Hof Arnhem-Leeuwarden, 19-01-2016, nr. 200.105.601/01
ECLI:NL:GHARL:2016:296
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
19-01-2016
- Zaaknummer
200.105.601/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:296, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 19‑01‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:758, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHARL:2014:6962, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 09‑09‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 19‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Eindarrest na bewijslevering. Vaststelling van de hoogte van de schade als gevolg van onrechtmatig handelen door penningmeester van een stichting.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.105.601/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 113686 / HA ZA 09-946)
arrest van 19 januari 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. M. Schuring, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Stichting Zwembad Hoogkerk,
gevestigd te Hoogkerk,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: de Stichting,
advocaat: mr. M.R.P. Ossentjuk, kantoorhoudend te Groningen.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 3 februari 2015 hier over.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1.
Op 23 april 2015 en 13 mei 2015 hebben ter uitvoering van voornoemd tussenarrest getuigenverhoren plaatsgevonden. Op 23 april zijn zes getuigen en op 13 mei is één getuige gehoord. De getuigen zijn gelijktijdig gehoord in enquête en in contra-enquête.
1.2.
[appellant] heeft een memorie na enquête (met producties) genomen. De Stichting heeft vervolgens een antwoordmemorie na enquête genomen.
1.3.
Vervolgens hebben partijen de (aanvullende) stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
Bij tussenarrest van 3 februari 2015 heeft het hof [appellant] toegelaten tegenbewijs te leveren tegen de dwingende bewijskracht van het strafvonnis ten aanzien van de wederrechtelijke toe-eigening van:
- € 2.303,- (" Stichtingsfacturen"), respectievelijk € 1.000,- (" [X] ") respectievelijk € 2.500,- (" [Y] ");
- een bedrag van in totaal € 4.352,97 ter zake van telefoonkosten en gederfde inkomsten in de periode 2007 tot en met 2009.
2.2
De Stichting is bij voornoemd tussenvonnis opgedragen te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [appellant] in de periode 2003 tot en met 2009 - naast een bedrag van € 4.352,97 - ten onrechte een bedrag van € 8.473,58 aan telefoonkosten en gederfde inkomsten heeft gedeclareerd. Daarnaast is de Stichting opgedragen een nadere specificatie te geven van de hoogte van het btw-bedrag dat de belastingdienst heeft vastgesteld naar aanleiding van de suppletie aangifte.
2.3.
Met betrekking tot VXO-factuur 28026 ad € 5.035,- (productie 42 bij de memorie van grieven) waarvan [appellant] heeft gesteld dat een bedrag van € 2.303,- zou zien op betalingen van Stichtingsfacturen die via zijn privérekening zijn gedaan in een periode dat er geen liquiditeit was op de bankrekening van de Stichting, heeft [appellant] afgezien van het leveren van tegenbewijs, zodat vast staat dat hij zich dit bedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend.
2.4.
Het hof zal eerst beoordelen of [appellant] in het kader van het door hem te leveren tegenbewijs aannemelijk heeft gemaakt dat hij de overige twee bedragen (rov. 2.1. € 1.000,- " [X] " en € 2.500,- " [Y] ") uit eigen middelen ten behoeve van de Stichting had voorgeschoten, zodat er geen sprake zou zijn van wederrechtelijke toe-eigening van deze gelden.
2.5.
[appellant] heeft ter voldoening aan zijn bewijsopdracht zichzelf, [X] ,[getuige E] , [getuige A] , [getuige B] , [getuige C] en [getuige D] als getuige doen horen. Het hof stelt voorop dat de beperking van de bewijskracht van de partijgetuigenverklaring, zoals verwoord in artikel 164 lid 2, Rv alleen geldt voor feiten waarvoor die partij de bewijslast draagt. Heeft de verklaring betrekking op feiten waarvan de wederpartij de bewijslast heeft, zoals in deze zaak, dan herneemt de hoofdregel van artikel 152 lid 2 RV haar gelding en kan de rechter zowel bewijs in het voordeel als in het nadeel van de verklarende partij aan haar verklaringen ontlenen.
2.6.
Met betrekking tot VXO-factuur d.d. 14-11-2008 ad € 2.743,- heeft [appellant] gesteld dat hij met deze factuur (onder meer) een bedrag van € 1.000,- bij de Stichting in rekening heeft gebracht, welk bedrag hij contant heeft betaald aan [X] . Dit bedrag zou zien op diens jaarlijkse vrijwilligersvergoeding (arrest 3 februari 2015, rov. 2.2).
[appellant] heeft als getuige, onder meer, verklaard:
"Ik heb in 2006 1.000 euro contant aan [X] gegeven. In 2007 heeft hij een computer gehad. In 2008 heeft hij opnieuw 1.000 euro contant gehad. Het zwembad was altijd open in de periode van plusminus 28 april tot 1 september. In die periode stond [X] op de loonlijst. In die periode daarbuiten besteedde [X] veel tijd aan het zwem klaarmaken en het winter klaarmaken van het zwembad en ik heb hem daarvoor 1.000 euro contant gegeven. Ik heb die 1.000 euro gefactureerd aan het zwembad. Ik heb het zelf van mijn bankrekening opgenomen en contant aan [X] gegeven. U houdt mij voor dat u op de VXO-factuur 28106 van 14 november 2008 ad € 2.743,- die ik heb gezonden aan het zwembad geen bedrag van 1000 euro aantreft. Ik had verklaard dat op deze declaratie de contante betaling stond vermeld. Hier klopt iets niet. De factuurnummers moeten op enig moment zijn verwisseld."
Getuige [X] heeft, onder meer, verklaard: "U vraagt mij of ik € 1.000,- contant heb ontvangen van [appellant] . Ik heb op geen enkele manier € 1.000,- ontvangen van [appellant] . Niet contant, niet op mijn bankrekening, niet in gedeeltes en niet in een andere vorm zoals bloemen of wijn."
(…)
"Ik heb bijna alle vergaderingen van het zwembad bijgewoond vanaf het moment dat ik toetrad tot het bestuur [toevoeging hof: 11 maart 2005]. Vergoedingen aan personeelsleden en vrijwilligers zijn bij de vergadering niet aan de orde gesteld of het is mij ontschoten."
Getuige [getuige E] heeft, onder meer, verklaard: "Ik ben penningmeester bij de Stichting Zwembad Hoogkerk sinds januari 2010. (…) Op het moment dat ik aantrad kreeg ik de beschikking over de financiële stukken voor zover die in beslag waren genomen en aanwezig. De financiële stukken waren niet compleet. (…) U vraagt mij heel specifiek naar de betaling van € 1.000,- die contant zou zijn betaald aan [X] . Er zijn geen boekingen aangetroffen. De contante geldstromen werden in het geheel niet geregistreerd. Er was zelfs geen kasboek terwijl dat toch verplicht is als je een onderneming runt. Ook een kwitantieboekje is niet aanwezig. Ik trek daaruit de gevolgtrekking dat die contante betaling van € 1.000,- niet heeft plaatsgevonden en ik bedoel daarmee dat die betaling niet bewijsbaar is."
Getuige [getuige A] heeft, onder meer, verklaard: "Ik ben eind 1999 tot het bestuur van de stichting toegetreden. Ik heb vrijwel alle bestuursvergaderingen bijgewoond. U vraagt mij specifiek naar een betaling van € 1000 euro contant aan [X] . Ik weet daar niets van, is nooit besproken, is nooit aan de orde geweest. U vraagt mij of er wel contante betalingen aan vrijwilligers werden gedaan. Nee dat gebeurde niet. Er werden ook geen vergoedingen aan bestuursleden verstrekt. Voor 2006 heb ik één keer een vergoeding van 100 euro ontvangen van de stichting op mijn bankrekening als vrijwilligersvergoeding. Ik heb dit teruggestort als gift (…) U vraagt mij welke vergoedingen [X] ontving. Ik weet dat hij als badmeester en plusminus voor 8 uur voor onderhoud aan de tuin als werknemer werd betaald dus in loondienst."
Getuige [getuige B] heeft, onder meer, verklaard: "U vraagt mij of ik ooit heb gehoord dat [X] 1000 euro zou hebben ontvangen voor zijn werkzaamheden. Ik heb daar nooit iets van vernomen.
(…)
U houdt mij de notulen van de bestuursvergadering voor van 21 april 2010. Waarin wordt gesproken dat [X] en [getuige B] misschien een vergoeding moeten krijgen voor hun werkzaamheden. Ik heb tegen gestemd en ik heb ook nooit een vergoeding gekregen. Ik vind, zoals ik al heb gezegd, vrijwilligerswerk moet je vrijwillig doen. Af en toe kwam tijdens bestuursvergaderingen wel eens aan de orde of we vergoedingen zouden moeten toekennen. Dan was het antwoord altijd nee."
Getuige [getuige C] heeft, onder meer, verklaard: "Ik ben van ongeveer 1 januari 2001 tot 1 maart 2007 bestuurslid geweest van de stichting. Ik werd ongeveer een jaar na mijn aantreden voorzitter. We hebben in die periode dat ik in het bestuur zat nooit vergoedingen in contanten aan vrijwilligers en bestuursleden betaald. Na aanleiding van het feit dat we de vergaderingen bij de mensen thuis gingen houden, hebben we besloten de aan de bestuursleden een bedrag van 100 euro per jaar te verstrekken. [appellant] kreeg 200 euro omdat hij wat meer onderweg was. Deze bedragen zijn ongeveer twee a drie jaar uitbetaald en daarna niet meer. In ieder geval niet aan mij. Dit bestuursbesluit is nooit meer ingetrokken maar de bedragen werden niet meer uitbetaald. In ieder geval niet meer aan mij. (…) Of [X] in 2008 1.000 euro heeft ontvangen daar kan ik niet over verklaren. Dat was na mijn tijd."
Getuige [getuige D] heeft, onder meer, verklaard: "(…)U vraagt mij hoe [X] werd betaald. [X] kreeg betaald via het Huis van de Sport. Hij kreeg betaald voor de uren als toezichthouder en de uren die hij maakte in het kader van de voorbereidingen en het nawerk van de seizoensopeningen. Dat laatste werd betaald doordat hij eerder in dienst kwam en later uit dienst kwam dan de opening van het zwembad. [X] werd op die manier betaald, de andere vrijwilligers niet en naar mijn weten [appellant] ook niet. Ik weet niets van contante betalingen aan [X] . U houdt mij de verklaring voor die ik bij de RC in 2010 heb afgelegd. Ik heb toen verklaard dat [X] laatst tegen mij heeft gezegd dat hij contante betalingen heeft ontvangen. Ik weet dat werkelijk niet meer. Ik weet niets van een computer die [X] voor zijn werkzaamheden zou hebben ontvangen.(…)"
2.7.
