Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door M. Martens van de regiopolitie Oost Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2013082637, gesloten op 20 augustus 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
Rb. Gelderland, 07-03-2014, nr. 05/860709-13
ECLI:NL:RBGEL:2014:1510
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
07-03-2014
- Zaaknummer
05/860709-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2014:1510, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 07‑03‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 07‑03‑2014
Inhoudsindicatie
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, veroordeelt een 31-jarige man wegens poging tot doodslag tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast moet de man € 33.939,24 schadevergoeding betalen aan het slachtoffer.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/860709-13
Data zittingen : 5 juli 2013, 20 september 2013, 1 oktober 2013, 1 november 2013, 24 januari 2014 en 21 februari 2014
Datum uitspraak : 7 maart 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Raadsman : mr. J.H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is na wijziging ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 februari 2013 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, de/een inzittende(n)van een personenauto, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], althans een (aantal) perso(o)n(en), van het leven te beroven, opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met zijn mededader, althans alleen, met (een) vuurwapen(s) een (aantal) kogel(s) op voornoemde personenauto, waarin zich voornoemde personen bevonden, heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
A. hij op of omstreeks 20 februari 2013 te Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel (een in- en uitschot in de linker bovenarm en/of een (schamp)schot in het linker bovenbeen) heeft toegebracht, door tezamen met zijn mededader, althans alleen opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met (een) vuurwapen(s) een (aantal) kogel(s) af te vuren op de personenauto waarin die [slachtoffer 1] voornoemd zich bevond;
en/of
B. hij op of omstreeks 20 februari 2013 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig
overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, tezamen met zijn mededader, althans alleen, met (een) vuurwapen(s) een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op de personenauto waarin voornoemde personen zich op dat moment bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 21 februari 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd: [slachtoffer 1]. Hij is ter terechtzitting verschenen. De benadeelde partij is bijgestaan door mr. E.F. Mulder, advocaat te Nijmegen.
De officier van justitie, M.R. van Nes, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs1.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 20 februari 2013 zijn, te Nijmegen, met een vuurwapen kogels afgevuurd op de inzittenden van een personenauto. De inzittenden van de personenauto waren: [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]), [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. [slachtoffer 1] is door een kogel geraakt.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging tot moord.De officier van justitie stelt dat geen sprake is geweest van een plotselinge opwelling, maar dat kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft geschoten.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte samen met zijn medeverdachte (tevens broer) [medeverdachte] de avond ervoor ruzie heeft gehad met [slachtoffer 2].
Op 20 februari 2013 kwamen verdachte en [medeverdachte] een personenauto (Mazda) met als bestuurder [slachtoffer 2] tegen.
[medeverdachte], die een Volkswagen Golf bestuurde, maakte naar [slachtoffer 2] een handgebaar dat inhield ‘kom maar’. De Mazda is de Volkswagen Golf vervolgens ongeveer twee kilometer gevolgd. Al die tijd was verdachte in het bezit van een vuurwapen en uiteindelijk heeft hij daarmee geschoten. Verdachte heeft tijd en gelegenheid gehad zich te beraden en na te denken over de betekenis van de gevolgen van zijn voorgenomen besluit.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ontkend wat hem ten laste is gelegd.De raadsman heeft, samengevat, betoogd dat weliswaar voldoende wettig, maar onvoldoende overtuigend, bewijs voorhanden is dat verdachte ten tijde van het schietincident in de Volkswagen Golf zat. Hij heeft dus ook niet geschoten.De raadsman heeft onder meer aangevoerd dat de getuigen [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd, en dat hun verklaringen tegenstrijdig en onvoldoende betrouwbaar zijn. Hun verklaringen kunnen daarom niet tot bewijs dienen.
Daarnaast vinden deze verklaringen onvoldoende ondersteuning in andere bewijsmiddelen.
Beoordeling door de rechtbank
Naast de hierboven beschreven vaststaande feiten stelt de rechtbank allereerst het volgende vast.
