Einde inhoudsopgave
Wet rechtsherstel box 3
Artikel 3 Berekening voordeel uit sparen en beleggen
Geldend
Geldend vanaf 16-03-2023. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
22-02-2023, Stcrt. 2023, 7968 (uitgifte: 15-03-2023, regelingnummer: 2023-0000004070)
- Inwerkingtreding
16-03-2023, terugwerkend tot: 01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-02-2023, Stcrt. 2023, 7968 (uitgifte: 15-03-2023, regelingnummer: 2023-0000004070)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Vermogensrendementsheffing (box 3)
1.
Het voordeel uit sparen en beleggen wordt berekend door de vermenigvuldiging van het effectieve rendementspercentage, bedoeld in het tweede lid, met de grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2.
Het effectieve rendementspercentage wordt gesteld op het rendement, bedoeld in het derde lid, gedeeld door de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3.
Het rendement voor het betreffende kalenderjaar is het in kolom I vermelde percentage van de waarde van de banktegoeden aan het begin van het kalenderjaar (peildatum), vermeerderd met het in kolom II vermelde percentage van de waarde van de overige bezittingen op de peildatum, verminderd met het in kolom III vermelde percentage van de waarde van de schulden op de peildatum.
I | II | III | |
---|---|---|---|
2017 | 0,25% | 5,39% | 3,43% |
2018 | 0,12% | 5,38% | 3,20% |
2019 | 0,08% | 5,59% | 3,00% |
2020 | 0,04% | 5,28% | 2,74% |
2021 | 0,01% | 5,69% | 2,46% |
2022 | 0,00% | 5,53% | 2,28% |
4.
Indien de belastingplichtige het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft of voor de toepassing van artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geacht wordt te hebben gehad, wordt bij de toepassing van:
- a.
het eerste lid uitgegaan van het op grond van dat artikel aan hem toegerekende gedeelte van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
- b.
het tweede lid uitgegaan van de gezamenlijke rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
- c.
het derde lid uitgegaan van de waarde van de banktegoeden, de waarde van de overige bezittingen en de waarde van de schulden van de belastingplichtige en zijn partner tezamen.