Het hof is van oordeel dat [appellant] niet is geslaagd in het hem opgedragen tegenbewijs. Het hof baseert dit oordeel op de volgende overwegingen. Uitsluitend [appellant] heeft verklaard dat hij in 2008 een bedrag van € 1.000,- contant aan [X] heeft voldaan. Daarbij geeft hij aan dat hij dit bedrag vervolgens heeft gefactureerd aan het zwembad. Het hof stelt vast dat op de betreffende factuur (VXO-factuur d.d. 14-11-2008 ad € 2.743,-) dit bedrag en een omschrijving die hierbij aansluit niet is terug te vinden. [X] heeft zelf verklaard dat hij dit bedrag op geen enkele wijze heeft ontvangen, terwijl uit de overige verklaringen blijkt dat [X] voor zijn werkzaamheden in loondienst door "Het huis van de Sport" werd voldaan, ook voor zijn werkzaamheden voor opening en na sluiting van het zwembad. Uit de verklaringen volgt verder dat met betrekking tot het vrijwilligerswerk hooguit een enkele keer een bedrag van € 100,- aan een vrijwilliger werd voldaan en dat dit bedrag werd overgemaakt op de bankrekening en niet contant werd gegeven. Het hof acht de verklaring van [appellant] in het licht van het ontbreken van steun in andere verklaringen en of stukken dan ook onvoldoende om het bewijs te ontzenuwen.
2.8.
Met betrekking tot het te leveren tegenbewijs ter zake wederrechtelijke toe-eigening van een bedrag van € 2.500,- met betrekking waarvan [appellant] heeft gesteld dat hij dit bedrag heeft betaald aan een onderhoudsmonteur van [Y] voor werkzaamheden aan het zwembad in de periode dat [Y] in staat van faillissement verkeerde, overweegt het hof als volgt.
[appellant] heeft terzake het volgende verklaard: "(…) In 2004 heb ik twee keer 1.250 euro contant aan [Y] betaald. In 2003 is [Y] failliet verklaard. Ik heb toen in het bestuur besproken hoe wij dit zouden moeten aanpakken met betrekking tot het zomer klaar maken van het zwembad. Ik heb met [F] van [Y] gesproken en [G] (planning). Zij wilden wel komen maar wilden ook een contante betaling ontvangen. Ik heb dat in het bestuur besproken en hoewel het ongebruikelijk was hebben wij besloten om [Y] contant te betalen. Ik heb 1.250 euro aan de monteur van [Y] betaald. Bij het begin van het vullen van het zwembad en bij een tweede sessie kort daarna nogmaals 1.250 euro."
[X] heeft verklaard: "(…) [Y] is volgens mij twee keer failliet geweest. Ik dacht in 2006 en 2009 maar ik kan er ook wat naast zitten. Ook in die periodes verrichtten zij het onderhoud. Ik heb voordat deze procedure speelde nooit gehoord dat er twee keer € 1.250,- contant zou zijn betaald aan een werknemer van [Y] . Ik heb gesproken met ene [G] van [Y] en de achternaam weet ik niet. Hij was degene die in 2004 en 2005 het onderhoud verrichtte. Ik heb hem gevraagd of hij iets wist van contante betalingen in die periode. Hij vertelde mij dat het ongebruikelijk was dat iemand van [Y] op karwei contante betalingen ontving. Hij heeft nog gekeken maar er waren geen stukken meer over de desbetreffende periodes.
(…) Ik heb een paar weken geleden met [G] van [Y] gesproken. Ik heb hem toen gevraagd of er contant geld was betaald. Ik heb daar al antwoord op gegeven hoe dat gesprek verder is verlopen. U vraagt mij of ik weet hoe [Y] in die periode wel is betaald. Ik heb daar geen zicht op. Ik was slechts in dienst als toezichthouder.
(…) De betaling van [Y] zou vallen onder de Card Servicefactuur [nummer] van februari 2004 ad € 3.995,72. Kunt u zich herinneren of een van deze facturen besproken is tijdens één van de vergaderingen? Ik kan me dat niet herinneren."
[getuige C] heeft voor zover van belang verklaard: "(…)U vraagt mij specifiek naar de betalingen aan [Y] . Ik kan mij herinneren dat [appellant] op een gegeven moment meldde dat [Y] failliet was. Ik kan mij totaal niet herinneren wat er na die mededeling is gebeurd. Ik kan mij niet herinneren dat het in de bestuursvergadering is besproken. Ik weet er niets meer van."
2.9.
Het hof is van oordeel dat [appellant] niet is geslaagd in het hem opgedragen tegenbewijs. [appellant] heeft zelf weliswaar verklaard dat hij een en ander in een bestuursvergadering heeft besproken en dat dit tot het besluit heeft geleid om [Y] contant een bedrag van € 2.500,- te betalen. [X] heeft dit echter, na navraag hieromtrent, ontkend en ook ondersteunende verklaringen van derden ontbreken. Het hof acht de verklaring van [appellant] in het licht van het ontbreken van steun in andere verklaringen en/of stukken onvoldoende om het bewijs te ontzenuwen.
2.10.
[appellant] heeft voorts gesteld dat hij recht had op vergoeding van in totaal € 4.352,97 ter zake van telefoonkosten en gederfde inkomsten in de periode 2007 tot en met 2009 op basis van een met het voormalige bestuur van de Stichting gemaakte afspraak (arrest
3 februari 2015 rov. 2.2.). In het kader van tegenbewijs diende hij dit aannemelijk te maken. Aan de Stichting is opgedragen bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [appellant] in de periode 2003 tot en met 2009 - naast het bedrag van € 4.352,97 - ten onrechte een bedrag van € 8.473 aan telefoonkosten en gederfde inkomsten heeft gedeclareerd. Het hof merkt daarbij op dat, zoals het hof in zijn arrest van
3 februari 2015 (rov. 2.6.) heeft overwogen, de omvang van het totaal gedeclareerde bedrag (€ 12.926,55) vaststaat.
2.11.
[appellant] heeft verklaard: "(…)Met betrekking tot de telefoondeclaraties heb ik omstreeks 1996 1997 aan de andere bestuursleden aangegeven dat er teveel tijd in mijn werkzaamheden voor de stichting ging zitten en dat dit ten koste van mijn gezin ging. Het bestuur heeft aangegeven dat ik daarvoor een vergoeding mocht hebben. Het bestuur gaf aan dat ik een ruime telefoonkostenvergoeding mocht indienen om zowel mijn telefoonkosten als mijn inkomstenderving te compenseren. Er zijn geen notulen uit die periode maar [getuige A] weet hier nog wel van. U houdt mij voor dat ik nadien ook op andere wijze mijn werkzaamheden voor de stichting ging declareren. Dat waren vergoedingen voor andere werkzaamheden. De telefoonvergoeding zag op werkzaamheden zoals het verwerven van de subsidie en de oplossing van die problematiek hier omtrent die ik ben blijven doen en waarvoor ik ben in de periode na 1997 even hard ben blijven werken als daarvoor. Ik heb in totaal een bedrag van ruim 12.000 euro aan telefoonkosten gedeclareerd. Ik kopieerde mijn telefoonrekeningen. Ik gaf aan welk bedrag ik daarvan in rekening bracht en deed deze in de administratie. (…) In de bestuursvergaderingen zijn de telefoon en andere facturen niet besproken maar dat gold ook voor de andere rekeningen. Gelet op de hoogte van het bedrag aan de telefoonkosten per jaar zo rond de 2.000 euro hadden de bestuursleden kunnen begrijpen dat dit bedrag niet alleen zag op de hoogte van de vaste telefoonaansluiting op het zwembad die maar vier maanden per jaar open was. (…) het bestuur op verschillende wijze op de hoogte had kunnen zijn op het feit dat ik mijn telefoonkosten declareerde. Het is opgenomen onder de jaarrekening onder telefoonkosten. Het staat in de kolommenbalansen die ik periodiek aan de bestuursleden verstrekte en sinds eind 2006 ook in de online administratie."
Getuige [X] heeft verklaard: "Tijdens de vergaderingen zijn telefoonkosten nooit aan de orde geweest. Ook buiten de vergaderingen werd tussen de vrijwilligers niet gesproken over telefoonkosten. Ik wist wel dat [appellant] een mobiele telefoon had maar ik wist niet beter dat dat zijn eigen privé telefoon was. Volgens mij heeft geen van de vrijwilligers een telefoon op kosten van het zwembad. Ik heb zelf nooit iets vergoed gehad met betrekking tot telefoonkosten. Als ik belde voor het zwembad deed ik dat uit eigen zak. U vraagt mij of toen deze zaak aan het rollen raakte ik toen iets heb gehoord over de vergoeding van telefoonkosten. Ik kan alleen maar verklaren dat niemand zich iets kon herinneren van een vergoeding van telefoonkosten aan [appellant] .(…)Ik kan mij niet herinneren dat er ooit telefoonnota’s van [appellant] of VXO zijn besproken tijdens de vergaderingen of daarbuiten."
Getuige [getuige E] heeft verklaard: "dat ik nooit in het bestuur heb gehoord dat er in het verleden een cultuur heeft bestaan van het geven van vergoedingen.(…) Ik heb niets in de administratie aangetroffen wat duidt op een afspraak voor een vergoeding van telefoonkosten van [appellant] . Geen bestuursbesluit, geen notulen of iets dergelijks. Ik heb natuurlijk wel in het dossier gelezen wat daarover is verklaard."
Getuige [getuige A] heeft verklaard: "U houdt mij voor dat ik bij de rechter commissaris strafzaken heb verklaard dat ik in oude notulen heb gelezen dat [appellant] om een vergoeding heeft gevraagd van inkomsten derven. Ik kan mij alleen maar herinneren dat er toen iets is gezegd dat hij redelijke telefoonkosten in rekening mocht brengen. Er is later nooit bij mijn weten in het bestuur een besluit genomen dat er een limiet aan deze telefoonkosten of een beëindiging van deze vergoeding moest komen. Ik merk op dat die mensen die in het bestuur zaten ook allemaal later zijn gekomen en deze afspraak niet kenden.(…) In alle vergaderingen zijn er volgens mij nooit nota’s van [appellant] besproken. Ook over de telefoondeclaraties van [appellant] is nooit gesproken. Ik kan mij daar niets over herinneren. Als het aan de orde zou zijn gekomen dat [appellant] ongeveer 180 euro per maand declareerde zou ik dat redelijk veel hebben gevonden. Maar ik heb geen eigen zaak dus ik heb daar geen weten van. Ik heb geen idee wat een abonnement op een mobiele telefoon kost. Ik wist trouwens ook niet dat het om een mobiel abonnement ging want dat was in die tijd minder gebruikelijk.(…)
Ik heb in de notulen nooit iets teruggevonden over besluiten met betrekking tot vergoedingen aan [appellant] in de tijd dat ik bestuurslid was."