In de avond van 19 februari 2013 – dus de avond voorafgaand aan het schietincident – heeft bij café [café 1] in Nijmegen een vechtpartij plaatsgevonden waarbij [slachtoffer 2], [medeverdachte], [betrokkene 1] en verdachte waren betrokken.
In de avond van 20 februari 2013 stonden de, door [slachtoffer 2] bestuurde, blauwe Mazda en de, door [medeverdachte] bestuurde, blauwe Volkswagen Golf, op enig moment naast elkaar voor een verkeerslicht in Nijmegen.
[medeverdachte] maakte gebaren naar [slachtoffer 2] waaruit deze kon afleiden dat hij hem ([medeverdachte]) moest volgen. [slachtoffer 2] is vervolgens achter de Volkswagen Golf aangereden naar de parkeerplaats van café [café 2] aan de [straat] te Nijmegen. Aldaar is op de Mazda geschoten en is [slachtoffer 1] geraakt.
Betrouwbaarheidsverweer
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen op elkaar zijn afgestemd en niet betrouwbaar kunnen worden geacht, althans onvoldoende betrouwbaar zijn om als bewijs te kunnen worden gebruikt.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De door de raadsman aangevoerde omstandigheid dat de getuigen [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] pas twee dagen ná het schietincident voor het eerst naar de politie zijn gegaan, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij reeds om die reden niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] hebben immers verklaard dat ze bang waren om naar de politie te gaan.3.[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij na het schietincident in een hotel heeft geslapen omdat hij bang was en “in shock”. Ook getuige [getuige] heeft verklaard dat hij uit angst geen verklaring heeft willen afleggen.Voorts is de rechtbank van oordeel dat uit de inhoud van de verklaringen van de verschillende getuigen evenmin kan worden afgeleid dat deze op elkaar zijn afgestemd. De drie voornoemde getuigen verklaren ieder gedetailleerd, en in hoofdlijnen gelijkluidend. De verklaringen wijken op sommige onderdelen van elkaar af. De rechtbank is van oordeel dat deze verschillen evenwel van ondergeschikt belang zijn. [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn allen meerdere keren gehoord.
De schietpartij heeft inmiddels een jaar geleden plaatsgevonden. De rechtbank acht het niet onbegrijpelijk dat de getuigen zich, zeker in hun latere verklaringen, niet alle details precies meer kunnen herinneren. Dat de verklaringen van de getuigen onderling op onderdelen verschillen is begrijpelijk vanuit het gegeven dat zij ieder vanuit hun eigen positie en in een benarde situatie de schietpartij hebben waargenomen, terwijl ook hier geldt, dat met name de latere getuigenverklaringen door het tijdsverloop kunnen zijn beïnvloed.
Het gegeven dat, zoals de verdediging heeft aangevoerd, verklaringen soms ook intrinsiek tegenstrijdig zijn, kan voorts worden verklaard worden uit de, ook door de raadsman zelf geoppperde, aanname dat de getuigen niet ‘het achterste van hun tong’ hebben willen laten zien. Dit laatste zou kunnen samenhangen met de door de getuigen zelf genoemde angst om te verklaren.
Gelet op al het bovenstaande ziet de rechtbank in de wijze van de totstandkoming van de verklaringen van [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geen aanleiding deze verklaringen op voorhand van het bewijs uit te sluiten omdat die onbetrouwbaar zouden zijn.
Wel zal de rechtbank met behoedzaamheid de verklaringen waarderen; in het bijzonder dienen de getuigenverklaringen in andere (technische) bewijsmiddelen of feitelijkheden ondersteuning te vinden.
De getuigen hebben, voor zover relevant, de navolgende verklaringen afgelegd.
Ten aanzien van de positionering van de auto’s
[slachtoffer 2] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris, gedetailleerd verklaard.
Hij heeft verklaard dat hij de bestuurder van de Mazda was. Hij had zijn auto in de parkeervakken langs de [straat] geparkeerd. Hij zag dat de Volkswagen Golf de parkeerplaats van café [café 2] was opgereden. Vervolgens is de Volkswagen Golf achteruit gereden en weer de [straat] opgedraaid. De Volkswagen Golf draaide in de richting van de Mazda. De Volkswagen Golf stond achter de Mazda op het moment dat het eerste schot werd gelost.4.
