HR, 12-07-2019, nr. 18/02953
ECLI:NL:HR:2019:1182
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-07-2019
- Zaaknummer
18/02953
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1182, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑07‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:276
Uitspraak 12‑07‑2019
Inhoudsindicatie
HR verklaart het beroep in cassatie ongegrond. Zie ook 18/02955.
Partij(en)
12 juli 2019
Nr. 18/02953
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 juni 2018, nrs. BK‑18/00261 tot en met BK-18/00284, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 17/4466 tot en met SGR 17/4470, SGR 17/4472, SGR 17/4474, SGR 17/4477, SGR 17/4479, SGR 17/4484, SGR 17/4486, SGR 17/4489, SGR 17/4491, SGR 17/4500, SGR 17/4502, SGR 17/4503, SGR 17/4506 tot en met SGR 17/4509, SGR 17/4511 tot en met SGR 17/4513 en SGR 17/4515) betreffende de door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan belasting van personenauto's en motorrijwielen.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 22 maart 2019 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2019:276).
Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen falen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 18/02955, tussen dezelfde partijen.
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2019.