Getuige [getuige B] heeft verklaard: "(…) In de vergaderingen die ik heb bijgewoond is er nooit een bestuursbesluit genomen waar een vergoeding aan de bestuursleden is toegekend. Ook op de vergadering op 21 april 2010 is er besluit genomen om geen vergoedingen toe te kennen. Tijdens de bestuursvergaderingen die ik heb bijgewoond werden de financiën altijd uitgebreid besproken maar ik kan mij niet herinneren dat ooit telefoondeclaraties of andere declaraties van [G] [appellant] aan de orde zijn geweest."
Getuige [getuige C] heeft verklaard: "U vraagt mij naar de betalingen op telefoondeclaraties van [appellant] . Het enige wat ik daarover kan verklaren is dat ik wist dat [appellant] van de stichting een telefoon had. Ik heb het altijd zo begrepen dat die op naam stond van de stichting.
Met name toen het slecht ging met de stichting hebben we om de twee maanden ongeveer een jaar lang een financieel overzicht van [appellant] gekregen. Dat was op verzoek van het bestuur. Het betrof dan een A4’tje met een overzicht. Het waren geen facturen en dergelijken. Uitsluitend dat A4’tje. U vraagt mij of ik wat specifieker kan zijn in welk jaar dat was. Ik weet dat niet meer. Het was in ieder geval toen we van de gemeente 30.000 euro subsidie kregen.(…) Ik weet niet of dat A4’tje een kolommenbalans was want ik weet niet hoe een kolommenbalans eruit ziet. Achteraf vind ik dat de informatie die we toen van [appellant] hebben gekregen niet volledig was. Ik kan niet vertellen wat daar achter is gehouden maar ik vind wel dat met wat ik nu weet de cijfers niet juist waren, maar de cijfers weet ik niet meer. (…) In de periode van 2003 tot 2009 ontving [appellant] 2000 euro per jaar, dat weet ik nu. In mijn periode in het bestuur zijn in ieder geval geen afspraken gemaakt met betrekking tot een dergelijk bedrag. Ik vind het erg hoog."
Getuige [getuige D] heeft verklaard: "Ik ben sinds 2006 bij de stichting betrokken als lid van het bestuur. Ik was in die hoedanigheid verantwoordelijk voor de zwemactiviteiten in het zwembad. Ik woonde alle vergaderingen sinds 2006 zo veel mogelijk bij.
U vraagt mij naar de telefoonaansluiting van [appellant] . Ik wist niet dat [appellant] een telefoonaansluiting had op kosten van het zwembad. Ik heb nooit facturen van de telefoonaansluiting gezien. De facturen met betrekking tot de telefoonkosten kwamen tijdens de vergadering niet aan de orde. Ik heb geen zicht op de hoogte van de gemaakte telefoonkosten.
(…)
U vraagt mij naar de declaraties van [appellant] . Ik heb ook geen herinnering aan dat die werden besproken tijdens bestuursvergaderingen.
U vraagt mij of ik achteraf vind dat [appellant] informatie heeft achtergehouden. Ja, dat vind ik. Bijvoorbeeld de VXO-facturen. Als [appellant] vond dat hij daar daadwerkelijk recht op had, had hij dat moeten melden.(…) Bij het doorkijken van de notulen ben ik geen declaraties van [appellant] tegengekomen. Ze stonden niet vermeld bij de ingekomen stukken. Nadat ik vernam dat [appellant] onregelmatigheden had gepleegd met de rekening van zijn schoonmoeder heb ik de inlogcodes gebruikt om in Exact te kijken. Ik zag toen achter de grootboekrekeningen heel veel kosten, waarvan wij niet op de hoogte waren en die zeker besproken hadden moeten worden. Ik doel dan onder meer op de nota’s van VXO en de omvangrijke telefoonrekeningen. Voor mij was dit de aanleiding om het bestuur bij elkaar te roepen. (…) Ik heb de notulen nog eens doorgekeken. De facturen die daarop vermeld staan bij de ingekomen stukken betreffen voornamelijk water, energie en af en toe btw maar nooit een nota van VXO."
2.12.
Daarnaast heeft de Stichting drie facturen overgelegd. De eerste voor een bedrag van
€ 235,31 (d.d. 26 maart 2008) op naam van de partner van [appellant] , de tweede voor een bedrag van € 299,11 d.d. 30 september 2008 op naam van VXO en de derde voor een bedrag van € 657,42 d.d. 14 november 2008. Op de laatste factuur staat vermeld dat deze onder meer betrekking heeft op de abonnementskosten voor vier aansluitingen. Een bedrag van
€ 1.227, 15 is overgeboekt naar het rekeningnummer van [appellant] terzake deze facturen.
2.13.
Het hof stelt vast dat [getuige A] de enige getuige is die naast [appellant] heeft verklaard over een vergoeding van telefoonkosten. Zij verwijst in haar verklaring naar hetgeen zij bij de rechter-commissaris in strafzaken op 14 september 2010 heeft verklaard (mvg prod. 4.). [getuige A] heeft bij de rechter-commissaris destijds onder meer verklaard: "Ik ben algemeen lid van het bestuur van het zwembad sinds december 1999. In de periode dat [appellant] in het bestuur zat heb ik alle vergaderingen bijgewoond. (…) Ik heb ooit gezien in de notulen van voor mijn tijd, ik denk van 1996/1997, dat er een afspraak is gemaakt dat [appellant] mogelijk een vergoeding kon krijgen als hij veel gebeld had voor het zwembad. Het was mij niet bekend dat [appellant] deze vergoeding ook had. U vraagt mij of er een limiet is afgesproken, maar volgens mij niet. [appellant] had alleen een telefoon tot zijn beschikking die op het zwembad stond en hij had geen eigen telefoon van het zwembad dat weet ik heel zeker." Het hof is van oordeel dat uit deze verklaring niet kan worden afgeleid dat [appellant] recht had op een vergoeding voor gederfde inkomsten. Wel kan uit die verklaring worden afgeleid dat mogelijk in 1996/1997 [appellant] een vergoeding heeft gehad voor zijn telefoonkosten, maar niet voor de periode daarna en evenmin voor een eigen telefoonabonnement (laat staan voor die van zijn gezinsleden op kosten van de Stichting). Temeer nu uit de afgelegde verklaringen volgt dat niemand wist dat [appellant] deze abonnementen had en deze ook niet werden besproken tijdens de vergaderingen. [appellant] heeft er dan ook niet op kunnen vertrouwen dat een eventuele toezegging voor het jaar 1996/1997 zich zou uitstrekken over latere jaren. De verklaring van [appellant] , waarin hij aangeeft dat hij een ruime vergoeding mocht vragen en iedereen op de hoogte had kunnen zijn van zijn declaraties acht het hof in het licht van het ontbreken van steun in andere verklaringen en of stukken onvoldoende om het bewijs te ontzenuwen. Nu niet is komen vast te staan dat [appellant] zijn telefoonkosten mocht declareren, stelt het hof vast dat [appellant] in de periode 2003 tot en met 2009 - naast een bedrag van € 4.352,97 - ten onrechte een bedrag van € 8.473,58 aan telefoonkosten en gederfde inkomsten heeft gedeclareerd, nu daaraan geen afspraak ten grondslag ligt en daarmee geen rechtsgrond is gebleken. Het hof verwijst naar r.o. 2.6. van het arrest van 3 februari 2015. De vordering van de Stichting terzake de telefoonkosten ligt voor toewijzing gereed.
2.14.
Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte het btw-gedeelte van € 7.952,16 toegewezen. Het hof heeft vervolgens in zijn arrest van 9 september 2014 overwogen dat het btw-gedeelte in beginsel geen schade oplevert voor de Stichting, nu zij dit bedrag terug heeft ontvangen van de belastingdienst. De Stichting is vervolgens opgedragen een nadere specificatie te geven van de door haar geleden schade, waarop de Stichting vervolgens een aangifte suppletie omzetbelasting heeft overgelegd (productie 4, akte uitlating bewijslevering) ingediend op 24 januari 2010 over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 voor een bedrag van € 6.565,-. Het hof heeft de Stichting opgedragen te bewijzen wat de hoogte was van het te betalen btw-bedrag dat de belastingdienst heeft vastgesteld naar aanleiding van de suppletie-aangifte. De Stichting heeft aangevoerd dat op basis van de suppletie-aangifte nog geen aanslag is gevolgd. Het hof is van oordeel dat gelet op het moment van indienen van de suppletie-aangifte (ongeveer zes jaar geleden) en het feit dat tot op heden geen aanslag is gevolgd de vordering van de Stichting voor zover deze zag op het btw-gedeelte dient te worden afgewezen. De Stichting heeft gesteld dat het niet zo kan zijn dat [appellant] dit voordeel kan behouden, terwijl hij zich schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke toe-eigening, maar daarbij gaat de Stichting eraan voorbij dat zij slechts de door haar geleden schade kan vorderen. De grief van [appellant] slaagt in zoverre.
Met betrekking tot de grieven in het incidenteel appel
2.15.
In incidenteel appel worden de volgende bedragen bovenop het reeds door de rechtbank toegewezen bedrag (verminderd met het btw-gedeelte) toegewezen:
(a) 60% van het door de Stichting aan [Z] betaalde huurbedrag in totaal € 8.510,04, derhalve een bedrag van € 5.106,24 (arrest 9 september 2014, rov. 6.3 tot en met 6.8);(b) € 2.499,-, zijnde een ten onrechte door [appellant] als penningmeester betaalbaar gestelde "salarisdeclaratie" d.d. 7 oktober 2003 over de maanden juli en augustus 2003 met de onjuiste vermelding "Rabo lichtzuil" (arrest 9 september 2014, rov. 6.9 tot en met 6.12)(c) € 1.980,-, zijnde het totaalbedrag van geldopnames die [appellant] met de pinpas van de Stichting ten behoeve van zichzelf heeft gedaan (arrest 9 september 2014, rov. 6.13 tot en met 6.16);(d) € 8.473,58, zijnde het restbedrag van de door [appellant] ten onrechte gedeclareerde telefoonkosten (arrest 9 september 2014, rov. 6.21 tot en met 6.24 en hiervoor rov. 2.13);(e) € 2.285,99, minus het btw gedeelte (19%) te weten € 342,89 = € 1.943,10 zijnde het aankoopbedrag van een Dell computer, die [appellant] in 2003 zonder toestemming voor rekening van de Stichting heeft gekocht ten behoeve van eigen gebruik
(arrest 9 september 2014 rov. 6.26 tot en met 6.30 en hiervoor rov. 2.14.).