[slachtoffer 3] heeft zowel ter terechtzitting als bij de politie verklaard dat hij in de Mazda zat waarvan [slachtoffer 2] de bestuurder was. Hij zag dat de Volkswagen Golf het parkeerterrein van café [café 2] op reed. [slachtoffer 2] is voorbij café [café 2] gereden en parkeerde zijn auto in de parkeerhaven aan de rechterzijde van de [straat]. [slachtoffer 3] zag dat de Volkswagen Golf draaide en hun richting op kwam rijden. Hij zag dat de Volkswagen Golf iets achter de Mazda tot stilstand kwam. De Volkswagen Golf stond op dat moment nog op de openbare weg, schuin achter de Mazda.5.De Volkswagen Golf stond links achter de Mazda.6.
[getuige] heeft in Nederland geen verklaring willen afleggen omdat hij, naar eigen zeggen, bang was. Pas in Duitsland, toen hij gedetineerd zat, heeft hij een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat de Volkswagen Golf waar hij in zat, werd ingehaald door de Mazda, dat de Mazda de weg blokkeerde en dat een Turkse man met een pistool uit de Mazda is gekomen. Vervolgens zou verdachte hebben geschoten.7.Hij heeft eerder bij de politie geen verklaring willen afleggen over wie geschoten heeft.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet alleen gedetailleerd zijn en onderling op hoofdlijnen overeenkomen, maar dat die verklaringen ook worden ondersteund door de conclusies van het sporenonderzoek dat aan de Mazda is verricht.8.Daaruit blijkt dat ten minste één van de kogels door de achterzijde net boven de kentekenplaat is ingeslagen en dat de baan van die kogel vrijwel recht naar voren loopt.
Deze conclusie strookt daarentegen niet met de verklaring van [medeverdachte], die hij als getuige ter terechtzitting heeft afgelegd, en evenmin met de verklaring [getuige]; Beiden verklaren zij dat de Mazda dwars op de [straat] stond en dat deze de weg blokkeerde.9.
De verklaring van [getuige] komt voorts ten aanzien van de volgens hem uitgestapte Turkse man met een pistool niet overeen met hetgeen [getuige] zelf tegen [getuige 2] zou hebben gezegd. [getuige 2] heeft als getuige bij de politie verklaard – en er is geen enkele reden gebleken waarom aan de geloofwaardigheid van diens verklaring moet worden getwijfeld – dat [getuige] bij hem in de zaak kwam en dat [getuige] tegen hem zei dat hij ([getuige]) “erbij was geweest maar er niets mee te maken had”. Vervolgens zou [getuige] hebben gezegd dat hij er moeite mee had dat [medeverdachte] en [verdachte] het verhaal aan het verdraaien waren. [medeverdachte] en [verdachte] zouden tegen iedereen zeggen dat [slachtoffer 3] een wapen had gehad en dat [medeverdachte] en [verdachte] alleen maar zouden hebben teruggeschoten. [getuige] heeft tegen [getuige 2] gezegd dat dit verhaal echt niet waar was.10.
Gelet hierop acht de rechtbank ook op dit punt de verklaring van [getuige] bij de rechter-commissaris onbetrouwbaar.
Ten aanzien van de aanwezigheid van verdachte in de Volkswagen Golf
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op de avond van het schietincident in de Volkswagen Golf heeft gezeten.
[slachtoffer 2] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat [verdachte] naast de bestuurder [medeverdachte], rechts voorin de Volkswagen Golf, zat. Achter [medeverdachte] zat [betrokkene 1] en achter [verdachte] zat [getuige]. [slachtoffer 2] heeft daarbij gezegd dat hij allen goed heeft gezien.11.De getuige [slachtoffer 3] heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting van 21 februari 2014 verklaard dat [medeverdachte] achter het stuur van de Volkswagen Golf zat en dat [verdachte] naast hem op de bijrijdersstoel zat.12.
