ABRvS, 10-03-2010, nr. 200903051/1/H1
ECLI:NL:RVS:2010:BL7010, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-03-2010
- Zaaknummer
200903051/1/H1
- LJN
BL7010
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BL7010, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑03‑2010; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBUTR:2009:BH9718, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBUTR:2009:BH9718, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
Wet op de Ruimtelijke Ordening
- Vindplaatsen
JOM 2010/490
OGR-Updates.nl 10-61
Uitspraak 10‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Bij onderscheiden besluiten van 19 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maarssen (hierna: het college) aan Eneco Energie Infra Utrecht N.V., rechtsvoorgangster van N.V. Stedin Netten Utrecht (hierna: Stedin), vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend voor het vernieuwen en vergroten van vier hoogspanningsmasten, genummerd 10, 12, 16 en 17, op percelen tussen de rijksweg A2 en de woonwijk Maarssenbroek.
Partij(en)
200903051/1/H1.
Datum uitspraak: 10 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Maarssen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 27 maart 2009 in de zaken nrs. 09/181, 09/300, 09/301, 09/302, 09/424 en 09/425 in de gedingen tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Maarssen.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 19 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maarssen (hierna: het college) aan Eneco Energie Infra Utrecht N.V., rechtsvoorgangster van
N.V. Stedin Netten Utrecht (hierna: Stedin), vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend voor het vernieuwen en vergroten van vier hoogspanningsmasten, genummerd 10, 12, 16 en 17, op percelen tussen de rijksweg A2 en de woonwijk Maarssenbroek.
Bij besluit van 27 januari 2009 heeft het college het door appellanten (hierna: [appellant] en anderen) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 maart 2009, verzonden op 30 maart 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de
Raad van State ingekomen op 28 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 juni 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 21 juli 2009 heeft het college het besluit van 27 januari 2009 in dier voege gewijzigd, dat voor de mast met nummer 10 vrijstelling van het bestemmingsplan "Maarssenbroek, derde herziening" en bouwvergunning wordt verleend.
[appellant] en anderen hebben nog nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2009, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door drs. I. Csikós en mr. B.J. Meruma, de laatste advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door
- A.
de Vos en mr. D. Goris, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, bijgestaan door mrs. F.M.G.M. Leyendekkers en N.A. van Renssen, beiden advocaat te Utrecht, zijn verschenen. Voorts is daar Stedin, vertegenwoordigd door haar [projectmanager], bijgestaan door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn, gehoord.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, heeft de Afdeling het heropend en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) tot deskundige voor het doen van onderzoek benoemd. De StAB heeft op 26 november 2009 aan de Afdeling verslag uitgebracht van haar onderzoek.
Stedin, [appellant] en anderen en het college hebben hun zienswijzen daarop naar voren gebracht bij brieven van onderscheidenlijk 22 en 24 december 2009.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op
- 16.
februari 2010, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door
B.A.C. van de Scheer, bijgestaan door mr. B.J. Meruma, voornoemd, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.M.G.M. Leyendeckers, voornoemd, zijn verschenen. Voorts is daar Stedin, vertegenwoordigd door [projectmanager], voornoemd, bijgestaan door mr. J.H.M. Berenschot, voornoemd, gehoord.
2. Overwegingen
2.1.
Op percelen tussen de rijksweg A2 en de woonwijk Maarssenbroek staan hoogspanningsmasten met de nummers 10 tot en met 20. De bouwplannen voorzien in het verhogen en verplaatsen van de masten met de nummers 10, 12 en 17 en het verhogen van de mast met nummer 16.
De leidingen hebben een spanning van 150 kV.
2.2.
De bouwplannen zijn in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Maarssenbroek woongebied" en "Maarssenbroek, derde herziening". Teneinde realisering ervan toch mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) daarvan vrijstelling verleend.
2.3.
[appellant] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college van het bestemmingsplan "Maarssenbroek, derde herziening" geen vrijstelling heeft verleend.
2.3.1.
Dit betoog slaagt. Het bouwplan dat voorziet in het verhogen en verplaatsen van de mast met nummer 10 is in strijd met het bestemmingsplan "Maarssenbroek, derde herziening". Het college heeft bij het besluit van 19 maart 2008, zoals gehandhaafd bij het besluit van 27 januari 2009, van dit bestemmingsplan geen vrijstelling verleend, zodat de bouwvergunning voor dit bouwplan in strijd met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, is verleend.