Slotsom
2.16.
De grief in principaal appel slaagt deels voor zover daarbij het btw bedrag van het gevorderde is toegewezen. Het vonnis van de rechtbank Groningen d.d. 29 februari 2012 zal dan ook worden vernietigd, uitsluitend voor zover daarbij een bedrag van € 50.205,63 is toegewezen en in zoverre opnieuw rechtdoend zal worden toegewezen een bedrag van
€ 42.253,47 (€ 50.205.63 -/- € 7.952,16). Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de in het incidenteel appel aanvullend toegewezen bedragen, in zoverre slaagt de grief in incidenteel appel: € 5.106,24 + € 2.499,- + € 1.980,- + € 8.473,58 + € 1.943,10 =
€ 62.255,39 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg. Het vonnis zal voor het overige worden bekrachtigd.
2.17.
[appellant] zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten van het principaal hoger beroep begroot op € 359,14 aan verschotten en op€ 7.339,50 aan salaris advocaat conform het liquidatietarief (salaris advocaat: 4,5 punten, tarief IV).
2.18.
Nu in het incidenteel hoger beroep een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot het hof de proceskosten aan de zijde van de Stichting op basis van het toegewezen bedrag. De kosten voor het opstellen van de stukken (met uitzondering van de memorie van grieven in het incidenteel appel), alsmede het bijwonen van de enquête worden uitsluitend in het principaal appel berekend. De proceskosten aan de zijde van de Stichting worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat conform het liquidatietarief (salaris advocaat: 1 punt, tarief II). [appellant] wordt voorts veroordeeld in de kosten van de door de Stichting gelegde beslagen.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
In het principaal hoger beroep vernietigt het vonnis van de rechtbank Groningen van 29 februari 2012 voor zover daarbij
€ 50.205,63 is toegewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan de Stichting van een bedrag van € 62.255,39 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van de dag van dagvaarding in eerste aanleg, te weten 16 oktober 2009, tot de dag van volledige betaling;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [H] vastgesteld op € 7.339,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 359,14 voor verschotten;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft) tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in het incidenteel hoger beroep
veroordeelt [appellant] in de kosten van het incidenteel hoger beroep tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van de Stichting vastgesteld op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 3.155,59 voor kosten van het beslag;
In principaal en incidenteel appel
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. G. van Rijssen en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag19 januari 2016.
Uitspraak 09‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige onttrekkingen van gelden door bestuurslid, tevens voorzitter en penningmeester, van Stichting? De Stichting vordert uit dien hoofde terugbetaling van deze gelden. Strafvonnis levert in deze procedure diwngend bewijs op van de in dat vonnis bewezen verklaarde feiten (ariktel 161 Rv), behoudens eventueel te leveren tegenbewijs (artikel 151 lid 2 Rv). Ten aanzien van de overige gestelde onrechtmatige geldonttrekkingen rust de bewijslast op de Stichting (artikel 150 Rv.)
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.105.601/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 113686 / HA ZA 09-946)
arrest van de tweede kamer van 9 september 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. M. Schuring, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Stichting Zwembad Hoogkerk,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: de Stichting,
advocaat: mr. M.R.P. Ossentjuk, kantoorhoudend te Groningen.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 4 mei 2011 en 29 februari 2012 van de rechtbank Groningen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 12 april 2012,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord, tevens van grieven in incidenteel hoger beroep (met producties),
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep (met productie),
- een akte van de Stichting;
- een antwoordakte van [appellant].
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] in het principaal appel luidt:
"bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Groningen d.d. 29 februari 2012 te vernietigen, met veroordeling van de Stichting in de kosten van de procedure, die in prima daaronder begrepen, en de Stichting te veroordelen om aan [appellant] terug te betalen al hetgeen hij ter uitvoering van voornoemd vonnis mocht hebben betaald."
2.4
In incidenteel appel heeft de Stichting gevorderd:
"voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te oordelen dat:
(…)
In incidenteel appel:
I. [appellant] verder te veroordelen te betalen aan het zwembad een bedrag van
€ 59.690,22 dan wel een bedrag zoals door het gerechtshof in goede justitie zal worden bepaald.
II. [appellant] te veroordelen over het toegewezen bedrag de wettelijke rente te betalen met ingang van de dag van de dagvaarding in eerste aanleg dan wel met ingang van een datum als u in goede justitie zult bepalen.
In principaal en in incidenteel appel
I. [appellant] te veroordelen in de kosten van de procedure in principaal appel, in incidenteel appel en in eerste aanleg.
II. [appellant] te veroordelen in de kosten van de zijdens het zwembad gelegde beslagen."
3. De feiten
3.1
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.5) een aantal feiten vastgesteld. Aangezien partijen daartegen geen bezwaar hebben gemaakt, zal ook het hof van deze feiten uitgaan.
3.2
In deze zaak staat het volgende vast.
3.2.1
De Stichting is op 11 januari 1934 opgericht. Op 15 augustus 1996 is [appellant] als
bestuurslid van de Stichting aangetreden. Tot 8 juni 2009 heeft [appellant] in het bestuur van de
Stichting de functies van voorzitter en penningmeester bekleed. In artikel 6 van de statuten van de Stichting is de vertegenwoordigingsbevoegdheid, voor zover thans van belang, als volgt geregeld:"1. De stichting wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door:a. het bestuur;b. hetzij de voorzitter en de secretaris gezamenlijk;c. hetzij de voorzitter en de penningmeester gezamenlijk;d. hetzij de secretaris en de penningmeester gezamenlijk;2. Het bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen en van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een ander sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een ander verbindt."
3.2.2
Nadat aan de Stichting in juni 2009 (bij controle van de boekhouding) was gebleken dat [appellant] betalingen aan zichzelf, aan of ten behoeve van zijn bedrijf [bedrijf]) en aan zijn partner had gedaan, heeft zij de boekhouding van 2000 tot en met 2009 doorgenomen.
3.2.3
Op 12 juni 2009 en 16 september 2009 heeft de Stichting bij de politie aangifte gedaan jegens [appellant] ter zake van verduistering c.q. diefstal.
3.2.4
Bij vonnis op tegenspraak van 28 maart 2011 (hierna: het strafvonnis) heeft de
meervoudige strafkamer van de rechtbank Groningen [appellant] ter zake van diefstal, waarbij de
schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse
sleutels, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van
240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. In haar strafvonnis heeft
de meervoudige strafkamer de Stichting in haar vordering als benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet van zodanige eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafproces.
3.2.5
[appellant] heeft tegen het strafvonnis geen hoger beroep ingesteld.
4. Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg
4.1
De Stichting heeft in eerste aanleg - na wijziging van eis - gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:primair I. [appellant] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Stichting te
voldoen een bedrag van € 150.000,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit
bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling, dan wel [appellant]
te veroordelen aan de Stichting een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag
te betalen vermeerderd met de wettelijk rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de
dag van volledige betaling,
subsidiair
I. te verklaren voor recht dat [appellant] jegens de Stichting onrechtmatig heeft gehandeld dan
wel wanprestatie heeft gepleegd, waardoor de Stichting schade heeft geleden,
II. te bepalen dat de zaak, ter bepaling van de omvang van de schade, wordt verwezen naar
een schadestaatprocedure,
primair en subsidiair
[appellant] te veroordelen in de kosten van het geding, de kosten van beslaglegging daaronder begrepen.
4.2
De rechtbank heeft [appellant], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om aan de Stichting te betalen een bedrag van € 50.205,63, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de dag van dagvaarding, 4 november 2009, tot de dag van volledige betaling, en heeft [appellant] in de proceskosten veroordeeld. Het meer of anders gevorderde heeft de rechtbank afgewezen.
5. Met betrekking tot de grieven in het principaal appel
5.1
In het principaal appel gaat het om het volgende.De rechtbank heeft op grond van artikel 161 Rv dwingende bewijskracht toegekend aan het tegen [appellant] gewezen strafvonnis. De Stichting heeft daarmee het bewijs geleverd van haar stelling dat [appellant] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door zich in totaal een bedrag van € 50.250,63 wederrechtelijk toe te eigenen, behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs (artikel 151 lid 2 Rv). Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld om tot dit tegenbewijs te kunnen worden toegelaten.
5.2
De grief in het principaal appel is tegen het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank gericht. Blijkens de toelichting bevat deze grief de volgende subonderdelen:(a) de rechtbank heeft ten onrechte het btw-gedeelte (€ 7.952,16) van het bedrag van € 50.250,63 toegewezen;(b) [appellant] heeft recht op een bedrag aan salaris ad in totaal € 29.048,78 ter zake van door hem verrichte werkzaamheden als badmeester en aan de technische installaties; deze salarisbetalingen zijn niet (altijd) met de juiste omschrijving in de boekhouding verwerkt;(c) [appellant] heeft terecht een bedrag van in totaal € 4.352,97 gedeclareerd ter zake van telefoonkosten, inkomstenderving, bezoek commissievergaderingen, enzovoort;(d) [appellant] heeft voor rekening van de Stichting in totaal voor een bedrag van € 7.509,57 aan kantoorapparatuur e.d. aangeschaft teneinde daarmee thuis werkzaamheden voor de Stichting te verrichten;(e) ook de overige kosten van in totaal € 2.068,55 zijn ten behoeve van de Stichting gemaakt;(f) ter zake van de door [appellant] ten laste van de rekening van de Stichting en ten behoeve van de Westerkrant aangeschafte Apple computer met toebehoren ad € 7.225,78 heeft de Stichting geen schade geleden, nu zij een identieke, aan [appellant] toebehorende Apple computer in conservatoir beslag heeft genomen en vervolgens onrechtmatig uit de gerechtelijke bewaring heeft gehaald;(g) de restwaarde van in totaal € 3.242,02 van de door de Stichting in beslag genomen zaken dient op de schade in mindering te worden gebracht.
