het coronavirus een cruciale en of bijzondere rol heeft gespeeld.
Ten aanzien van de eerste drie categorieën kan in zijn algemeenheid worden opgemerkt dat de gevaarzetting van het coronavirus als ingezet middel afneemt en de reden voor strafverhoging op die grond daarmee ook afneemt. Van categorie 4 waarbij het coronavirus als omstandigheid bij het misdrijf is betrokken is het de vraag of het tot strafverhoging moet leiden, omdat het coronavirus slechts een bijrol speelt. De zaken die in die categorie kunnen vallen zijn te talrijk (huiselijk geweld omdat iedereen nu hutje/mutje zit, supermarktruzies over toiletrollen, ruzie over 1,5 meter afstand) om daar een algemene uitspraak over te doen. Datzelfde geldt voor categorie 5 waarin de wat grotere en bijzondere zaken (een grote oplichting bij de verkoop van vaccins) vallen. Dat type zaken is simpelweg te casuïstisch.
Ad 2: Tegen wie is het misdrijf gericht
Een andere factor die van invloed is op het effect van de corona-achtergrond van het misdrijf op de straftoemeting is tegen wie het coronamisdrijf zich richt.
- Als de slachtoffers van de coronamisdrijven werkzaam zijn in cruciale beroepen en/of in vitale processen is het strafverhogende effect groter dan wanneer sprake is van andere slachtoffers. Het zijn namelijk juist die groepen die in deze tijd extra bescherming verdienen.
- Ook ouderen en andere kwetsbare mensen verdienen extra bescherming en bij misdrijven gericht tegen deze groepen is daarom ook meer aanleiding om de corona-achtergrond zwaarder te laten wegen.
Ten slotte wordt in dit algemene deel benadrukt dat door de rechter steeds goed moet worden gekeken naar het concrete misdrijf, de ernst daarvan en alle omstandigheden van het geval. De rechter moet in deze crisis ook, of misschien wel juist, waken voor een te algemene ophoging van de straf.
Feiten en omstandigheden waarop de straf is gebaseerd
Op 23 maart 2020 staat de verdachte voor de deur van de beschermde woonvoorziening [naam voorziening] . De verdachte had een pandverbod gekregen wegens eerdere (gewelds)incidenten. Hij is agressief en wil naar binnen. De verdachte schopt tegen de portiekdeur aan, waardoor deze is beschadigd. De gearriveerde politieagenten sommeren de verdachte te stoppen met schoppen en zijn handen tegen de muur te plaatsen. De verdachte geeft hieraan gehoor. De agenten lopen naar de verdachte toe, delen hem mede dat hij is staande gehouden en dat bij hem transportboeien zullen worden aangelegd. De verdachte reageert hierop door te zeggen: ‘Ik ga spugen, ik maak jullie allemaal ziek, ik heb corona.’ De agenten schrikken hiervan en zeggen tegen de verdachte dat hij zijn gezicht van hen moet afwenden. De verdachte voldoet hieraan, waarna hij wordt aangehouden en in het dienstvoertuig wordt geplaatst.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft voor de persoonlijke omstandigheden gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 maart 2020, waaruit blijkt dat de verdachte in 2016 eenmaal eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
In het dossier bevindt zich een rapport van Reclassering Nederland over de verdachte gedateerd 25 maart 2020 en stukken die zien op een recente crisisopname van de verdachte. Hieruit en uit hetgeen op zitting is besproken, blijkt het volgende.
De verdachte heeft psychiatrische problemen en is bekend met middelengebruik. Sinds enkele jaren woont de verdachte begeleid in een woonvorm van [naam voorziening] . Er is een lopend ambulant behandelcontact bij Fivoor vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De verdachte heeft wekelijks contact met zijn behandelaar en krijgt medicatie voorgeschreven, die hij echter niet altijd inneemt.
De verdachte lijkt de afgelopen tijd steeds meer ontremd gedrag te hebben vertoond. Dit heeft ook tot diverse incidenten geleid bij zijn woning bij [naam voorziening] en uiteindelijk tot een pandverbod daar. Onduidelijk is of de verdachte na zijn detentie nog welkom is bij zijn woning bij [naam voorziening] .
