Hof Amsterdam, 14-06-2016, nr. 23-001849-14
ECLI:NL:GHAMS:2016:2336
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-06-2016
- Zaaknummer
23-001849-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:2336, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑06‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Inzet van de diensthond onder de gegeven omstandigheden niet proportioneel. Vormverzuim. Strafvermindering.
parketnummer: 23-001849-14
datum uitspraak: 14 juni 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 april 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-064096-13 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1979,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
31 mei 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 15 februari 2013 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende (in uniform geklede) opsporingsambtenaar van de Nationale Politie [slachtoffer] verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 266/267 van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau Linnaeusstraat, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die opsporingsambtenaar hem, verdachte, trachtte te brengen en/of te trappen/schoppen tegen de/het be(e)n(en) van die opsporingsambtenaar en/of tegen de/het arm(en) van die opsporingsambtenaar te slaan/stompen en/of te vechten/worstelen met die opsporingsambtenaar, tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (een verwonding aan de hand/vinger(s)) bekwam;
1 subsidiair:hij op of omstreeks 15 februari 2013 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten de (in uniform gekelde) opsporingsambtenaar van de Nationale Politie [slachtoffer], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, tegen een/de be(e)n(en), althans tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt en/of tegen de/een arm(en), althans het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of met die van [slachtoffer] heeft gevochten/geworsteld, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2:hij op of omstreeks 15 februari 2013 te Amsterdam opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten de (in uniform geklede) opsporingsambtenaar van de Nationale Politie [slachtoffer], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Jij vuile gore klootzak", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging
De raadsman heeft het hof verzocht het openbaar ministerie in zijn vervolging niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er is ernstig inbreuk gemaakt op de beginselen van goede procesorde waardoor doelbewust of met
grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling
van de zaak tekort is gedaan. Meer in het bijzonder zijn de artikelen 3 en 6 van het EVRM en de
beginselen van behoorlijke procesorde geschonden doordat - kort samengevat - in het kader van de aanhouding een diensthond tegen de verdachte is ingezet als gevolg waarvan de verdachte ernstig letsel heeft opgelopen terwijl tevens onafhankelijk onderzoek naar de gang van zaken omtrent de aanhouding en het overige uitgeoefende geweld achterwege is gebleven. Deze schendingen hebben plaatsgevonden
in het vooronderzoek en kunnen gekwalificeerd worden als onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is de enige passende reactie gelet op ernst van de schending en de schade die de verdachte hierdoor lijdt. Door de gestelde vormverzuimen is niet alleen een ernstige inbreuk gemaakt op de fysieke integriteit
van de verdachte, maar ook op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak nu de verdachte niet in de gelegenheid is gesteld onafhankelijk onderzoek te doen (verrichten) naar het voorval.
Meer specifiek heeft de raadsman aangevoerd:
a. a)
De diensthond heeft de verdachte gebeten. Het inzetten van een diensthond is een zwaar middel dat in de gegeven omstandigheden niet proportioneel was. Uit het dossier blijkt in ieder geval dat er geen sprake was van gevaar voor de veiligheid van politieambtenaren of derden, dat op de verdachte geen verdenking rustte van een ernstig misdrijf en dat hij richting één of meerdere verbalisanten rende, terwijl er volop politie aanwezig was. Daarnaast heeft de verbalisant onvoldoende actie ondernomen om overbijten te voorkomen. Voorts stelt de verdachte dat hij door de verbalisanten is mishandeld bij zijn aanhouding.
Hij heeft daarbij meerdere knietjes in zijn rug en zij gekregen en is in de politiebus door een onbekend gebleven verbalisant geslagen. Er is derhalve op meerdere momenten disproportioneel geweld toegepast.
b)
Het onderzoek naar de aanwending van geweld tegen de verdachte is ontoereikend geweest. Nu de betrokken verbalisanten afkomstig zijn uit één en dezelfde hondenbrigade, had het onderzoek naar de omstandigheden waaronder het geweld is toegepast en het onderzoek naar aanleiding van de aangifte van de verdachte verricht moeten worden door het Bureau Veiligheid en Integriteit, dan wel door een onafhankelijke eenheid. Doordat dergelijk onafhankelijk onderzoek achterwege is gebleven zijn de onderzoeksmogelijkheden van de verdachte om ontlastend bewijs naar voren te krijgen onmogelijk gemaakt, hetgeen schending van artikel 6 EVRM oplevert (ECLI:HR:2001:B03374).
Het hof overweegt als volgt.
Met betrekking tot de rechtmatigheid van de inzet van de diensthond overweegt het hof als volgt.