5.3
Een en ander resulteert volgens [appellant] in het volgende.Hij is aan de Stichting in totaal een bedrag van € 1.566,50 (inclusief btw) verschuldigd.De Stichting is aan hem in totaal een bedrag van € 6.129,52 (inclusief btw) verschuldigd. [appellant] beroept zich vervolgens op verrekening. [appellant] concludeert dat de schade van de Stichting nihil is.
5.4
Het hof overweegt als volgt.
De primaire grondslag van de vordering van de Stichting, zoals het hof uit haar stellingen afleidt, is een onrechtmatige daad van [appellant], bestaande in het zich wederrechtelijk toe-eigenen van gelden die aan de Stichting toebehoren. De bewijslast ter zake hiervan rust krachtens de hoofdregel van artikel 150 Rv op de Stichting. Ingevolge artikel 161 Rv heeft de Stichting dit bewijs geleverd ten aanzien van de in het onherroepelijk geworden strafvonnis bewezen verklaarde feiten, behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs.
(Ad b) De "salarisbetalingen" van in totaal € 29.048,78
5.5
De Stichting vordert een bedrag van in totaal € 29.048,78 ter zake van facturen met valse omschrijvingen, die [appellant] als penningmeester van de Stichting onrechtmatig en zonder rechtsgrond aan zichzelf betaalbaar heeft gesteld. De Stichting voert ter onderbouwing van deze vordering, samengevat, het volgende aan:- [appellant] heeft nooit toestemming gehad voor het betaalbaar stellen van deze - vals opgemaakte - facturen aan zichzelf;- de brief van 20 april 2003 waarin een beweerdelijke afspraak wordt bevestigd dat [appellant] op detacheringsbasis zou gaan declareren, is door [appellant] zelf opgesteld en zogenaamd namens het bestuur verzonden;- uit alle tijdens het strafrechtelijk onderzoek afgelegde getuigenverklaringen blijkt dat er gedurende de tijd dat [appellant] bestuurslid was, nooit vergoedingen werden toegekend aan bestuursleden;- [appellant] heeft geen werkzaamheden verricht in de door hem gedeclareerde omvang; dit geldt in het bijzonder voor de door hem gedeclareerde uren voor onderhoud van het zwembad;- de gedeclareerde werkzaamheden worden door [appellant] niet onderbouwd.
5.6
[appellant] voert aan dat de betreffende facturen salarisdeclaraties betreffen voor werkzaamheden die hij voor de Stichting heeft verricht. Het gaat daarbij met name om werkzaamheden als badmeester/toezichthouder en (technische) werkzaamheden in de machinekamer. Volgens [appellant] had hij recht op betaling voor deze werkzaamheden.Hij erkent dat hij andere omschrijvingen in de facturen heeft gebruikt om zijn salarisdeclaraties in de administratie te verwerken. Van al deze betalingen heeft hij echter de juiste/bijbehorende facturen van zijn eenmansbedrijf [bedrijf] (hierna: [bedrijf]-facturen) in de administratieordners opgenomen. Op pagina 19 e.v. van de memorie van grieven geeft hij per (in de strafzaak bewezen verklaard) onttrokken bedrag aan welke [bedrijf]-factuur daarmee correspondeert. Op de betreffende [bedrijf]-factuur staat aangegeven welke werkzaamheden hij heeft gedeclareerd.
5.7
Nu in het strafvonnis bewezen is verklaard dat [appellant] zich genoemd bedrag van € 29.048,78 wederrechtelijk heeft toegeëigend, is krachtens artikel 161 Rv het bewijs van de onrechtmatigheid van deze onttrekkingen geleverd, behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs.
5.8
Het primaire verweer van [appellant], zoals het hof diens stellingen begrijpt, komt erop neer dat geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening van de betreffende gelden, aangezien hij krachtens een overeenkomst met de Stichting recht had op betaling van deze gelden voor de door hem voor de Stichting op factuurbasis verrichte werkzaamheden. Wat hier van zij, gesteld noch gebleken is dat deze overeenkomst inhield dat [appellant] valse facturen mocht indienen en dat hij deze valse facturen als penningmeester aan zichzelf betaalbaar mocht stellen. De gestelde feiten kunnen derhalve, ook als zij zouden komen vast te staan, het dwingend bewijs jegens [appellant] niet ontkrachten.
5.9
Het hof leest in de stellingen van [appellant], zoals de Stichting kennelijk ook heeft gedaan, tevens een subsidiair beroep op verrekening van zijn verplichting tot schadevergoeding met zijn vordering tot salarisbetaling. Buiten het feit dat de beweerdelijke tegenvordering van [appellant] niet op eenvoudige wijze is vast te stellen (artikel 6:136 BW), stuit diens beroep op verrekening tevens af op het bepaalde in artikel 6:135 aanhef en sub b BW, te weten:"Een schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening:(…)b. indien zijn verplichting strekt tot vergoeding van schade die hij opzettelijk heeft toegebracht."Aangezien [appellant] heeft gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft hij de daaruit voortgevloeide schade opzettelijk aan de Stichting toegebracht. Krachtens de geciteerde bepaling is hij dan ook niet bevoegd tot verrekening.
5.10
Ten aanzien van een aantal met name genoemde bedragen voert [appellant] aan, dat het weliswaar gaat om aan de Stichting onttrokken gelden die hij heeft aangewend voor de aanschaf van privézaken, maar dat hij deze bedragen reeds heeft "verrekend" met diverse declaraties van door hem voor de Stichting verrichte werkzaamheden (memorie van grieven, p. 20-21). Het gaat om de volgende bedragen:- de geldoverboekingen ad € 386,- respectievelijk € 246,43 en € 149,11: deze bedragen zijn aangewend voor privé-aankopen voor zijn dochter teneinde btw-voordeel te halen; deze bedragen zijn "verrekend" middels [bedrijf]-factuur [nummer] (zie producties 37 en 38 bij de memorie van grieven), dat wil zeggen, naar het hof begrijpt, in mindering gebracht op het door [appellant] via deze factuur bij de Stichting gedeclareerde salaris;- naar eigen rekening overgeboekte bedragen ad € 586,53, € 388,83, € 834,59, € 265,23 en € 270,-: deze bedragen zijn aangewend voor privé-aankopen voor zijn dochter teneinde btw-voordeel te halen; deze bedragen zijn "verrekend" met [bedrijf]-factuur [nummer] betreffende de salarisdeclaratie van [appellant] voor augustus 2008, naar het hof wederom begrijpt door deze bedragen in mindering te brengen op het door [appellant] via deze factuur gedeclareerde salaris
5.11
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Voor zover [appellant] aanvoert dat hij voor privé-aankopen aangewende gelden van de Stichting in mindering heeft gebracht op zijn salarisdeclaratie d.d. 14 november 2008, nummer [nummer] (productie 38 bij de memorie van grieven), komt zijn verweer erop neer, zoals het hof dit begrijpt, dat hij deze gelden reeds heeft terugbetaald middels verrekening met de salarisvordering die hij pretendeert jegens de Stichting te hebben voor door hem verrichte werkzaamheden. Dit betreft een zogenoemd bevrijdend verweer, ter zake waarvan de stelplicht en bewijslast krachtens de hoofdregel van artikel 150 Rv op [appellant] rusten. Het hof is van oordeel dat [appellant] niet aan deze stelplicht heeft voldaan. [appellant] heeft de betreffende bedragen immers in mindering gebracht op een salarisdeclaratie ter zake van beweerdelijk door hem voor de Stichting verrichte werkzaamheden ("detachering en managementtaken augustus"), terwijl hij niet dan wel onvoldoende concreet en gemotiveerd heeft onderbouwd, dat hij jegens de Stichting recht had op betaling van deze werkzaamheden, en bovendien de betreffende werkzaamheden en de omvang van het bijbehorende salaris niet heeft gespecificeerd. Nu [appellant] aldus onvoldoende concreet en gemotiveerd heeft onderbouwd dat hij de betreffende bedragen reeds heeft "terugbetaald" aan de Stichting middels verrekening, heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan. Hij zal dan ook op dit punt niet worden toegelaten tot bewijslevering.
5.12
Ten aanzien van een aantal facturen beroept [appellant] zich erop, dat hij hierbij aan de Stichting bedragen in rekening heeft gebracht en aan zichzelf heeft doen uitbetalen, die hij in privé ten behoeve van de Stichting had voorgeschoten (memorie van grieven, p. 20-21). Dit verweer komt erop neer dat geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening van deze gelden. Het betreft hier de volgende facturen: - [bedrijf]-factuur [nummer] ad € 5.035,- (productie 42 bij de memorie van grieven): een bedrag van € 2.303,- betreft betalingen van Stichtingfacturen die via zijn privérekening zijn gedaan in een periode dat er geen liquiditeit was op de bankrekening van de Stichting; - [bedrijf]-factuur d.d. 14-11-'08 ad € 2.743,-: [appellant] brengt via deze factuur (onder meer) een bedrag van € 1.000,- bij de Stichting in rekening, welk bedrag hij contant heeft betaald aan [A], en derhalve, naar het hof begrijpt, heeft "voorgeschoten" ten behoeve van de Stichting; - Card Servicefactuur [nummer] ad € 3.995,72, voor zover deze factuur de contante betaling aan [B] voor tijdens hun faillissementsperiode verrichte werkzaamheden betreft (2 x geldopname van € 1.250,-); Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen om in het kader van het door hem te leveren tegenbewijs aannemelijk te maken dat hij de betreffende bedragen inderdaad uit eigen middelen ten behoeve van de Stichting had voorgeschoten.
5.13
Ten aanzien van Card Servicefactuur [nummer] ad € 3.995,72 betoogt [appellant] dat deze deels betaling betreft voor zijn werkzaamheden voor de Stichting in 2003 en 2004 in verband met de nieuwbouw van de machinekamer, personeelsaccommodaties, Snack-Kiosk, enzovoort; compensatie inkomstenderving in verband met onder andere toezicht op de bouwlocatie en bewaking uitvoering nieuwbouw conform bestek (1 x overboeking van een bedrag van € 1.496,02; zie [bedrijf]-factuur 24003 Bouwbegeleiding en Waterzuivering; productie 39 bij de memorie van grieven). Ook dit verweer komt erop neer dat [appellant] de onrechtmatigheid van deze geldonttrekking bestrijdt.Het hof is van oordeel dat [appellant] in het licht van de stellingen van de Stichting niet voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld, waaruit volgt dat, indien deze feiten en omstandigheden zouden komen vast te staan, hij recht heeft op betaling van het betreffende bedrag ad € 1.496,02. [appellant] heeft dan ook onvoldoende gesteld om het dwingend bewijs tegen hem te ontkrachten.
