ABRvS, 15-01-2014, nr. 201306392/1/R2
ECLI:NL:RVS:2014:72
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
15-01-2014
- Zaaknummer
201306392/1/R2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:72, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15‑01‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
TBR 2014/25 met annotatie van H.J. de Vries
JOM 2014/986
Uitspraak 15‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 23 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "De Lingewaarden" (hierna: het plan) vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.
201306392/1/R2.
Datum uitspraak: 15 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), gevestigd te Geldermalsen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Geldermalsen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "De Lingewaarden" (hierna: het plan) vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Middengebied Geldermalsen B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en Middengebied Geldermalsen B.V. hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. R. Oldebesten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Middengebied Geldermalsen B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.J.M.G. van Gerwen, advocaat te ’s-Hertogenbosch, gehoord.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1. Middengebied Geldermalsen B.V. betoogt dat [appellant B] geen belanghebbende is bij het plan en dat haar beroep derhalve niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Daartoe voert Middengebied Geldermalsen B.V. aan dat [appellant B] slechts huurder is van het bedrijfspand gelegen aan Rijnstraat 12. Volgens Middengebied Geldermalsen B.V. heeft [appellant B] als huurder geen rechtstreeks belang, doch een afgeleid belang op grond van de huurovereenkomst en is zij daarom niet belanghebbend.
1.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 van de Awb, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient sprake te zijn van een voldoende objectief, actueel, eigen, persoonlijk belang dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
1.2. De Afdeling deelt niet het standpunt van Middengebied Geldermalsen B.V. dat [appellant B] geen belanghebbende is. [appellant B] richt zich immers tegen de mogelijkheden die het plan biedt en de gevolgen daarvan voor de bestaande bedrijfsvoering en de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf. Gelet hierop is het belang van [appellant B] rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken. Derhalve is [appellant B] belanghebbende en is zij ontvankelijk in haar beroep. Hetgeen Middengebied Geldermalsen B.V. heeft gesteld over afgeleid belang van [appellant B] laat de Afdeling reeds hierom buiten bespreking.
Het plan
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan heeft betrekking op een gedeelte van het voormalige bedrijventerrein De Lingewaarden in het centrumgebied van de kern van Geldermalsen en heeft tot doel om dit terrein in fases te ontwikkelen tot een nieuw woongebied met maximaal 146 woningen.
3.1. Het plan voorziet in de mogelijkheid tot de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, zodat ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang bezien met categorie 3, onder 3.1, van bijlage I van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) afdeling 2 van die wet van toepassing is op het besluit tot vaststelling van het plan.
Procedurele bezwaren
4. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgrond dat het plan in strijd met artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) tot stand is gekomen en de beroepsgrond dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, ingetrokken.
5. De raad betoogt dat het beroep van [appellant]
niet-ontvankelijk is omdat het beroepschrift geen gronden bevat.
5.1. Ingevolge artikel 1.6, tweede lid, van de Chw, dat deel uitmaakt van afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw, is in afwijking van artikel 6:6 van de Awb het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat zoals bepaald in artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet.
Ingevolge artikel 11, tweede lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: Besluit uitvoering Chw) wordt indien beroep openstaat tegen een besluit waarop afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de wet van toepassing is, bij het besluit en bij de bekendmaking van het besluit vermeld dat:
a. de beroepsgronden in het beroepschrift worden opgenomen;
b. het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, en
c. deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld.
5.2. In het besluit, noch bij de rechtsmiddelenverwijzing die in de kennisgeving van het besluit is opgenomen, is toepassing gegeven aan artikel 11, tweede lid, van het Besluit uitvoering Chw.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 november 2011 in zaak nr. 201103127/1/T1/R2), kan, nu in de Chw wordt afgeweken van de Awb, een belanghebbende in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd, indien in de rechtsmiddelenverwijzing niet is vermeld dat de Chw van toepassing is en dat daarom de beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd. Die situatie doet zich hier niet voor.
[appellant] is bij brief van de Afdeling van 17 juli 2013 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 14 augustus 2013 alsnog de gronden van het beroep aan te voeren, van welke gelegenheid [appellant] gebruik heeft gemaakt. Onder deze omstandigheden is het beroep tijdig van gronden voorzien, zodat het ontvankelijk is.
6. Ter zitting heeft [appellant] erkend dat het beroep voor zover dat is gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Woongebied", dat nieuwe woningbouw bij recht mogelijk maakt, niet steunt op een bij de raad over dit plandeel naar voren gebrachte zienswijze. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Niet gebleken is van een omstandigheid dat [appellant] redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij over dit plandeel geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Gelet hierop is het beroep, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Woongebied", niet-ontvankelijk.
Inhoudelijke bezwaren
7. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgronden over het beeldkwaliteitsplan en het niet vaststellen van een exploitatieplan, ingetrokken.