Op 15 februari 2013 vindt een aanhouding plaats van een manspersoon door vier politieambtenaren, hetgeen tot veel onrust leidt onder de omstanders die vinden dat de politie de man met rust moet laten. De man tracht zich aan de aanhouding te onttrekken. De verdachte die zich bevindt onder de omstanders, meent dat de aangehouden persoon door de politie onheus wordt bejegend, richt zich tot verbalisant
Van [slachtoffer] die de man op dat moment vastheeft en roept ‘Jij vuile gore klootzak’. Als Van [slachtoffer] over wil gaan tot aanhouding van de verdachte, trekt hij zich echter met kracht los en geeft hij een schop tegen de benen van Van [slachtoffer] waarna hij wegrent. Vervolgens wordt door een andere verbalisant de diensthond ingezet en wordt de verdachte gebeten in zijn onderbeen hetgeen fors letsel tot gevolg heeft, waarbij vermeld zij dat de diensthond in kwestie moeite heeft met loslaten.
Naar het oordeel van het hof is de inzet van de diensthond onder de gegeven omstandigheden niet proportioneel. Het hof overweegt daartoe dat de inzet van een politiehond een zwaar geweldsmiddel
is dat zeer terughoudend moet worden toegepast. In de onderhavige zaak was weliswaar sprake van een voor de agenten hectische situatie maar er was volop politie aanwezig waardoor op alternatieve wijze het gezag had kunnen worden gehandhaafd c.q. hersteld. Er is dan ook sprake van een bij het voorbereidend onderzoek begaan onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, Sv.
De stelling dat er onvoldoende onafhankelijk onderzoek naar het voorval is verricht, wordt verworpen nu deze onvoldoende is onderbouwd, dit in het licht van al het onderzoek dat op verzoek van de verdediging is verricht zoals het horen van verschillende bij het incident aanwezige verbalisanten door de rechter-commissaris. De stelling dat er naast de inzet van de politiehond andersoortig disproportioneel geweld is gebruikt, wordt eveneens verworpen. De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn politieverhoor van 15 februari 2013 verklaard dat hij (naar het hof begrijpt: in de politiebus) steeds wegviel, dat hij een klap in zijn gezicht van de agent kreeg, dat deze zei dat hij erbij moest blijven en dat de agent hem tot twee maal toe een klap heeft gegeven (dossier, doorgenummerde pagina 34). Uit deze verklaring kan niet worden afgeleid dat de verdachte doelbewust is mishandeld, maar kan wel worden afgeleid dat de verbalisant hem geslagen heeft om hem bij bewustzijn te houden. Voornoemde verklaring van de verdachte acht het hof aannemelijker dan de stelling dat hij mishandeld is.
Het hof stelt derhalve vast dat de inzet van de politiehond een vormverzuim oplevert. Bij beantwoording van de vraag welk rechtsgevolg aan dit vormverzuim dient te worden verbonden, dient het hof rekening te houden met het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. Het hof overweegt te dien aanzien het volgende. Het geschonden voorschrift strekt tot bescherming van de lichamelijke integriteit van de verdachte. Door inzet van de diensthond is de verdachte gebeten en heeft hij ernstig letsel opgelopen. Hiermee is ook de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, gegeven. Deze vaststelling kan echter niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie kan slechts sprake zijn indien de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust
of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Hiervan is in casu geen sprake zodat niet- ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie niet aan de orde is. Wel is het hof van oordeel
dat dit vormverzuim in de straf dient te worden verdisconteerd.
Bespreking van de overige verweren
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de verbalisant niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was en dat de verklaring van de verbalisant gekwalificeerd dient te worden als getuigen-verklaring in plaats van een ambtsedig proces-verbaal aangezien de verbalisant er belang bij kan hebben een voorstelling van zaken te geven die niet dan wel niet volledig conform de werkelijkheid is. Beide verweren dienen – aldus de raadsman – tot vrijspraak te leiden.
Het hof stelt voorop dat het verweer dat de verklaring van de verbalisant gekwalificeerd dient te worden als getuigenverklaring – dat de verdediging plaatst in het kader van de bewijsminima – slechts de ten laste gelegde mishandeling kan betreffen, aangezien de verdachte heeft bekend de beledigende woorden te hebben geuit.