(Ad c) De "telefoondeclaraties" ad in totaal € 4.352,97
5.14
De Stichting stelt dat [appellant] als penningmeester onrechtmatig en zonder rechtsgrond een bedrag van in totaal € 4.325,97 aan zichzelf betaalbaar heeft gesteld ter zake van telefoonkosten, inkomstenderving, bezoek commissievergaderingen, enzovoort.
5.15
[appellant] voert, samengevat, het volgende verweer.Hij heeft in 1997 een afspraak met het bestuur gemaakt, die inhield dat hij ruime telefoondeclaraties mocht indienen in verband met de telefoonkosten, de vele afspraken met en bezoeken aan de Gemeente Groningen, leveranciers en commissievergaderingen, vakbeurzen, enzovoort, voor welke bezoeken hij geen reiskosten en/of uren declareerde. Via zijn telefoondeclaraties ontving hij ook een vergoeding voor inkomstenderving. Tevens is in de telefoondeclaraties 50% van zijn providerkosten verrekend in verband met zijn frequente mailverkeer voor het zwembad: 50% van € 74,95 = € 37,50.Vanaf 1996 totdat hijzelf penningmeester werd, zijn deze declaraties betaalbaar gesteld door de voormalige penningmeesters. Over de periode 2003 tot en met juni 2009 heeft hij zijn telefoondeclaraties als penningmeester aan zichzelf betaalbaar gesteld. Teneinde het bestuur van de Stichting en de accountant inzicht te geven in zijn telefoondeclaraties heeft hij kopieën van zijn privételefoonnota's en de zakelijke telefoonnota's van zijn eenmanszaak [bedrijf] in de administratie opgenomen, waarop hij het door hem bij de Stichting gedeclareerde gedeelte heeft vermeld.In de door de politie onderzochte periode van juli 2007 tot en met april 2009 ging het om een bedrag van € 4.588,30. Per maand heeft hij dus een gemiddelde vergoeding van € 178,- ontvangen. De bestuursleden [A] en [C] ontvangen elk € 1000,- per jaar voor hun vrijwilligerswerkzaamheden; dat is € 83,33 per maand. Indien dit bedrag in mindering wordt gebracht op zijn telefoondeclaraties, dan rest een netto telefoonvergoeding van € 57,15 per maand, aldus [appellant].Ten bewijze van de beweerdelijke afspraak beroept [appellant] zich op de getuigenverklaringen van [getuige 1] d.d. 15 september 2009 en 14 september 2010, en van oud-bestuursvoorzitter [getuige 2] d.d. 14 september 2010.
5.16
Nu in het strafvonnis bewezen is verklaard dat [appellant] zich genoemd bedrag van in totaal € 4.325,97 wederrechtelijk heeft toegeëigend, is krachtens artikel 161 Rv het bewijs van de onrechtmatigheid van deze onttrekkingen geleverd, behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs.
5.17
Aangezien [appellant] voldoende gemotiveerd betwist dat hij - middels de door hem bij de Stichting ingediende en door hem als penningmeester aan zichzelf betaalbaar gestelde "telefoondeclaraties" - wederrechtelijk een bedrag van in totaal € 4.352,97 aan de Stichting heeft onttrokken, mag hij - in het kader van het leveren van tegenbewijs - aannemelijk maken dat hij krachtens een in 1997 met het toenmalige bestuur van de Stichting gemaakte afspraak recht had op een zodanige telefoonkosten-/vrijwilligersvergoeding, dat een bedrag van € 4.352,97 terecht mocht worden gedeclareerd.
5.18
Het hof zal iedere verdere beslissing ten aanzien van dit onderdeel van de vordering aanhouden.(Ad d) De door en voor de Stichting gekochte apparatuur e.d. ad € 7.509,57
5.19
De Stichting stelt dat [appellant] onrechtmatig en zonder rechtsgrond met gelden van de Stichting apparatuur ten behoeve van eigen/thuisgebruik heeft gekocht voor een bedrag van in totaal € 7.509,97 .
5.20
[appellant] voert op dit punt, samengevat, het volgende verweer. Van 1996 tot en met 2002 heeft de Stichting computers, printers, faxen, software e.d. voor thuisgebruik aan hem ter beschikking gesteld. De betalingen voor de aanschaf van deze apparatuur werden verricht door de toenmalige penningmeesters van de Stichting. In het verlengde daarvan heeft [appellant] vanaf 2003 als penningmeester dergelijke apparatuur ten laste van de Stichting aangeschaft ten behoeve van thuisgebruik. Zowel de Stichting als zijn eenmanszaak [bedrijf] hadden een account bij Pro!Trade. Slechts in een enkel geval is software die ten behoeve van [bedrijf] is aangeschaft abusievelijk via het stichtingsaccountant bij Pro!Trade ten laste van de Stichting geboekt en derhalve ten onrechte niet door [appellant]/[bedrijf] betaald. Uit dien hoofde dient hij een bedrag van € 1.566,50 (inclusief btw) aan de Stichting te betalen, aldus [appellant] (zie zijn berekening onder 39 van de memorie van grieven). betwist dat bij de andere aankopen ten laste van de Stichting sprake is geweest van wederrechtelijke toe-eigening.
5.21
Nu in het strafvonnis bewezen is verklaard dat [appellant] zich genoemd bedrag van € 7.509,57 wederrechtelijk heeft toegeëigend, is krachtens artikel 161 Rv het bewijs van de onrechtmatigheid van deze onttrekkingen geleverd, behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs.
5.22
Het hof is van oordeel dat [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die, indien bewezen, vorenbedoeld dwingend bewijs ontkrachten. Het beroep van [appellant] op de gangbare praktijk vóór 2003 is daartoe ontoereikend. Nu [appellant] op dit punt niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, zal het hof hem niet toelaten tot het leveren van tegenbewijs.(Ad f) De Apple iMac computer en printer ten behoeve van de Westerkrant
5.23
De Stichting stelt dat [appellant] onrechtmatig en zonder rechtsgrond met gelden van de Stichting een Apple iMac computer ten bedrage van € 7.225,76 voor eigen gebruik heeft gekocht.
5.24
Ten aanzien van deze computer erkent [appellant] dat hij deze ten onrechte ten laste van de rekening van de Stichting heeft gebracht. Hij stelt echter dat de Stichting hierdoor geen schade heeft geleden, aangezien zij een identieke, aan [appellant] toebehorende computer (onrechtmatig) uit de gerechtelijke bewaring heeft gehaald. Derhalve dient het hiermee gemoeide bedrag ad € 7.225,76 volgens [appellant] op de totale schade in mindering te worden gebracht.
5.25
De Stichting bestrijdt dat zij onrechtmatig en zonder rechtsgrond een computer van [appellant] uit de gerechtelijke bewaring heeft verkregen. [appellant] heeft immers zelf tegenover de politie verklaard dat hij een computer ad € 4.416,28, die hij zowel voor zichzelf c.q. zijn eenmansbedrijf [bedrijf], als voor de Stichting gebruikte, zonder toestemming van het bestuur voor rekening van de Stichting heeft gekocht, aldus de Stichting.
5.26
Het hof overweegt als volgt. Voor zover [appellant] heeft beoogd een beroep te doen op voordeelverrekening, faalt dit nu het "beweerdelijke" voordeel van de Stichting, wat hier van zij, niet voortvloeit uit een zelfde gebeurtenis, zoals bedoeld in artikel 6:100 BW. De schade van de Stichting is immers voortgevloeid uit een onrechtmatige onttrekking door [appellant] van een bedrag van € 7.225,76 (voor de aankoop van een computer ten behoeve van de Westerkrant), terwijl het "voordeel" van de Stichting is verkregen doordat de politie een andere, aan [appellant] toebehorende computer heeft teruggegeven aan de Stichting. Voor zover [appellant] heeft beoogd een beroep te doen op verrekening van de schadevordering van de Stichting met een vordering tot vergoeding van de door hem geleden schade als gevolg van het feit dat de Stichting een aan hem toebehorende computer heeft gekregen, wat daar van zij, stuit dit af op artikel 6:135 BW (zie onder 5.9).(Ad e) De overige kosten ad € 2.068,55
5.27
Het betreft hier een aantal door [appellant] voor thuisgebruik aangeschafte zaken, onder meer een Miele wasmachine ad € 1.399,- die bij [appellant] thuis staat. De Stichting stelt dat [appellant] deze zaken onrechtmatig en zonder rechtsgrond met gelden van de Stichting heeft aangeschaft.
5.28
[appellant] voert het verweer dat hij deze zaken ten behoeve van en met toestemming van de Stichting heeft aangeschaft voor thuisgebruik. Hij betwist derhalve dat sprake is geweest van wederrechtelijke toe-eigening van deze gelden.
5.29
Nu in het strafvonnis bewezen is verklaard dat [appellant] zich genoemd bedrag van € 2.068,55 wederrechtelijk heeft toegeëigend, is krachtens artikel 161 Rv het bewijs van de onrechtmatigheid van deze onttrekkingen geleverd, behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs.
5.30
Het hof is van oordeel dat [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die, indien bewezen, vorenbedoeld dwingend bewijs ontkrachten. Nu [appellant] op dit punt niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, zal het hof hem niet toelaten tot het leveren van tegenbewijs.(Ad g) De restwaarde van de inbeslaggenomen zaken
5.31
Volgens [appellant] hebben de door de Stichting inbeslaggenomen zaken in totaal een restwaarde van € 3.242,-, welk bedrag op de totale schade in mindering dient te worden gebracht (zie zijn berekening onder 39 van de memorie van grieven).
5.32
De Stichting bestrijdt dat deze zaken voor haar een restwaarde hebben, aangezien het zaken betreft die voor de Stichting geen nut hebben. Bovendien is de feitelijke restwaarde volgens de Stichting lager dan de door [appellant] gehanteerde boekhoudkundige restwaarde. Ten slotte bestrijdt zij dat de door [appellant] genoemde Epson A3 printer en de Jobo losse harde schijf inbeslaggenomen zijn.