Van 14 tot en met 20 maart 2020 werd de verdachte opgenomen in de Delta Kliniek met een crisismaatregel. Daarna kwam de verdachte op straat te staan, aangezien hij niet welkom was bij [naam voorziening] in verband met het pandverbod.
Volgens de reclassering lijkt er op de korte termijn sprake te zijn van een verhoogd risico op recidive omdat de verdachte ontremd gedrag laat zien, voortkomend uit psychiatrische problematiek. Het is belangrijk dat hij stabiliseert en zijn medicatie inneemt, om het risico op grensoverschrijdend gedrag te doen afnemen voor de lange termijn.
De reclassering ziet geen noodzaak of mogelijkheden om de risico’s verder te beperken met behulp van reclasseringsinterventies. De verdachte is goed in beeld bij de behandelaar van Fivoor, waardoor het zelfs onwenselijk is om een forensisch kader te creëren. Wel is het wenselijk dat de betrokkene kan stabiliseren en zijn medicatie trouw gaat innemen. De reclassering adviseert om een kortdurende onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Eis van de officier van justitie
De officier heeft een gevangenisstraf van geëist van 6 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast heeft zij een vrijheidsbenemende maatregel geëist en de dadelijk uitvoerbaarheid daarvan.
Conclusies van de rechtbank
De woordelijke bedreiging van de politieagenten met het coronavirus is uiterst kwalijk. De politieagenten zijn daar erg van geschrokken. Politieagenten die in deze tijd lastig werk doen verdienen daarom - als gezegd - extra bescherming.
In de oriëntatiepunten straftoemeting wordt bij bedreigingszaken een strafverhoging met 33% tot 100% genoemd als de bedreiging wordt gepleegd tegen een politieagent. Gelet op de corona-achtergrond zal de rechtbank in dit geval uitgaan van een 100% strafverhoging vanwege de hoedanigheid van de slachtoffers. Naast politieagent zijn de slachtoffers in deze zaak namelijk ook nog werkzaam in een vitaal proces.
Ook van belang is natuurlijk dat de politieagenten geen gevaar hebben gelopen door de bedreiging. De verdachte heeft na de bedreiging meteen zijn hoofd op bevel van de agenten afgewend. Dat maakt dat de mate waarin de corona-achtergrond in de aard en achtergrond van het feit zoals hiervoor beschreven minder strafverhogend werkt dan bij bijvoorbeeld (zware) mishandelingszaken en fysieke bedreigingzaken (spugen). De strafverhoging vanwege de corona-achtergrond van het feit op zichzelf wordt daarom begroot op 25%.
Gelet op het advies van de reclassering en het strafblad van de verdachte wordt normaliter 1 week gevangenisstraf opgelegd. Dit betekent dat een gevangenisstraf van 16 dagen (7 dagen + 125% van 7 dagen) passend zou zijn. Daarbij is ook de vervelende vernieling van de deur van [naam voorziening] verdisconteerd.
Ten slotte moeten ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte worden meegewogen. Aannemelijk is dat die, op dit moment minder rooskleurige, omstandigheden een rol hebben gespeeld bij het feit. Daarbij komt nog bij dat de verdachte in de coronacrisis in zekere zin ook tot een kwetsbare groep behoort. Dit leidt tot enige matiging van de straf en tot afwijzing van de vrijheidsbenemende maatregel.
Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf passend.
Wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Hoofdstuk 6: Beslissingen in het kort en ondertekening
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals dat in hoofdstuk 2 is omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur 10 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam] , te betalen een bedrag van € 100,-- (zegge: honderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [naam] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam] te betalen € 100,-- (zegge: honderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 100,-- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 2 (twee) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam] , te betalen een bedrag van € 100,-- (zegge: honderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam] te betalen € 100,-- (zegge: honderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 100,-- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 2 (twee) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. M.V. Scheffers en J. de Lange, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 30 maart 2020