8. [appellant] exploiteert een bedrijf dat grenst aan het plangebied. Zij richt zich tegen de in het plan opgenomen gebiedsaanduidingen "wro-zone - wijzigingsgebied 1",
"wro-zone - wijzigingsgebied 2" en "wro-zone - wijzigingsgebied 3" voor de gronden gelegen naast haar bedrijf. Met de wijzigingsbevoegdheden wordt beoogd om de bouw van een woonwijk met maximaal 50 woningen mogelijk te maken. [appellant] vreest dat het plan in zoverre negatieve gevolgen heeft voor de bestaande bedrijfsvoering en de uitbreidingsmogelijkheden van haar bedrijf en het plan in zoverre geen goed woon- en leefklimaat garandeert ter plaatse van de in de wijzigingsgebieden voorziene woningen.
9. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
9.1. Middengebied Geldermalsen B.V. stelt zich op het standpunt dat de bezwaren van [appellant] met betrekking tot het woon- en leefklimaat van de bewoners van de nieuwe woningen ingevolge artikel 8:69a van de Awb geen bespreking behoeven omdat deze niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden.
Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever ten aanzien van artikel 8:69a van de Awb heeft willen aansluiten bij artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet. Ook met artikel 8:69a van de Awb heeft de wetgever de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.
De door [appellant] ingeroepen bepalingen van de Wet geluidhinder beogen zowel de belangen van de omwonenden bij een goed woon- en leefklimaat als de belangen van bedrijven bij een ongehinderde bedrijfsuitoefening te waarborgen. Deze bepalingen strekken dan ook mede tot bescherming van de belangen van [appellant], nu zij door de bouw van de woningen mogelijk geconfronteerd zal worden met klachten over geluidhinder. Artikel 8:69a van de Awb staat dan ook niet aan een mogelijke vernietiging van het bestreden besluit in de weg.
10. [appellant] betoogt dat de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden niet binnen de planperiode van maximaal tien jaar uitvoerbaar zijn, zodat deze wijzigingsbevoegdheden niet in het plan hadden mogen worden opgenomen. Zij voert hiertoe aan dat niet aannemelijk is dat binnen de planperiode aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheden wordt voldaan. Volgens [appellant] bestaat geen aanleiding aan te nemen dat zij haar bedrijf binnen de planperiode zal beëindigen en is toepassing van de wijzigingsbevoegdheden niet mogelijk wegens het milieuaspect geluid. In dit verband heeft de raad volgens [appellant] ongemotiveerd afgeweken van de richtafstand van 200 meter zoals opgenomen in de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daarnaast betoogt [appellant] dat de raad bij het berekenen van de geluidbelasting van de gevel van de voorziene woningen in de wijzigingsgebieden ten onrechte de vergunde situatie voor haar bedrijf als uitgangspunt heeft genomen. Ten slotte voert [appellant] aan dat onzeker is dat binnen de planperiode behoefte bestaat aan de in de wijzigingsgebieden voorziene woningen. In dit verband wijst [appellant] op het al in ontwikkeling zijnde gebied De Plantage in de omgeving van het plangebied, waar niet is gebleken dat behoefte bestaat aan de in dat gebied voorziene woningbouw.
Voorts betoogt [appellant] dat de wijzigingsbevoegdheden onvoldoende objectief begrensd zijn, nu onduidelijk is op welke afstand van haar bedrijf de voorziene woningen mogelijk worden gemaakt.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit de onderzoeken die ten grondslag zijn gelegd aan het plan en door de reeds aanwezige woningen op kortere afstand van de gronden gelegen aan Rijnstraat 12 is gebleken dat, indien aan één van de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheden wordt voldaan, het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Van de wijzigingsbevoegdheden kan geen gebruik worden gemaakt, voor zover realisatie van de voorziene woningen het bedrijf in haar functioneren beperkt, aldus de raad.
Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat gelet op de huidige economische situatie het van belang is dat het plangebied in fases wordt ontwikkeld tot een nieuw woongebied. De raad stelt dat het woningbouwprogramma van de gemeente Geldermalsen, vastgesteld op 22 november 2011, in de besluitvorming is betrokken. Bij de periodieke evaluatie van het woningbouwprogramma kan het gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheden worden afgestemd met de vastgestelde woningbouwprogrammering voor die jaren, aldus de raad.
10.2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels het college van burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.
Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6 van de Wro berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Onder omstandigheden kan voldoende zijn dat duidelijk is welke bij het plan gelegde bestemming in welke andere bestemming kan worden gewijzigd.
Voorts houdt het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan in dat het eventuele gebruik daarvan in beginsel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Derhalve dient de raad bij de vaststelling van de wijzigingsbevoegdheid te onderzoeken of toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in beginsel mogelijk is, waarbij sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden.