[getuige] heeft verklaard dat hij met [medeverdachte], [verdachte] en [betrokkene 1] in de auto heeft gezeten op het moment van het schietincident. [getuige] zat achter op de achterbank achter de bijrijder. Verdachte zat op de bijrijdersstoel voorin de auto.13.
De rechtbank acht de verklaring van [getuige] op dit punt geloofwaardig omdat zijn verklaring wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
Daar tegenover staat evenwel de verklaring van [vriendin verdachte], de vriendin van verdachte. [vriendin verdachte] heeft verklaard dat verdachte tijdens het schietincident bij haar was. Deze verklaring heeft zij echter pas ter terechtzitting afgelegd, nadat de verdediging had verzocht haar als getuige te doen horen naar aanleiding van de – eerst ter terechtzitting afgelegde – verklaring van verdachte. Door het tijdstip van dit verzoek heeft [vriendin verdachte] kennis kunnen nemen van de verklaring van verdachte, onder meer inhoudende dat hij ten tijde van het schietincident bij zijn vriendin [vriendin verdachte] thuis was.
Ter zitting heeft [vriendin verdachte] als getuige wisselend verklaard over de aanwezigheid van verdachte. [vriendin verdachte] wist aanvankelijk niet meer op welke dag het schietincident had plaatsgevonden en verklaarde te veronderstellen dat dit in mei 2013 was geweest. Pas nadat de raadsman van verdachte haar confronteerde met de, in de tenlastelegging opgenomen, datum waarop het schietincident zou hebben plaatsgevonden, heeft zij deze datum bevestigd. Op een vraag van de officier van justitie heeft zij verklaard dat zij samen met verdachte naar een film had gekeken, maar zij kon niet verklaren welke film dat was. Vervolgens heeft zij aanvankelijk de door de raadsman aan haar voorgelegde stelling bevestigd, dat verdachte iedere avond bij haar verkeerde en dus ook op de bewuste avond bij haar moet zijn geweest. Daaraan voegde ze op een vraag van de officier van justitie toe dat dat verdachte de avond voor het schietincident ook bij haar was. Geconfronteerd met het gegeven dat die avond de vechtpartij bij café [café 1] had plaatsgevonden heeft [vriendin verdachte] haar verklaring aangepast door te zeggen dat verdachte op de avond van de vechtpartij wel weg is geweest.14.
De rechtbank overweegt verder dat [vriendin verdachte] bij de politie, hoewel hiertoe in de gelegenheid, niet eerder heeft verklaard dat verdachte tijdens de schietpartij bij haar was. [vriendin verdachte] heeft onder meer op woensdag 6 maart 2013 verklaard dat zij [verdachte] soms thuis, en soms in de bioscoop zag.15.Voorts heeft ze verklaard dat verdachte bij zijn ouders verblijft, ergens in de Muntenbuurt in Nijmegen.16.Een en ander strookt niet met haar verklaring ter terechtzitting.
[vriendin verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij wel bij de politie heeft verklaard dat verdachte bij haar was ten tijde van het schietincident, maar ze weet niet meer of dat bij haar thuis was of op het politiebureau. Ook heeft [vriendin verdachte] er geen verklaring voor waarom ze haar verklaring bij de politie heeft ondertekend terwijl de essentie van haar verklaring, dat verdachte bij haar zou zijn de avond van het schietincident, ontbreekt.17.
Los van de pas ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij de betreffende avond met zijn vriendin doorbracht, vindt de verklaring van [vriendin verdachte] geen enkele ondersteuning in de overige bewijsmiddelen.
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank de verklaring ter terechtzitting van [vriendin verdachte] dan ook ongeloofwaardig. De rechtbank laat deze verklaring daarom buiten beschouwing.
[medeverdachte] heeft ter terechtzitting als getuige verklaard dat zijn broertje, verdachte, niet in de Volkswagen Golf heeft gezeten. Gelet op de voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank deze verklaring evenmin geloofwaardig.
