Einde inhoudsopgave
Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandkorps
Artikel 19c
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2013
- Bronpublicatie:
28-03-2013, Stb. 2013, 115 (uitgifte: 29-03-2013, kamerstukken: 33318)
- Inwerkingtreding
01-07-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-03-2013, Stb. 2013, 116 (uitgifte: 29-03-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt behalve voor zover het betreft personen die voor 29-03-2013 recht hebben op een halfwezenuitkering in werking op 01-07-2013 en voor zover het betreft personen die voor 29-03-2013 recht hebben op een halfwezenuitkering op 01-10-2013.
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Indien ter zake van het overlijden van een gepensioneerde recht op een weduwepensioen als bedoeld in deze regeling ontstaat, heeft de weduwe die op 1 januari 1998 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt in afwijking van artikel 19b recht op een toeslag voor de tijd die bij de berekening van het pensioen in aanmerking is genomen. Dit recht bestaat indien en voor zolang recht bestaat op een nabestaandenuitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet, die krachtens artikel 67, derde of zesde lid, van de Algemene nabestaandenwet vanaf 1 januari 1998 wordt verminderd wegens de omstandigheid dat de weduwe vanaf een tijdstip voor 1 juli 1996 met dezelfde persoon ononderbroken ongehuwd samenwoont.
2.
De toeslag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per pensioentellend jaar 2,5% van het verschil tussen 75 % van de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Algemene nabestaandenwet vastgestelde nabestaandenuitkering en de krachtens artikel 67, derde of zesde lid van de Algemene nabestaandenwet verminderde nabestaandenuitkering. De toeslag bedraagt niet meer dan 75% van de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Algemene nabestaandenwet vastgestelde nabestaandenuitkering. De toeslag wordt vanaf 1 januari 1998 vastgesteld met inachtneming van de bedragen vanaf die datum en wordt vervolgens telkens nader vastgesteld aan de hand van de ontwikkelingen van de bedragen van de Algemene nabestaandenwet.
3.
Het recht op de toeslag, bedoeld in het eerste lid vervalt:
- a.
met ingang van de eerste dag van de maand waarin de weduwe de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, bereikt;
- b.
met ingang van de maand volgend op die waarin de weduwe trouwt of als partner wordt geregistreerd of aangemerkt;
- c.
met ingang van de eerste dag van de maand waarin de vermindering van de nabestaandenuitkering, bedoeld in het eerste lid, ongedaan wordt gemaakt.
4.
Het derde en vijfde lid van artikel 19b zijn van overeenkomstige toepassing.