ABRvS, 28-02-2018, nr. 201704646/1/A2
ECLI:NL:RVS:2018:677
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
28-02-2018
- Zaaknummer
201704646/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:677, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28‑02‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 23 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellant] om herziening van zijn recht op zorgtoeslag over 2012 afgewezen.
201704646/1/A2.
Datum uitspraak: 28 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2017 in zaak nr. 16/7048 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellant] om herziening van zijn recht op zorgtoeslag over 2012 afgewezen.
Bij besluit van 8 oktober 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 oktober 2016 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. N. Köse-Albayrak, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.
Overwegingen
Besluitvorming
1. [appellant] heeft op 22 juni 2012 zorgtoeslag aangevraagd met ingang van 1 april 2012. Aan hem zijn als gevolg hiervan voorschotten zorgtoeslag over 2012 toegekend, eerst ter hoogte van € 558,00 en daarna, als gevolg van een doorgegeven wijziging, inhoudende dat [appellant] in de maand april 2012 een toeslagpartner had, ter hoogte van € 704,00.
2. Bij besluit van 10 oktober 2014 heeft de dienst het recht van [appellant] op zorgtoeslag over 2012 definitief berekend en op € 704,00 gesteld. Dit heeft tot gevolg dat van hem € 1.160,00 wordt teruggevorderd.
3. Op 26 oktober 2015 heeft [appellant] de Belastingdienst/Toeslagen verzocht zijn recht op zorgtoeslag over 2012 te herzien. De dienst heeft dit verzoek bij besluit van 23 juli 2016, zoals gehandhaafd bij besluit van 8 oktober 2016, afgewezen, omdat [appellant] geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen waaruit blijkt dat de toeslag te laag is vastgesteld.
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van 8 oktober 2016 vernietigd. Volgens de rechtbank heeft de dienst zich niet op het standpunt kunnen stellen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en daarom van horen kon worden afgezien, nu de dienst, ondanks een verzoek daartoe van de gemachtigde van [appellant], heeft nagelaten haar het dossier toe te sturen, waardoor zij de gronden van het bezwaar niet heeft kunnen aanvullen. De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daartoe heeft zij overwogen dat het toevoegen van een toeslagpartner met ingang van 1 april 2012 in het systeem van de Belastingdienst/Toeslagen heeft geleid tot toekenning van een extra bedrag ter hoogte van € 1.306,00, bovenop het reeds toegekende voorschot van € 558,00. Het totale bedrag van € 1.864,00 is verrekend met nog openstaande vorderingen zorgtoeslag over 2006 en 2007. Het verwijderen van de toeslagpartner met ingang van 1 mei 2012 heeft vervolgens geleid tot het toekennen van een voorschot van € 704,00 bij besluit van 23 oktober 2012 en een terugvordering van € 1.160,00. Hoewel de verrekeningen voor [appellant] niet inzichtelijk zijn geweest, is dit geen reden de toeslag hoger vast te stellen of het bedrag van de terugvordering lager vast te stellen. Nu [appellant] recht heeft op € 704,00 aan zorgtoeslag over 2012, hetgeen hij ook niet heeft betwist, terwijl hem in totaal € 1.864,00 door verrekeningen met openstaande vorderingen is toegekomen, is de terugvordering van € 1.160,00 terecht, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat onduidelijk is op basis waarvan de Belastingdienst/Toeslagen tot verrekening bevoegd was, nu hij noch de beschikkingen van het recht van [appellant] op zorgtoeslag over 2006 en 2007 noch de beschikking van 8 oktober 2012, op grond waarvan hem kennelijk € 1.306,00 extra zorgtoeslag over 2012 is toegekend, heeft overgelegd. Bovendien heeft de dienst niet aangetoond dat hij ten aanzien van de terugvordering van de zorgtoeslag over 2006 stuitingshandelingen heeft verricht. Nu nergens uit blijkt dat [appellant] € 1.160,00 te veel aan zorgtoeslag over 2012 is toegekend, was de dienst niet bevoegd tot verrekening of terugvordering van dit bedrag. Het feit dat wordt gesteld dat aan [appellant] een bedrag van € 1.160,00 te veel is betaald, maar dit bedrag direct is verrekend met terugvorderingen van zorgtoeslag over 2006 en 2007 zonder dat duidelijk was dat de dienst bevoegd was tot verrekenen, dient te leiden tot een lager terug te vorderen bedrag. Het bedrag van € 1.160,00 is door de verrekening nooit door hem ontvangen, zodat dit bedrag, als de dienst niet bevoegd was tot de verrekening, niet van hem kan worden teruggevorderd, aldus [appellant].
5.1. Artikel 12 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) luidt:
"Voor de toepassing van dit hoofdstuk blijven titel 4.2 en artikel 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing en zijn artikel 3:40, titel 4.1 en de hoofdstukken 6 en 7 van die wet niet van toepassing op de verrekeningsbeschikking, bedoeld in artikel 30."
Artikel 21a van de Awir luidt:
"In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden in het voordeel van de belanghebbende."
Artikel 26 van de Awir luidt:
"Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd."
Artikel 5a, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling Awir luidt:
"De Belastingdienst/Toeslagen herziet in het voordeel van de belanghebbende een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden zodra de Belastingdienst/Toeslagen is gebleken dat die tegemoetkoming op een te laag bedrag is vastgesteld, tenzij (…)"
5.2. Uit artikel 21a van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir, volgt dat bij de beoordeling van een verzoek om herziening alleen de vraag aan de orde is of de toeslag op het juiste bedrag is vastgesteld. De hoogte van een eventueel door de Belastingdienst/Toeslagen terug te vorderen dan wel uit te keren bedrag is afhankelijk van de hoogte van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de hoogte van de terugvordering in het kader van een verzoek om herziening niet kan worden betwist zonder dat de hoogte van de tegemoetkoming wordt betwist.
5.3. Niet in geschil is dat [appellant] recht heeft op € 704,00 aan zorgtoeslag over 2012, zodat de Belastingdienst/Toeslagen deze toeslag niet op een te laag bedrag heeft vastgesteld. Gelet hierop heeft de dienst het verzoek om herziening van die toeslag terecht afgewezen en kan aan de vraag of deze vaststelling terecht tot de terugvordering van € 1.160,00 heeft geleid in deze procedure niet worden toegekomen.
Voor zover [appellant] beoogt op te komen tegen de verrekening van het teruggevorderde bedrag van € 1.160,00 kan dit evenmin tot het door hem beoogde doel leiden, nu uit artikel 12 van de Awir voortvloeit dat tegen een verrekeningsbeschikking geen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter openstaat.
5.4. Het betoog faalt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Pans w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018
752.