Daarnaast neemt de rechtbank in haar beoordeling de verklaring van de getuige [getuige 3] mee. Hij heeft bij de politie verklaard dat verdachte bij hem langs was gekomen. Verdachte zou hebben gezegd dat hij (verdachte) ruzie had gehad met een paar mensen en dat [slachtoffer 3] daar ook bij was. Verdachte zei dat hij ruzie had met [slachtoffer 2] en dat [slachtoffer 3] daarbij was.18.Geconcludeerd moet worden dat die uitspraak van verdachte betrekking moet hebben op de schietpartij en niet op de vechtpartij daags ervoor bij café [café 1], gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat [slachtoffer 3] er die avond niet bij was.19.
Gelet op de vorenstaande overweging omtrent de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich ten tijde van het schietincident in de Volkswagen Golf heeft bevonden. Dit geldt eveneens voor de positie van verdachte in de Volkswagen Golf. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte naast de bestuurder op de bijrijdersstoel zat.
Ten aanzien van het schietincident zelf
[slachtoffer 2] en [getuige] hebben verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte op de Mazda heeft geschoten.20.[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij niet heeft gezien wie heeft geschoten, maar dat hij zag dat vanaf de passagierszijde van de auto werd geschoten. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij wel heeft gezien dat verdachte op de passagiersplaats in de Volkswagen Golf zat.21.Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] hebben gehoord dat drie tot vier maal werd geschoten.
[medeverdachte] heeft ter terechtzitting van 21 februari 2014 als getuige verklaard dat [getuige] heeft geschoten.22.
[getuige] heeft, zoals hiervoor is overwogen, bij de politie vanaf het begin telkens kenbaar gemaakt dat hij geen verklaring heeft willen afleggen omdat hij bang was. Vervolgens heeft [getuige] in Duitsland tijdens het verhoor door de rechter-commissaris verklaard dat het verdachte was die op de Mazda heeft geschoten. Daarnaast heeft [getuige] tegen [getuige 2] gezegd dat hij er moeite mee had dat [medeverdachte] en verdachte een ander verhaal aan het vertellen waren.
Deze verklaring strookt met de door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] afgelegde verklaringen.
Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte], dat het [getuige] was die heeft geschoten op de Mazda, niet geloofwaardig. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat er geen problemen zijn tussen hem en [getuige], dat hij hem al heel lang kent en dat zij tot op zekere hoogte vrienden zijn. Daar komt bij dat de verklaring van [medeverdachte] door geen enkel ander bewijsmiddel wordt gesteund en dat deze verklaring eerst ter terechtzitting is afgelegd.
Gelet op de aangehaalde getuigenverklaringen acht de rechtbank bewezen dat verdachte de persoon is geweest die drie tot vier keer heeft geschoten op de inzittenden van de Mazda.
De voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet, volgens geldende jurisprudentie, komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank is van oordeel dat aan dit criterium niet is voldaan.
Op basis van de stukken in het dossier kan niet worden vastgesteld wat voorafgaand aan het schietincident in de Volkswagen Golf is besproken of is gebeurd. Evenmin kan worden vastgesteld of iemand uit de Mazda is gestapt of heeft willen stappen. Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is gebleken dat in ieder geval [slachtoffer 2] de intentie had om te gaan vechten.23.Daaruit blijkt echter niet dat rekening is gehouden met een mogelijke schietpartij.De omstandigheid dat verdachte en zijn broer de avond voorafgaand aan het schietincident hebben gevochten met, onder meer, [slachtoffer 2] kunnen niet de conclusie dragen (zoals de officier van justitie heeft aangevoerd) dat verdachte naar aanleiding van die vechtpartij op dat moment al het besluit heeft genomen om zich met een vuurwapen te revancheren, evenmin dat hij zich op dat besluit daadwerkelijk enige tijd heeft beraden. De omstandigheid dat zich in de auto – kennelijk – een vuurwapen heeft bevonden, sluit evenmin uit dat verdachte in een gemoedsopwelling op de Mazda kan hebben geschoten, reeds omdat niet duidelijk is aan wie dat vuurwapen toebehoorde.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken ten aanzien van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’.
Het (voorwaardelijk) opzet
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat verdachte het opzet, al dan niet voorwaardelijk, heeft gehad om de inzittenden van de Mazda, [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven.