5.33
Het hof overweegt als volgt. Het gaat hier om zaken die [appellant] onrechtmatig met gelden van de Stichting heeft aangeschaft voor eigen gebruik. De schade van de Stichting bestaat derhalve uit de aan haar vermogen onttrokken bedragen. Naar het oordeel van het hof strekt een eventuele restwaarde van deze zaken niet in mindering op de schade, nu het gaat om zaken die de Stichting zelf niet zou hebben aangeschaft. Dit verweer faalt derhalve.(Ad a) Het btw-gedeelte (€ 7.952,16)
5.34
Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte het btw-gedeelte van € 7.952,16 toegewezen.
5.35
Het hof volgt [appellant] in zijn betoog dat het btw-gedeelte in beginsel geen schade oplevert voor de Stichting, aangezien als onweersproken vaststaat dat de Stichting de btw heeft terugontvangen. Slechts indien en voor zover de Stichting het door haar ontvangen btw-bedrag aan de Belastingdienst zal moeten terugbetalen, is sprake van schade. Het hof zal de Stichting opdragen om bij akte een specificatie te geven van de aldus door haar geleden schade.
5.36
Het hof zal iedere verdere beslissing in het principaal appel aanhouden.
6. Met betrekking tot de grieven in het incidenteel appel
6.1
In incidenteel appel vordert de Stichting betaling van de volgende bedragen bovenop het reeds door de rechtbank toegewezen bedrag:(a) € 8.510,04, zijnde de door de Stichting betaalde huur van € 306,56,- per maand voor een opslagruimte bij [X], welke huurovereenkomst [appellant] zonder toestemming namens de Stichting heeft gesloten, terwijl [appellant] deze opslagruimte grotendeels voor zichzelf gebruikte;(b) € 2.499,-, zijnde een ten onrechte door [appellant] als penningmeester betaalbaar gestelde "salarisdeclaratie" d.d. 7 oktober 2003 over de maanden juli en augustus 2003 met de onjuiste vermelding "Rabo lichtzuil";(c) € 1.980,-, zijnde het totaalbedrag van geldopnames die [appellant] met de pinpas van de Stichting ten behoeve van zichzelf heeft gedaan;(d) € 16.422,33, zijnde de door [D], pachter van de kiosk bij het zwembad, over de jaren 2007 tot en met 2009 aan [appellant] ten behoeve van de Stichting contant betaalde afdrachten van de dagopbrengsten, die [appellant] in eigen zak heeft gestoken in plaats van deze via kasstortingen aan de Stichting ten goede te doen komen;(e) € 8.473,58, zijnde het restbedrag van de door [appellant] ten onrechte gedeclareerde telefoonkosten;(f) € 2.285,99, zijnde het aankoopbedrag van een Dell computer, die [appellant] in 2003 zonder toestemming voor rekening van de Stichting heeft gekocht ten behoeve van eigen gebruik.
6.2
Het hof stelt voorop dat ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv op de Stichting de bewijslast rust ter zake van de feiten die zij aanvoert ter ondersteuning van haar stelling dat zij recht heeft op vergoeding van bovengenoemde posten. Ten aanzien van deze posten ontbreekt een veroordelend strafvonnis. Het hof zal de verschillende posten hierna afzonderlijk bespreken.(Ad a) De huur van de opslagruimte [X]
6.3
[appellant] leest in de toelichting van de Stichting op de incidentele grief dat zij - in afwijking van haar stellingen in eerste aanleg - zich erop beroept dat [appellant] op naam en ten laste van de Stichting een huurovereenkomst met [X] is aangegaan, doch dat hij daar zelf van heeft geprofiteerd, zodat hij ongerechtvaardigd verrijkt is tot het bedrag van de betaalde huur ad € 8.510,04 (memorie van antwoord in incidenteel appel sub 6). Het hof leest in de stellingen van de Stichting echter geen beroep op ongerechtvaardigde verrijking. Het hof begrijpt de vordering van de Stichting aldus, dat zij genoemd bedrag vordert uit hoofde van schadevergoeding wegens een onrechtmatige daad, hierin bestaande dat [appellant] zonder haar toestemming en zonder noodzaak daartoe voor een bedrag van € 306,56 per maand een opslagruimte bij [X] heeft gehuurd op naam en ten laste van de Stichting, terwijl hij deze ruimte grotendeels gebruikte voor de opslag van privéspullen.
6.4
[appellant] erkent dat hij enkele privézaken in de ruimte heeft gestald. Volgens hem stonden er echter ook spullen van de Stichting, zoals de grasmaaier, een mobiele geluidsinstallatie en de administratie. Hij bestrijdt dat de Stichting niet op de hoogte was van het gebruik van de opslagruimte en evenmin van de daarvoor verschuldigde huur van omstreeks € 300,- per maand. Alle informatie over de betaalde huur is volgens hem terug te vinden in de administratie en verwerkt in de jaarstukken.
6.5
Naar het oordeel van het hof voert [appellant] geen dan wel onvoldoende feiten en omstandigheden aan, waaruit volgt dat de Stichting hem toestemming heeft gegeven om op haar naam een huurovereenkomst met [X] te sluiten tegen een maandelijkse huur van omstreeks € 300,-. Hiermee staat vast dat [appellant] deze overeenkomst onbevoegdelijk namens de Stichting heeft gesloten (zie ook onder 3.2.1). Hieraan doet niet af dat de Stichting mogelijk bekend was met de beschikbaarheid van opslagruimte bij [X] voor spullen van het zwembad en met het feit dat daar wel eens gebruik van is gemaakt, in ieder geval voor het stallen van de grasmaaier. Blijkens de, door [appellant] onvoldoende gemotiveerd weerlegde, getuigenverklaringen in de strafzaak verkeerde de Stichting daarbij immers in de (onjuiste) veronderstelling, dat [X] deze ruimte gratis aan haar ter beschikking stelde in ruil voor het mogen plaatsen van een reclamebord bij het zwembad.
6.6
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onrechtmatig jegens de Stichting gehandeld door (in ieder geval mede) ten behoeve van zichzelf en zonder daartoe bevoegd te zijn op naam en ten laste van de Stichting de onderhavige huurovereenkomst met [X] te sluiten.
6.7
Ten aanzien van de hoogte van de uit dien hoofde door [appellant] te vergoeden schade overweegt het hof als volgt.Zoals [appellant] stelt, is in de door hem overgelegde financiële stukken (producties 6 en 7 bij de memorie van grieven) "[X] Selfstorage" als steeds terugkerende kostenpost opgenomen. Van deze stukken had de Stichting in ieder geval vanaf 2007, het jaar waarin [appellant] een nieuwe online financiële administratie (Exact Online) in gebruik heeft genomen, kunnen en moeten kennisnemen. Het hof begrijpt dit verweer aldus, dat [appellant] hiermee een beroep doet op "eigen schuld" van de Stichting in de zin van artikel 6:101 BW.Het hof is van oordeel dat het feit dat de Stichting schade heeft geleden doordat zij - ongewild - maandelijks ongeveer € 300,- betaalde voor een opslagruimte bij [X], mede aan haar eigen oplettendheid te wijten is. Derhalve dient een deel van de schade op de voet van artikel 6:101, eerste gedeelte BW voor haar rekening te blijven. Het hof waardeert deze causale bijdrage op 30%. Bij de vaststelling van het gedeelte van de schade dat voor haar rekening dient te blijven, weegt het hof voorts mee dat de opslagruimte ook voor spullen van de Stichting gebruikt is (artikel 6:101 lid 1, slot BW). Als gevolg van deze billijkheidscorrectie waardeert het hof het deel van de schade dat voor rekening van de Stichting dient te blijven op (in totaal) 40%. Het hof zal de omvang van de door [appellant] te vergoeden schade vaststellen op 60% van het door de Stichting aan [X] betaalde huurbedrag ad in totaal € 8.510,04, derhalve op een bedrag van € 5.106,24.
6.8
Ter zake van dit onderdeel van de vordering is derhalve een bedrag van € 5.106,24 toewijsbaar.(Ad b) De nota met vermelding "Rabo lichtzuil"
6.9
De Stichting stelt dat [appellant] tijdens het politieverhoor op 4 augustus 2009 heeft erkend op 7 oktober 2003 een factuur ad € 2.499,- te hebben gestuurd voor een betaling van loonkosten voor juli tot en met augustus 2003 met de opzettelijk onjuiste vermelding "Rabo lichtzuil". [appellant] heeft zich dit geld toegeëigend zonder dat hij daarop recht had, aldus de Stichting. Zij vordert dit bedrag dan ook terug.
6.10
[appellant] heeft een brief overgelegd van de Stichting aan [appellant] d.d. 20 april 2003 (zie productie 11 bij de memorie van grieven), waarin staat dat het bestuur geen bezwaar heeft tegen detachering in plaats van een arbeidsovereenkomst met de Stichting Technische Sportleiding, en dat facturering via zijn eenmansbedrijf [bedrijf] derhalve akkoord is. Voorts staat daarin vermeld dat zijn bruto maandsalaris maximaal € 3.123,- wordt. De Stichting heeft in het principaal appel aangevoerd dat deze brief achteraf door [appellant] zelf is opgesteld en zogenaamd namens het bestuur is verzonden (zie onder 5.5).
6.11
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] hiermee onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, meebrengen dat hij toestemming had om op deze wijze - middels het indienen van valse facturen - salaris aan zichzelf te doen uitbetalen. Het hof verwijst daartoe naar de overwegingen in het principaal appel onder het kopje "salarisbetalingen". Daarmee staat als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast, dat [appellant] dit bedrag van € 2.499,- wederrechtelijk aan de Stichting heeft onttrokken.
6.12
Dit onderdeel van haar vordering ad € 2.499,- is derhalve toewijsbaar.(Ad c) De geldopnames
6.13
De Stichting stelt dat [appellant] in maart en april 2008 voor in totaal € 1.980,- aan geldopnames van de rekening van het zwembad heeft gedaan, waarvoor in de boekhouding geen verklaring te vinden is. De Stichting gaat er dan ook van uit dat [appellant] deze bedragen heeft aangewend voor eigen gebruik, en vordert terugbetaling daarvan.
6.14
[appellant] betwist dat hij dat geld in eigen zak heeft gestoken. Hij stelt dat de pinbonnen van alle geldopnames zich bevinden in de financiële administratie, en dat daarop of in een begeleidend document staat vermeld waarvoor het geld is aangewend.
6.15
Nu [appellant] (impliciet) erkent dat hij deze gelden van de rekening van de Stichting heeft gehaald, had naar het oordeel van het hof van hem mogen worden verwacht, dat hij concreet en gemotiveerd zou hebben aangegeven dat hij deze gelden ten behoeve van de Stichting heeft aangewend. Nu [appellant] dit heeft nagelaten, staat daarmee als onvoldoende concreet en gemotiveerd weersproken vast, dat [appellant] genoemd bedrag van in totaal € 1.980,- wederrechtelijk aan de Stichting heeft onttrokken.