2.4.
[appellant] en anderen betogen voorts dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de situering van de hoogspanningsmasten, geleiders en isolatoren ten onrechte niet in de aanvragen is vermeld.
2.4.1.
Dat hebben zij niet eerder naar voren gebracht. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en nu er geen reden is om aan te nemen dat [appellant] en anderen dit niet eerder hebben kunnen aanvoeren, kan deze beroepsgrond niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.
2.5.
Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de mast met nummer 12 in afwijking van de verleende bouwvergunning is opgericht, betreft dit betoog niet de handhaving in bezwaar van de verleende bouwvergunning en kan het dus evenmin leiden tot het ermee beoogde resultaat.
2.6.
[appellant] en anderen betogen verder dat de voorzieningenrechter, door hen niet te volgen in het betoog dat het college niet in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen voor de bouwplannen, heeft miskend dat realisering ervan negatieve invloed zal hebben op de gezondheid van de omwonenden. Daartoe voeren zij aan dat het college het gebied, waarbinnen de sterkte van het jaargemiddelde magnetische veld hoger is dan 0,4 microtesla, niet op juiste wijze heeft vastgesteld en dat, ook indien van de vaststelling door het college wordt uitgegaan, 16 tuinen in een gebied zijn gelegen, waarbinnen de sterkte van het jaargemiddelde magnetische veld hoger is dan 0,4 microtesla, terwijl het gaat om een nieuwe situatie, als bedoeld in de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 november 2008.
2.6.1.
Bij brief van 3 oktober 2005 heeft de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de colleges van burgemeester en wethouders en van gedeputeerde staten geadviseerd om bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zoveel mogelijk te vermijden dat nieuwe situaties ontstaan, waarbij kinderen langdurig in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen verblijven, waarbinnen het jaargemiddelde magnetische veld hoger is dan 0,4 microtesla (dit gebied wordt hierna aangeduid als: de magneetveldzone). Reden hiervan is volgens de brief dat mogelijk een statistisch significant verband bestaat tussen het optreden van leukemie bij kinderen en de magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen. In bijlage 1 bij de brief is vermeld dat voor langdurige blootstellingen wordt uitgegaan van kinderen in de leeftijdscategorie tot 15 jaar die wonen of verblijven in scholen, crèches en kinderopvangplaatsen die zijn gelegen in magneetveldzones. Onder "nieuwe situaties" wordt volgens de bijlage verstaan: nieuwe streek- en bestemmingsplannen en nieuwe bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel wijziging van bestaande streek- en bestemmingsplannen en wijzigingen aan bestaande bovengrondse hoogspanningslijnen.
Dit advies is aan de hand van een advies van de Gezondheidsraad van 21 februari 2008 bevestigd en verduidelijkt bij de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 november 2008. Volgens die brief worden tot "gevoelige bestemmingen" woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen met de daarbij behorende erven gerekend. Sportvelden, speeltuinen en zwembaden worden dat niet. Voor de omschrijving van het begrip erf wordt in de brief aangesloten bij de definitie van de term in het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, zodat gronden, aansluitend op een woning die ingericht zijn ten dienste van de woning, beschouwd worden als erf. Als "langdurig verblijf" wordt verblijf van minimaal 14 tot 18 uur per dag gedurende minimaal één jaar beschouwd, aldus de brief.
In zowel de brief van 3 oktober 2005 als die van 4 november 2008 is vermeld dat wijzigingen aan bestaande lijnen of bestemmingsplannen, waardoor het aantal gevoelige bestemmingen in de specifieke zone niet toeneemt, niet bezwaarlijk zijn.
2.6.2.