Nu verdachte ontkent, kan niet worden vastgesteld dat hij het oogmerk heeft gehad (één van) de inzittenden van de Mazda van het leven te beroven.
De rechtbank is wel van oordeel dat sprake is geweest van ‘voorwaardelijk opzet’.
Voorwaardelijk opzet op de dood kan worden bewezen als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat door het schieten op de Mazda (één of meerderen van) de inzittenden zouden kunnen worden geraakt en zouden kunnen komen te overlijden. De vraag of sprake is geweest van een ‘aanmerkelijke kans’, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de aard van de handeling en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Er staat vast dat drie tot vier maal op de Mazda is geschoten. Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen volgt dat de Volkswagen (vlak) achter de Mazda stond, op het moment dat het eerste schot werd gelost. Er zaten drie mensen in de Mazda. Nu zowel [medeverdachte] als [getuige] hebben verklaard te hebben gezien dat in de Mazda meerdere personen zaten.24.kan het niet anders zijn dan dat ook verdachte daarvan wetenschap heef gehad.
Naar algemene ervaringsregels is de kans dat vitale lichaamsdelen worden getroffen van (één van) de inzittenden van een auto, wanneer daarop kogels worden afgevuurd, aanmerkelijk. Dit wordt bevestigd in die zin dat [slachtoffer 1] daadwerkelijk door een kogel is getroffen.Wanneer iemand vanaf de bestuurdersstoel van een auto, deze kogels afvuurt op een auto waarin personen zitten, kan het niet anders zijn dan dat deze persoon van die aanmerkelijke kans wetenschap heeft gehad en eveneens, nu deze gedraging – het schieten op een auto met inzittenden – naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het dodelijk verwonden van degenen op wie wordt geschoten, dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard.
Verdachte heeft aldus het (voorwaardelijke) opzet gehad, door meermalen te schieten op de Mazda, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van het leven te beroven.
Voorwaardelijk verzoek van de raadsman
De rechtbank acht op grond van het voorgaande, de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Voor zover de raadsman het voorwaardelijke verzoek heeft gedaan om de verhoren van [vriendin verdachte] uit te werken, ziet de rechtbank hiertoe geen aanleiding. Gelet op hetgeen er tegen verdachte ligt en gegeven het feit dat de rechtbank de verklaring ter zitting van [vriendin verdachte] om diverse redenen ongeloofwaardig acht, zoals hiervoor overwogen, wordt het verzoek afgewezen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 20 februari 2013 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf opzettelijk, de inzittende(n) van een personenauto, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], van het leven te beroven, opzettelijk, met (een) vuurwapen(s) een (aantal) kogel(s) op voornoemde personenauto, waarin zich voornoemde personen bevonden, heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Poging tot doodslag
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van poging tot moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren. De officier van justitie is tot deze eis gekomen onder meer wegens de omstandigheid dat gebruik is gemaakt van een vuurwapen en dat meerdere malen is geschoten op een auto met drie inzittenden. Daar komt bij dat één van de inzittenden is geraakt en uit zijn verklaring blijkt dat de gevolgen ernstig zijn. Ten slotte was er geen aanleiding om, mede gelet op de vechtpartij van de avond ervoor, op deze manier op een ruzie te reageren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat verdachte vrijgesproken dient te worden. Verder heeft de verdediging geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 16 januari 2014 en een reclasseringsrapport betreffende verdachte, gedateerd 7 november 2013.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een vuurwapen meerdere malen in de richting van een Mazda te schieten, waarbij [slachtoffer 1] in zijn arm en been is geraakt. [slachtoffer 1] heeft als gevolg van dit schietincident veel pijn en ernstig letsel opgelopen waarbij nog maar de vraag is of[slachtoffer 1] zijn arm ooit nog zonder beperkingen kan gebruiken. Daarbij mag van geluk worden gesproken dat er onder de inzittenden van de Mazda geen doden of nog meer gewonden zijn gevallen. Zelfs al zou één van de inzittenden uit de Mazda zijn gestapt, dan nog vormde dit voor de verdachte geen rechtvaardiging om op de Mazda te schieten. Door aldus te handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en de overige inzittenden van de Mazda. Wat daarbij strafverzwarend werkt is het feit dat het misdrijf is gepleegd voor een café en op de openbare weg. Daar komt bij dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een vuurwapen. Hij heeft daarmee niet alleen ernstig gevaar veroorzaakt voor de inzittenden van de Mazda maar tevens gevaar veroorzaakt in de omgeving. Schieten op de openbare weg brengt voor omwonenden, en in de maatschappij in het algemeen, gevoelens van serieuze onrust en onveiligheid teweeg.
