Rb. Amsterdam, 17-07-2019, nr. 13/085660-19
ECLI:NL:RBAMS:2019:5564
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
17-07-2019
- Zaaknummer
13/085660-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2019:5564, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 17‑07‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 17‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren. Alle procesdeelnemers zijn het met elkaar eens.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/085660-19 (Promis)
Datum uitspraak: 17 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentieadres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. L. Snel naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meer blikjes frisdrank, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit door verdachte is bekend en wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit sprake is van een bekennende verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verklaring van verdachte alle onderdelen van de bewezenverklaring betreft.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de hierna opgegeven bewijsmiddelen.
- 1.
De bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van17 juli 2019.
- 2.
Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2019073823-1 van 10 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] .
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de onder punt 3.3. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 10 april 2019 te Amsterdam, blikjes frisdrank, die toebehoorden aan [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. De maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren zonder aftrek van voorarrest. Zij heeft daarbij opgemerkt dat de rechtbank eventueel kan bepalen dat na één jaar een tussentijdse toetsing zal plaatsvinden. Verder heeft de officier van justitie de directe uitvoerbaarheid van de ISD-maatregel gevorderd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft laten weten geen bezwaar te hebben tegen oplegging van de ISD-maatregel. Verdachte is gemotiveerd om aan zijn problemen te gaan werken. Indien de rechtbank de ISD-maatregel op zal leggen, verzoekt de raadsvrouw primair de duur ervan te beperken tot 1 jaar en de maatregel na 6 maanden tussentijds te toetsen. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten van de duur van de maatregel af te trekken.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Hierbij heeft verdachte de goederen onder zijn bereik gebracht door middel van braak. Door aldus te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Een dergelijk feit veroorzaakt doorgaans niet alleen financiële schade, maar ook hinder en overlast voor de gedupeerde winkelier. Verdachte heeft hier kennelijk geen oog voor gehad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Tactus van 20 juni 2019, opgemaakt door R. Mohr. Uit dit rapport blijkt onder meer, zakelijk weergegeven, dat verdachte veelvuldig met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte is afhankelijk van cocaïne en heroïne en het ontbreekt hem aan enige vorm van stabiliteit en zekerheid. De reclassering adviseert oplegging van de ISD-maatregel. Zij ziet geen andere mogelijkheden om het recidiverisico en de overlast te doen afnemen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een rapportage Verdiepingsdiagnostiek, opgemaakt op verzoek van de reclassering in juni 2019 door M. Broekstra, GZ-psycholoog. In die rapportage wordt een klinische setting geadviseerd om de behandeling van verdachte goed vorm te kunnen geven. Volgens de reclassering kan er binnen de ISD-maatregel uitstekend vorm worden gegeven aan een dergelijke klinische behandeling.
De rechtbank volgt het advies van de rapporteur en neemt de daarin getrokken conclusie over.
De rechtbank stelt vast dat voor het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Bewezen is verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor de voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 mei 2019 blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan de datum waarop het bewezen verklaarde feit is gepleegd, 10 april 2019, meer dan drie keer voor een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Uit de hiervoor genoemde rapportage blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten, eist de veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 28 mei 2019 blijkt voorts dat ook aan de voorwaarden uit de toepasselijke richtlijn van het Openbaar Ministerie is voldaan. Verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen van de pleegdatum.
Het doel van de ISD-maatregel is beveiliging van de maatschappij. Verdachte veroorzaakt stelselmatig overlast. De rechtbank ziet een mogelijke complicatie voor de behandeling van verdachte in het feit dat hij geen Nederlands spreekt. Gezien het gegeven dat verdachte Engels spreekt, zou dit naar het oordeel van de rechtbank echter geen onoverkomelijke problemen moeten opleveren voor de behandeling. De rechtbank acht het daarom passend en noodzakelijk dat de ISD-maatregel aan verdachte wordt opgelegd. Gedurende de ISD-maatregel kan verdachte zich niet schuldig maken aan strafbare feiten.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en een mogelijke klinische opname alle kans te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. Gezien de aangehaalde complicatie, het taalprobleem, die de behandeling van verdachte mogelijk met zich mee kan brengen, bepaalt de rechtbank dat er na een periode van twaalf maanden een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel. Alsdan kan ook worden bezien of een terugkeer naar Slovenië of naar Engeland na beëindiging van de ISD maatregel een haalbare optie is.
De rechtbank zal de maatregel niet dadelijk uitvoerbaar verklaren omdat de wettelijke grondslag daartoe ontbreekt.
8. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [naam] vordert € 786,50 aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering niet is onderbouwd en het toelaten van bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s en 311 Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte, [naam verdachte] , daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 12 (twaalf) maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Verklaart de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. A.F. van Hoorn en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juli 2019.
De jongste en oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.