Het college heeft zich voor de berekening van de magneetveldzone gebaseerd op het rapport "Magnetische velden nabij de 150kV-hoogspanningslijn Utrecht (Lageweide)-Breukelen" van Petersburg Consultants B.V. van 12 december 2006 (hierna: het Petersburg-rapport). Daarin is uiteengezet dat bij een capaciteit van 2 x 600 MVA, zoals in de bouwplannen is voorzien, de maximale zonebreedte aan de zuidwestzijde 46 m bedraagt en aan de noordoostzijde 24 m, gemeten vanuit het hart van de hoogspanningslijn. [appellant] en anderen hebben kanttekeningen geplaatst bij het Petersburg-rapport, doch de voorzieningenrechter heeft met juistheid in deze kanttekeningen geen grond gevonden voor het oordeel dat het college dit rapport niet aan het besluit van 27 januari 2009 ten grondslag heeft mogen leggen. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat het Petersburg-rapport volgens het verslag van de StAB aan de uitgangspunten, als bedoeld in de ten tijde van het besluit van 27 januari 2009 gehanteerde versie 1.2 van de "Handreiking voor het berekenen van de specifieke 0,4 microtesla zone in de buurt van bovengrondse hoogspanningslijnen" van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM), voldoet. Voorts heeft de StAB geen reden gezien om eraan te twijfelen dat in het Petersburg-rapport op correcte wijze een magnetische veldberekening is uitgevoerd voor elke dwarsdoorsnede van de hoogspanningslijn.
2.6.3.
Uitgaande van de magneetveldzone, zoals berekend door het college, zijn na realisering van de bouwplannen geen woningen meer binnen de magneetveldzone gelegen. Anders dan [appellant] en anderen betogen, stroken de bouwplannen met het voorstel van het college aan de raad van de gemeente Maarssen van 14 mei 2008, waarin is vermeld dat, zodra magneetveldarme masten worden geplaatst op het huidige tracé of bij uitvoering van het geoptimaliseerde tracé, in Maarssenbroek geen woningen meer in de magneetveldzone liggen, nog daargelaten wat de betekenis ervan zou zijn, indien de bouwplannen niet met dit voorstel zouden stroken.
In het Petersburg-rapport is uiteengezet dat in het huidige tracé, bij een capaciteit van 2 x 160 MVA, de maximale zonebreedte aan, zowel de zuidwestzijde, als de noordoostzijde van de hoogspanningslijn, 48 m bedraagt, gemeten vanuit het hart van de hoogspanningslijn. Dit heeft tot gevolg dat in het huidige tracé 75 woningen binnen de magneetveldzone liggen. Zoals hiervoor onder 2.6.2. overwogen, bedraagt bij een capaciteit van 2 x 600 MVA, zoals in de bouwplannen is voorzien, de maximale zonebreedte aan de zuidwestzijde 46 m en aan de noordoostzijde 24 m, gemeten vanuit het hart van de hoogspanningslijn. Dit heeft tot gevolg dat, hoewel na realisering van de bouwplannen geen woningen meer in de magneetveldzone zijn gelegen, nog wel 16 als gevoelige bestemmingen aan te merken tuinen daar binnen zijn gelegen. Aangezien het aantal gevoelige bestemmingen daarmee evenwel niet toeneemt, is deze situatie volgens de brieven van de staatssecretaris van 3 oktober 2005 en de minister van 4 november 2008 niet bezwaarlijk, zodat het college deze situatie niet als een nieuwe situatie behoefde te beoordelen, nog daargelaten wat de betekenis ervan zou zijn, indien wel sprake zou zijn van een volgens deze brieven bezwaarlijke situatie.
Het betoog faalt.
2.7.
Het betoog van [appellant] en anderen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het verlenen van vrijstelling in strijd is met het voorzorgsbeginsel, nu het effect van hoogspanningsleidingen op de blootstelling aan fijn stof onbekend is, faalt evenzeer.