De rechtbank heeft in het nadeel van de verdachte voorts acht geslagen op een op de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 juni 2013, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsdelict. Dat heeft hem er, zoals is gebleken, niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar passend en geboden is, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten.De rechtbank legt de verdachte een lagere straf op dan de officier van justitie heeft geëist omdat zij niet bewezen verklaard acht dat sprake is geweest van voorbedachte raad en zij verdachte van de hem ten laste gelegde poging tot moord zal vrijspreken.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
Middels het indienen van een voegingsformulier, gedateerd 30 juli 2013 en schriftelijk aangevuld op 20 februari 2014, heeft [slachtoffer 1] een bedrag van € 54.493,15 gevorderd, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit. Het bedrag van € 54.493,15 valt blijkens de toelichting op de vordering uiteen in een bedrag van € 39.493,15 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade. Deze materiële schade bestaat uit € 84,- voor vergoeding van ziekenhuisdaggeld, € 1.500,- voor verzorgingskosten, de medische kosten van € 1.723,-, een bedrag van € 21.118,30 wegens verlies arbeidsvermogen, € 7.896,50 wegens studievertraging, de reiskosten van € 120,-, de telefoon- en portokosten van € 100,- en de kledingkosten van € 260,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1] tot betaling van het bedrag van € 54.493,15 toe te wijzen, met de wettelijke rente van het schadeveroorzakende feit, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 299 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat de vordering duidelijk, redelijk en goed onderbouwd is en voor toewijzing in aanmerking komt.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de vordering van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding meebrengt.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de vordering - nu het tenlastegelegde bewezen is verklaard, in zoverre die voldoende is onderbouwd en niet is betwist – gedeeltelijk toewijsbaar tot een totaal bedrag van € 33.939,24, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 20 februari 2012 tot aan de dag van algehele betaling.
De vordering zal voor wat betreft de ziekenhuisdaggeldvergoeding, de medische kosten, de studievertragingskosten, de reiskosten, de telefoon en portokosten en de kledingkosten worden toegewezen.
Ten aanzien van de overige materiële schade:
Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de verzorgingskosten voor de door de ouders van [slachtoffer 1] verleende hulp daadwerkelijk zijn gemaakt. Dit deel van de vordering,
€ 1.500,- zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Uit de overgelegde stukken ten aanzien van het verlies van arbeidsvermogen van [stichting] blijkt dat in augustus 2014 een herkeuring zal plaatsvinden. Om die reden zal het verlies van arbeidsvermogen tot augustus 2014 worden toegewezen. Van het bedrag van
€ 10.175,80 zal een bedrag van € 5.935,88 worden toegewezen en het overige deel zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Het verlies van arbeidsvermogen ten aanzien van [bedrijf] zal niet-ontvankelijk worden verklaard omdat uit de overgelegde stukken onvoldoende rechtstreeks verband blijkt tussen het schietincident en de beëindiging van zijn dienstverband bij [bedrijf].
Ook de rechtsbijstandskosten zullen niet-ontvankelijk worden verklaard omdat de hoogte van dat bedrag op dit moment niet kan worden vastgesteld, mede gelet op het gegeven dat thans niet kan worden vooruitgelopen op hetgeen in de toekomst mogelijk met betrekking tot deze kosten zal worden bepaald.
Een nadere beoordeling van deze schadeposten zou een onevenredige belasting van het strafgeding meebrengen, zodat de benadeelde partij met betrekking tot dit gedeelte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering.
