Einde inhoudsopgave
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Artikel 108 [Keuzevrijheid partijen]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2011
- Bronpublicatie:
19-05-2011, Stb. 2011, 255 (uitgifte: 31-05-2011, kamerstukken: 32021)
- Inwerkingtreding
01-07-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-06-2011, Stb. 2011, 324 (uitgifte: 29-06-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
1.
Hebben partijen bij overeenkomst een rechter aangewezen voor de kennisneming van geschillen die zijn ontstaan of zullen ontstaan naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, dan is die rechter bij uitsluiting bevoegd van de zaak kennis te nemen, voorzover niet uit de overeenkomst anders voortvloeit.
2.
Beloopt de vordering evenwel ten hoogste € 25.000 of betreft het een individuele arbeidsovereenkomst dan wel een zaak als bedoeld in artikel 101 of artikel 103, tweede zin, dan heeft een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid geen gevolg, tenzij:
- a.
zij is aangegaan na het ontstaan van het geschil, of
- b.
de werknemer, de partij die niet handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf dan wel de huurder zich tot de aangewezen rechter wendt.
3.
Een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter wordt bewezen door een geschrift. Daarvoor is voldoende een geschrift dat een dergelijk beding bevat of dat verwijst naar algemene voorwaarden die een dergelijk beding bevatten, mits dat geschrift door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard.
4.
Een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter dient als een afzonderlijke overeenkomst te worden beschouwd en beoordeeld. De aangewezen rechter is bevoegd te oordelen over de rechtsgeldigheid van de hoofdovereenkomst waarvan een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter deel uitmaakt of waarop zij betrekking heeft.