Ten aanzien van de invloeden van hoogspanningslijnen op de schadelijke effecten van fijn stof heeft het college zich gebaseerd op het rapport "Hoogspanningslijnen en fijn stof" van het RIVM uit 2007. Daarin is geconcludeerd dat extra neerslag van fijn stof in longen, luchtwegen of op de huid niet aannemelijk is. [appellant] en anderen beroepen zich op een brief van prof. dr. L. Reijnders van 24 april 2009. Volgens die brief moet de conclusie van het National Radiation Protection Board (hierna: NRPB) dat nabij hoogspanningsleidingen 'voor de wind' waarschijnlijk een verhoogde afzetting van fijn stof of zeer fijn stof in de longen plaatsvindt worden gezien als de beste thans beschikbare gepubliceerde inschatting van het effect van hoogspanningsleidingen op de blootstelling aan fijn stof, omdat het onderzoek van het RIVM geen empirisch onderzoek aandraagt dat deze modellering weerlegt en ook elders geen empirische weerlegging van deze modellering is gepubliceerd. Het RIVM heeft het door [appellant] en anderen vermelde rapport van NRPB uit 2004 echter bij zijn onderzoek betrokken. Het heeft uiteengezet dat de door NRPB voor de berekening van de depositie gehanteerde waarde moet worden gezien als een theoretisch, niet realistisch, maximum, dit maximum door allerlei factoren in de praktijk nooit kan worden gehaald en de door NRPB vermelde onderzoeken bovendien niet door metingen bij mensen worden ondersteund. Gelet hierop, heeft de voorzieningenrechter met juistheid in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het rapport van het RIVM uit 2007 niet aan het besluit van 27 januari 2009 ten grondslag heeft mogen leggen en gehouden was de gevraagde vrijstelling te weigeren.
2.8.
De voorzieningenrechter heeft evenzeer met juistheid door [appellant] en anderen met de door hen overgelegde brief "Hoogspanningslijnen en de ziekte van Alzheimer" van de Gezondheidsraad van 30 maart 2009 niet aannemelijk gemaakt geacht dat het college het risico op sterfte aan de ziekte van Alzheimer bij mensen die langer dan tien jaren op een afstand van minder dan 50 m van een bovengrondse hoogspanningslijn hebben gewoond ten onrechte niet in de belangenafweging heeft betrokken, reeds omdat de inzichten die deze brief bevat van na het besluit van 27 januari 2009 dateren.
2.9.
[appellant] en anderen hebben tenslotte voor het eerst in hoger beroep aangevoerd dat de geleiders ernstige geluidsoverlast veroorzaken. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is om aan te nemen dat [appellant] en anderen deze beroepsgrond niet eerder hebben kunnen aanvoeren, kan deze thans niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.
2.10.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, doch slechts voor zover deze betrekking heeft op de verleende bouwvergunning voor het verhogen en verplaatsen van de mast met nummer 10. Ook het besluit van het college van 27 januari 2009 dient in zoverre te worden vernietigd. De uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.11.
Bij besluit van 21 juli 2009 heeft het college het besluit van 27 januari 2009 zodanig gewijzigd, dat voor de mast met nummer 10 vrijstelling van het bestemmingsplan "Maarssenbroek, derde herziening" en bouwvergunning wordt verleend. Daartoe heeft het in aanmerking genomen dat in de besluiten van 19 maart 2008 en 27 januari 2009 het verkeerde bestemmingsplan was genoemd, terwijl het bestemmingsplan "Maarssenbroek, derde herziening" werd bedoeld. Dit blijkt uit de verklaring van geen bezwaar van 14 augustus 2007 en het voorbereidingsbesluit van 6 oktober 2008. Aangezien bij het besluit van 21 juli 2009 niet aan de bezwaren van [appellant] en anderen is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.12.
Aangezien de gronden, aangevoerd tegen het besluit van 21 juli 2009, geen andere zijn dan die tegen de aangevallen uitspraak, is het beroep tegen dit besluit, gelet op de omstandigheid dat dit besluit het herstel van een vergissing betreft en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ongegrond.
2.13.
Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 27 maart 2009 in de zaken nrs. 09/181, 09/300, 09/301, 09/302, 09/424 en 09/425, voor zover deze betrekking heeft op de voor het verhogen en verplaatsen van de mast met nummer 10 verleende bouwvergunning;
- III.
verklaart het beroep tegen het besluit van 27 januari 2009 in zoverre gegrond;
- IV.
vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maarssen van 27 januari 2009, kenmerk 1880, voor zover daarbij het tegen het besluit van 19 maart 2008 tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor het verhogen en verplaatsen van de mast met nummer 10 gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard;
- V.
bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- VI.
verklaart het tegen het besluit van 21 juli 2009 gerichte beroep ongegrond;
- VII.
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maarssen tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1449,00 (zegge: veertienhonderdnegenenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- VIII.
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Maarssen aan [appellant] en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 373,00 (zegge: driehonderddrieënzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.H. van Kreveld en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2010
531.