6.16
Ook dit onderdeel van de vordering ad € 1.980,- is derhalve toewijsbaar.(Ad d) De opbrengsten van de kiosk
6.17
De Stichting stelt dat [appellant] de door de pachter van de kiosk op het zwembadterrein, [D], over de jaren 2007, 2008 en 2009 afgedragen contante gelden ad in totaal € 16.422,33 in eigen zak heeft gestoken in plaats van deze gelden op de rekening van de Stichting te storten. Volgens de Stichting ging deze afdracht middels een zakje of een envelop, en was het de taak van [appellant] om deze gelden op de bankrekening van de Stichting te storten. Nu in de genoemde jaren geen stortingen hebben plaatsgevonden, terwijl [D] wel gelden aan [appellant] heeft afgedragen, gaat de Stichting ervan uit dat [appellant] zich met deze gelden heeft verrijkt.
6.18
[appellant] bestrijdt deze vordering gemotiveerd. Hij stelt dat de opbrengsten van de Snack Kiosk door de Stichting als volgt werden verwerkt en gebruikt:- gestort via een stortingsapparaat bij een Rabobankkantoor;
- gestort door middel van een sealbag via de nachtkluis;
- muntgeld werd gebruikt voor aanvulling van het muntgeld in de kassa voor verkoop van de
entreekaarten;
- voor de wekelijkse contante betaling aan de aquarobic instructrice;
- voor contante betaling van sport- en spelactiviteiten, zoals muzikanten en instellingen / clubs die demonstraties geven tijdens bijvoorbeeld de zwem 4-daagse;
- contante betaling voor de aankoop van picknicksets, banken, tweedehands wervelplank e.a.;
- contante betaling aan vrijwilligers en medewerkers die gezien hun geringe aantal werkuren
geen arbeidscontract hebben gekregen;
- contante betaling aan [B] ten tijde van hun faillissement;
- contante betalingen aan badmeester / bestuurslid [A] voor het zwemklaar
maken van het zwembad voordat het zwembad opengaat c,q. zijn arbeidsovereenkomst
ingaat;
- contante betalingen aan badmeester / bestuurslid [A] die na afloop van het
zwemseizoen en dus na afloop van zijn arbeidscontract gedurende circa twee maanden het groenonderhoud verzorgde.De bewijsstukken van de contante betalingen zijn volgens hem opgenomen in de financiële administratie. De Stichting heeft van deze contante betalingen geen overzicht gemaakt en deze ook niet in mindering gebracht op dit onderdeel van haar vordering.[appellant] bestrijdt dat het tot zijn vaste taak behoorde om de opbrengsten van de snackkiosk in ontvangst te nemen en te storten op de bankrekening van de Stichting. Hij stelt dat ook anderen het geld in ontvangst namen en naar de bank brachten. Ook stelt hij dat [getuige 1] als getuige heeft verklaard dat de penningmeester van de Stichting, zo ook [appellant], ontbrekende stortingen niet kon controleren. Als een sealbag niet bij de bank werd afgegeven en de bijbehorende stortingsbon niet in het bakje van de penningmeester werd gedaan, kon hij/zij niet constateren dat er een sealbag c.q. storting ontbrak. Volgens hem is er geen administratie van wie, wanneer, welke stortingen bij de bank heeft gedaan. Hij betoogt dat de Stichting een specificatie had kunnen verstrekken van de door haar genoemde ontbrekende stortingen met vermelding van data en bedragen met overlegging van de bijbehorende kassa dagstaten.stelt voorts dat het voor de Stichting is na te gaan welke stortingen er door hem zijn gedaan via het inpandige stortingsapparaat bij de Rabobank, aangezien hij daarvoor zijn pas moest gebruiken.Op de dagafschriften van de bank staan de afstortingen via de nachtkluis vermeld met de omschrijving Storting eurobiljetten of REFkassa. [appellant] boekte deze bedragen in de financiële administratie als "Opbrengst kaartverkoop". Niet uit te sluiten is dat het door de Snack Kiosk afgedragen papiergeld is geboekt op de grootboekrekening "opbrengst kaartverkoop", en niet op de grootboekrekening "opbrengsten Snack Kiosk", aldus [appellant].voert verder aan dat de door de Stichting genoemde bedragen ongespecificeerde DeliXL inkoopbedragen betreffen. Deze bedragen dienen te worden gespecificeerd, aangezien de Stichting bij DeliXL ook zaken voor zichzelf aanschafte.
6.19
Het hof overweegt als volgt.Nu [appellant] gemotiveerd bestrijdt dat hij in de jaren 2007, 2008 en 2009 alle opbrengsten van de Snack Kiosk in ontvangst heeft genomen, en voorts dat hij opbrengsten van de kiosk in eigen zak heeft gestoken, dient de Stichting bewijs te leveren van haar stellingen. Aangezien de Stichting echter op dit punt geen toereikend bewijsaanbod heeft gedaan, zal het hof haar niet toelaten tot deze bewijslevering.
6.20
Dit onderdeel van de vordering ad in totaal € 16.422,33 is derhalve niet toewijsbaar.(Ad e) De overige telefoonkosten
6.21
De Stichting stelt dat [appellant] heeft erkend dat hij in de periode 2003 tot en met 2009 in totaal een bedrag van € 12.826,55 aan "telefoonkosten" heeft gedeclareerd. Volgens haar heeft de politie ten onrechte alleen de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 mei 2009 onderzocht, met als gevolg dat slechts een bedrag van € 4.352,97 als ten onrechte gedeclareerd is aangemerkt. Zij vordert dan ook het totale bedrag ad € 12.826,55 minus het reeds toegewezen bedrag ad € 4.352,97 terug, hetgeen neerkomt op een restbedrag van € 8.473,58.
6.22
[appellant] betwist dat hij meer telefoonkosten heeft gedeclareerd dan in het proces-verbaal van de politie is meegenomen. Hij bestrijdt dat het politieonderzoek zich heeft beperkt tot de periode 1 juli 2007 tot en met 31 mei 2009. Hij stelt dat het politieonderzoek heeft plaatsgevonden op basis van de "fraudelijsten" over de periode 2000 tot en met 2009, die bij de aangifte zijn overhandigd. Van de in totaal door hem gedeclareerde € 12.826,55 is een bedrag van € 4.352,97 als onterechte telefoon-/inkomstendeclaraties bestempeld.
6.23
Het hof constateert dat in het strafvonnis - conform het onder 1 primair ten laste gelegde - bewezen is verklaard dat [appellant] in of omstreeks de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 mei 2009 een of meer geldbedragen tot een totaal van € 4.352,97, althans een of meer geldbedragen (bijlage B47 tot en met B73 facturen van Vodafone Libertel B.V. en/of T-Mobile Netherlands B.V. en/of KPN B.V. heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
6.24
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellant], zal de Stichting dienen te bewijzen dat [appellant] in de periode 2003 tot en met 2009 - behalve een bedrag van € 4.352,97 (zie het principaal appel) - ook een bedrag van € 8.473,58 ten onrechte als "telefoonkosten" heeft gedeclareerd.
6.25
Het hof zal iedere verdere beslissing met betrekking tot dit onderdeel van de vordering aanhouden.(Ad f) De Dell computer
6.26
De Stichting stelt dat [appellant] in 2003 zonder haar toestemming en buiten haar medeweten een Dell computer heeft gekocht voor thuisgebruik, welke computer is betaald door de Stichting. Zij bestrijdt de stelling van [appellant] dat hij deze computer heeft gebruikt voor de (financiële) administratie van de Stichting. Zij vordert dan ook terugbetaling van het daarmee gemoeide bedrag ad € 2.285,99.
6.27
[appellant] stelt dat hij deze Dell computer van 2003 (februari) tot en met 2009 heeft gebruikt voor de (financiële) administratie van de Stichting.
6.28
Het hof overweegt als volgt.Blijkens het strafvonnis heeft de rechtbank ten aanzien van de onderhavige betaling kennelijk niet vastgesteld dat deze onterecht was, met als gevolg dat dit onderdeel van het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen is geacht.
6.29
Het hof constateert dat [appellant] niet aanvoert, dat hij toestemming van de Stichting had voor deze aanschaf. Vegters verweer beperkt zich tot de stelling dat hij de computer heeft aangeschaft en gebruikt ten behoeve van de Stichting, hetgeen door de Stichting wordt bestreden. Nu [appellant] aldus onvoldoende gemotiveerd verweer voert, staat tussen partijen vast, dat [appellant] deze computer zonder toestemming en buiten medeweten van de Stichting en derhalve onbevoegdelijk ten laste van de Stichting heeft aangeschaft (zie ook onder 3.2.1). Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] hiermee onrechtmatig jegens de Stichting gehandeld. De enkele omstandigheid dat [appellant] deze computer (mede) ten behoeve van de Stichting zou hebben aangeschaft/gebruikt, doet daaraan niet af.
6.30
Dit onderdeel van de vordering is derhalve in beginsel toewijsbaar, behoudens eventuele aftrek van het btw-gedeelte (zie onder 5.35).
6.31
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
7. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
In het principaal en incidenteel appel
draagt partijen op elk een akte te nemen, waarbij de Stichting(1) dient aan te geven of en zo ja, op welke wijze zij bewijs wenst te leveren ten aanzien van haar stelling dat [appellant] in de periode 2003 tot en met 2009 - behalve een bedrag van € 4.352,97 - ten onrechte een bedrag van € 8.473,58 aan "telefoonkosten" heeft gedeclareerd (zie rechtsoverweging 6.24), en (2) een specificatie dient te geven van het btw-bedrag dat zij aan de Belastingdienst zal moeten terugbetalen (zie rechtsoverweging 5.35), en waarbij [appellant] dient aan te geven of en zo ja, op welke wijze hij tegenbewijs wil leveren tegen de dwingende bewijskracht van het strafvonnis ten aanzien van de wederrechtelijke toe-eigening van (1) € 2.303,- (Stichtingfacturen) respectievelijk € 1.000,- ([A]) respectievelijk € 2.500,- ([B]), zoals omschreven in rechtsoverweging 5.12; (2) een bedrag van in totaal € 4.352,97 ter zake van "telefoonkosten" in de periode 2007 tot en met 2009 (zie rechtsoverweging 5.17);
verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van dinsdag 7 oktober 2014;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. G. van Rijssen en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag9 september 2014.