In verband met dit verweer dient het navolgende tot uitgangspunt. De regel van art. 344, tweede lid, Sv dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd kan worden aangenomen op enkel een door een bevoegde opsporingsambtenaar op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, geldt ook indien het gaat om feiten die tegen de opsporingsambtenaar zelf zijn gepleegd. Ook dan is het aan de rechter die over de feiten oordeelt om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht, zonder dat hij van zijn oordeel omtrent de keuze en de betrouwbaarheid van het door hem gekozen bewijsmateriaal rekenschap behoeft af te leggen. Slechts indien de verdediging op de voet van art. 359, tweede lid, tweede volzin Sv de betrouwbaarheid van een dergelijk proces-verbaal gemotiveerd heeft betwist, is de rechter gehouden de redenen op te geven waarom hij desondanks het proces-verbaal betrouwbaar acht (recent HR 7 juli 2015 ECLI:NL:HR:2015:1799).
Gegeven dit uitgangspunt is het hof van oordeel dat voornoemd verweer – dat overigens onderbouwing ontbeert – faalt, nu het steunt op een onjuiste rechtsopvatting.
Naar aanleiding van het verweer dat de verbalisant niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening is, neemt het hof over en maakt tot de zijne hetgeen de politierechter ter weerlegging van dit verweer heeft overwogen, te weten: “Ten tijde van de aanhouding van de medeverdachte was de betreffende verbalisant niet op de hoogte van de administratiefout betreffende de signalering van medeverdachte.
Dit neemt echter niet weg dat de politie mag vertrouwen op informatie die zij ontvangt van de meldkamer en welke naderhand anders kan blijken te zijn. De politierechter constateert derhalve dat de verbalisant op dat moment in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was.”
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair:hij op 15 februari 2013 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende in uniform geklede opsporingsambtenaar van de Nationale Politie [slachtoffer] verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 266/267 van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig te rukken en te schoppen tegen de benen van die opsporingsambtenaar en tegen de armen van die opsporingsambtenaar te slaan, tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (een verwonding aan de vinger) bekwam;
2:hij op 15 februari 2013 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten de in uniform geklede opsporingsambtenaar van de Nationale Politie [slachtoffer], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Jij vuile gore klootzak".
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg 1 subsidiair
en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair (en naar het hof begrijpt: 2) ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.
De raadsman heeft bepleit, in geval van veroordeling, rekening te houden met het door de verdachte opgelopen letsel en het feit dat alleen sprake is geweest van een eenvoudige mishandeling. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de verdachte als first offender aangemerkt moet worden nu hij weliswaar een rumoerig verleden heeft, maar die problemen niet vergelijkbaar zijn met de huidige situatie. Tot slot heeft de raadsman opgemerkt dat de verdachte thans een vriendin heeft en net vader is geworden, hetgeen in zijn voordeel meegewogen zou dienen te worden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid als gevolg waarvan de betrokken opsporingsambtenaar letsel heeft opgelopen. Aldus heeft hij de politie gehinderd in de rechtmatige uitoefening van bevoegdheden en de desbetreffende opsporingsambtenaar letsel toegebracht. Voorts heeft hij diezelfde opsporingsambtenaar in functie beledigd. Het plegen van dergelijke feiten door de verdachte ondermijnt het gezag van de politie. Meer in het bijzonder heeft de verdachte door het plegen van deze feiten blijk gegeven van een gebrek aan respect voor autoriteit en de eer of goede naam van opsporingsambtenaren.
Als hierboven reeds overwogen is tegen de verdachte een diensthond ingezet en heeft de verdachte als gevolg daarvan letsel opgelopen. Nu het hof heeft vastgesteld dat de inzet van de diensthond in dit geval disproportioneel is geweest, zal het hof dit vormverzuim in de strafmaat verdisconteren. Daarnaast zal het hof bij de strafmaat, ten voordele van de verdachte, rekening houden met het feit dat hij ernstig letsel heeft opgelopen en dit een blijvend litteken heeft opgeleverd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 mei 2016 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 200,00 voor geleden immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. Daarnaast is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd en is de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 150,00 zal toewijzen en daarnaast de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
De raadsman heeft het hof verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren nu de schade op de mishandeling is gebaseerd en deze niet bewezen kan worden. Subsidiair, indien het hof van oordeel is dat de mishandeling wel bewezen kan worden, heeft de raadsman aangevoerd dat de toe
te kennen schadevergoeding sterk gematigd dient geworden vanwege het door de verdachte opgelopen letsel.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte fysiek letsel heeft opgelopen en pijn heeft geleden en rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, waarbij wordt overwogen dat de door de verdediging aangevoerde matigingsgrond geen grondslag vindt in het recht.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. S. Clement en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid
van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 14 juni 2016.
mr. M.J. Dubelaar is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.