10.3. Aan de gronden waarop de wijzigingsbevoegdheden zien, zijn de bestemming "Bedrijf" en de gebiedsaanduidingen "wro-zone - wijzigingsgebied 1", "wro-zone - wijzigingsgebied 2" en "wro-zone - wijzigingsgebied 3" toegekend. Voorts is aan een deel van het plandeel met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" en aan een deel van het plandeel met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3", de bestemming "Verkeer" toegekend.
10.4. Wat betreft het betoog van [appellant] dat de wijzigingsbevoegdheden onvoldoende objectief begrensd zijn, wordt het volgende overwogen. Ingevolge artikel 10 van de planregels is ten behoeve van de wijzigingsbevoegdheden op de gronden waarop het plandeel met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" ziet ten hoogste één hoofdgebouw met een bouwhoogte van ten hoogste 15 meter met maximaal 28 woningen toegestaan en mag de totale oppervlakte van het hoofdgebouw ten hoogste 90 procent van het wijzigingsgebied bedragen. Op de gronden waarop het plandeel met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2" ziet, is ten hoogste één hoofdgebouw met een bouwhoogte van ten hoogste 21 meter met maximaal elf woningen toegestaan en mag de totale oppervlakte van het hoofdgebouw ten hoogste 75 procent van het wijzigingsgebied bedragen. Voorts zijn op de gronden waarop het plandeel met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3" ziet ten hoogste elf grondgebonden woningen met een bouwhoogte van ten hoogste 14 meter toegestaan.
Gelet op het vorenstaande en de omvang van de wijzigingsgebieden bestaat geen grond voor het oordeel dat de wijzigingsbevoegdheden niet door voldoende objectieve normen worden begrensd.
10.5. Voorts is in artikel 10 van de planregels ten behoeve van de wijzigingsbevoegdheden bepaald dat het bevoegd gezag ter plaatse van de voornoemde gebiedsaanduidingen het plan kan wijzigen in de bestemming "Woongebied" met dien verstande dat wijziging uitsluitend mag plaatsvinden indien:
1. sprake is van bedrijfsbeëindiging van het van invloed zijnde bedrijf;
2. wijziging heeft plaatsgevonden van de milieuvergunning van het van invloed zijnde bedrijf, waardoor na realisatie van de woningen het bedrijf niet in het functioneren wordt beperkt;
3. uit nader onderzoek is gebleken dat door voorzieningen te treffen de milieuafstand van het van invloed zijnde bedrijf is gereduceerd, waardoor na realisatie van de woningen het bedrijf niet in het functioneren wordt beperkt.
10.6. Gelet op artikel 10 van de planregels mag het plan ter plaatse van de wijzigingsgebieden uitsluitend worden gewijzigd als aan één van de drie voorwaarden is voldaan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat voordat aan de in artikel 10, aanhef en onder 2 en 3, gestelde voorwaarden kan worden voldaan voor de plandelen met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" en "wro-zone - wijzigingsgebied 2" nader onderzoek zal moeten worden uitgevoerd naar de geluidbelasting en de eventueel te nemen maatregelen ter plaatse. Voorts is uit de stukken niet eenduidig gebleken dat ten behoeve van de voorziene woningen op het plandeel met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3" akoestisch onderzoek is verricht.
Nog afgezien van de omstandigheid dat niet inzichtelijk is of in de reeds gedane onderzoeken is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden voor de gronden van [appellant], heeft de raad bij de vaststelling van de plandelen met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1", "wro-zone - wijzigingsgebied 2" en "wro-zone - wijzigingsgebied 3" onvoldoende onderzocht of toepassing van deze wijzigingsbevoegdheden in beginsel mogelijk is. Het had voor de raad in de rede gelegen door middel van een akoestisch onderzoek aannemelijk te maken dat het mogelijk is reële maatregelen te treffen die voorkomen dat [appellant] door de voorziene woningbouw op voornoemde plandelen onevenredig wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering. Reeds hierom bestaat grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijzigingsbevoegdheden in beginsel in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] heeft verklaard geen plannen te hebben haar bedrijf binnen de planperiode te beëindigen of te verplaatsen zodat evenmin aannemelijk is dat binnen de planperiode aan de eerste voorwaarde zal worden voldaan. Het plan is in zoverre vastgesteld in strijd met de bij de voorbereiding van het besluit te betrachten zorgvuldigheid.
11. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van de plandelen met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1", "wro-zone - wijzigingsgebied 2" en "wro-zone - wijzigingsgebied 3", is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Gelet op de samenhang van het vorenstaande met de overige genoemde beroepsgronden behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
12. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
13. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Woongebied";
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Geldermalsen van 23 april 2013, voor zover dat ziet op de vaststelling van de plandelen met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1", "wro-zone - wijzigingsgebied 2" en "wro-zone - wijzigingsgebied 3";
IV. draagt de raad van de gemeente Geldermalsen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Geldermalsen tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.006,88 (zegge: duizendzes euro en achtentachtig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Geldermalsen aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014
12-772.