Ten aanzien van de immateriële schade:
Aan [slachtoffer 1] is door verdachte rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. De benadeelde partij heeft deze schadepost gebaseerd op de mentale gevolgen, de hinder en de pijn die door het letsel zijn ontstaan. Het intreden van ook deze schade en de omvang daarvan is aan het handelen van verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 15.000,- matigen tot een bedrag van € 10.000,- als voorschot. Dit bedrag komt de rechtbank redelijk voor.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- -
Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 1], te betalen€ 33.939,24 (drieëndertigduizend negenhonderdennegendertig euro en vierentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
- -
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken;
- -
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen € 33.939,24 (drieëndertigduizend negenhonderdennegendertig euro en vierentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 204 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. M.C. Gerritsen (voorzitter), mr. A. Tegelaar en mr. E. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 maart 2014.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 07‑03‑2014
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], d.d. 23 februari 2013 p. 173, het proces-verbaal van verhoor getuige van [slachtoffer 2], d.d. 22 februari 2013, p. 260 en 261 en het proces-verbaal van verhoor getuige van [slachtoffer 3], d.d. 22 februari 2013, p. 267 en 268. Voorts het proces-verbaal van bevindingen van 22 februari 2013, p. 199, onder het kopje verwondingen.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2], d.d. 22 februari 2013, p. 261, zevende en negende alinea en het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3], d.d. 22 februari 2013, p. 268, derde alinea.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2], d.d. 22 februari 2013, p. 260, vierde en vijfde alinea en het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris d.d. 17 februari 2014.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3], d.d. 22 februari 2013, p. 267, regel 31 t/m 37.
De verklaring van de getuige [slachtoffer 3] afgelegd ter terechtzitting van 21 februari 2014.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van [getuige] door een rechter van het Amtsgericht Rosenheim in Duitsland, d.d. 10 februari 2014.
Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 289, onder het kopje reconstructie van schotrichtingen.
De verklaring van medeverdachte [getuige 4] afgelegd ter terechtzitting van 21 februari 2014 en het Proces-verbaal van getuigenverhoor van [getuige] door een rechter van het Amtsgericht Rosenheim in Duitsland, d.d. 10 februari 2014
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], d.d. 27 februari 2013, p 273, zesde alinea.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van [slachtoffer 2], d.d. 22 februari 2013, p. 260 tiende alinea en het proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 17 februari 2014.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van [slachtoffer 3], d.d. 22 februari 2013, p. 267, regels 7 en 8 van de derde alinea en de verklaring van de getuige [slachtoffer 3] afgelegd ter terechtzitting van 21 februari 2014.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van [getuige], d.d. 28 februari 2013, p. 154, negende en dertiende alinea, p. 157, vierde alinea. Proces-verbaal van getuigenverhoor van [getuige] door een rechter van het Amtsgericht Rosenheim in Duitsland, d.d. 10 februari 2014.
De verklaring van de getuige [vriendin verdachte] afgelegd ter terechtzitting van 21 februari 2014.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van [vriendin verdachte], d.d. 6 maart 2013, p. 337, laatste alinea.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van [vriendin verdachte], d.d. 6 maart 2013, p. 339, vijfde alinea.
De verklaring van de getuige [vriendin verdachte] afgelegd ter terechtzitting van 21 februari 2014.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van [getuige 3], d.d. 27 februari 2013, p. 274 tweede alinea.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 februari 2014.
Proces-verbaal van getuigenverhoor van [getuige] door een rechter van het Amtsgericht Rosenheim in Duitsland, d.d. 10 februari 2014, p. 5 derde alinea. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2], d.d. 21 februari 2013, p. 260, negende alinea. Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 17 februari 2014.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van [slachtoffer 3], d.d. 22 februari 2013, p. 267, regel 7 van de derde alinea en de regels 16 en 17 van de laatste alinea.
De verklaring van de getuige [getuige 4] afgelegd ter terechtzitting van 21 februari 2014.
Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris, d.d. 17 februari 2014. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], d.d. 23 februari 2013, p. 173 tweede alinea.
De verklaring van de getuige [getuige 4] afgelegd ter terechtzitting van 21 februari 2014.