Hof Amsterdam, 05-12-2019, nr. 23-002929-18
ECLI:NL:GHAMS:2019:4356
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
05-12-2019
- Zaaknummer
23-002929-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:4356, Uitspraak, Hof Amsterdam, 05‑12‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 05‑12‑2019
Inhoudsindicatie
8 jaar gevangenisstraf. Medeplegen poging doodslag (steken en schieten) in kader ripdeal. 1. Hof oordeelt In laat stadium afgelegde verklaring ongeloofwaardig. 2. Toewijzing vordering BP zonder toepassing art. 36f Sr om Staat niet met inning te belasten.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002929-18
datum uitspraak: 5 december 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-650691-17 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] (Joegoslavië) op [geboortedag 1] 1982,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Sittard te Sittard.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging, althans alleen, [benadeelde] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar voornoemde [benadeelde] is toegegaan, waarna hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- eenmaal of meerdere malen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borstkas linksachter en/of in/op/bij het linkeroor, in elk geval het lichaam, van voornoemde [benadeelde] heeft/hebben gestoken en/of geprikt en/of
- (vervolgens) eenmaal of meerdere malen met een vuurwapen in/op het linkerbovenbeen, in elk geval het lichaam, van voornoemde [benadeelde] heeft/hebben geschoten,
zulks terwijl voornoemd misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bespreking van gevoerde bewijsverweren
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat hij opzet had op het intreden van de dood van de aangever, dan wel op het aan hem toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat de door de verdachte gegeven lezing van de feiten – in de kern inhoudende dat hij ontkent bewust op de aangever te hebben geschoten en dat hij niet heeft gezien dat één van de medeverdachten een mes bij zich had en daarmee de aangever heeft gestoken – voldoende aannemelijk is. Voorts heeft de aangever inconsistent en leugenachtig verklaard, zodat zijn verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te gebruiken. Bovendien worden zijn verklaringen niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard.
Vooropstelling van het hof
Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat vast is komen te staan dat de context van de onderhavige zaak wordt gevormd door een drugstransactie. Daarmee is evident dat elk van de betrokkenen bij deze transactie redenen heeft om niet het achterste van zijn tong te laten zien in de tegenover de autoriteiten afgelegde verklaringen. Zij hebben immers zwaarwegende belangen om hun eigen rol (en/of die van hun misdaadpartner) in de onderliggende criminaliteit te verhullen. Dit biedt naar het oordeel van het hof – naast de dynamiek waarvan tijdens de escalatie sprake moet zijn geweest – mede een verklaring voor de tegenstrijdigheden en ongeloofwaardige elementen die in de verklaringen van de betrokkenen kunnen worden aangewezen. Het hof zal die verklaringen daarom met grote behoedzaamheid tegemoet treden.
De vaststaande feiten
Het hof neemt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Op 18 november 2017 is de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de woning van de aangever [benadeelde] te Amsterdam geweest in het kader van een drugstransactie, waarbij de aangever optrad als leverancier. In die woning was ook de toenmalige vriendin van de aangever, [naam], aanwezig. De verdachte en [medeverdachte 2] droegen bij het betreden van de woning ieder een wapen bij zich; de verdachte een schietklaar vuurwapen en [medeverdachte 2] een mes. Enkele minuten na aankomst van de drie verdachten in de woning, is plotseling een situatie ontstaan waarin de aangever en [naam] onder bedreiging van het vuurwapen door de verdachte werden gedwongen op de grond te knielen. [medeverdachte 2] heeft daarbij zijn mes getrokken en daarmee gezwaaid. Toen de aangever daartoe kans zag, is hij op de verdachte af gesprongen. Hierna is een worsteling tussen hen ontstaan, waarbij zij op de grond terecht zijn gekomen. [naam] is vervolgens uit de betreffende kamer gevlucht. [medeverdachte 2] heeft met het mes in de borstkast linksachter en bij het linkeroor van de aangever gestoken. Kort daarop is met het in handen van de verdachte zijnde vuurwapen één schot gelost, waarbij de aangever in zijn linker bovenbeen is geraakt. De aangever is levensbedreigend gewond geraakt. Hij had een klaplong links, waarvoor in het ziekenhuis een thoraxdrainage is aangelegd en een schotwond in zijn linkerbovenbeen, in verband waarmee hij een spoedoperatie aan zijn buik heeft ondergaan vanwege het vermoeden van inwendig bloedverlies en in verband waarmee een pen is geplaatst in zijn gebroken bovenbeen.
De drie verdachten zijn na de gewelddadigheden weggerend uit de woning. De ter plaatse gekomen noodhulpdiensten hebben bij de toegangsdeur van de woning op de grond een spoor van (naar later is gebleken) een stof met een positieve indicatie voor amfetamine aangetroffen. Bij de doorzoeking van de woning bleek daarin ongeveer een kilogram cocaïne, een doos XTC-tabletten en 10 kilogram hasj, alsmede een contant geldbedrag van € 48.503,00 aanwezig te zijn.
Beoordeling van de lezing van de verdachte en de verklaring van de aangever
De lezing van de gebeurtenissen die de verdachte heeft gegeven houdt, kort gezegd, in dat hij voornemens was om als tussenpersoon voor een ander hasj te kopen van de aangever. In dat verband had hij geld van die ander en een geladen vuurwapen van weer een ander bij zich. In de woning van de aangever ontstond een discussie over de koopprijs van de hasj, waardoor de tot dan toe goede stemming omsloeg. Tevens schrok de verdachte van de voor hem onverwachte aanwezigheid van [naam] in de woning en was voor hem daarna niet meer duidelijk ‘wie bij wie hoorde’. Teneinde de situatie onder controle te brengen, heeft hij het vuurwapen uit zijn schoudertasje gepakt. Toen de aangever en [naam] op hun knieën zaten, wilde hij het vuurwapen opbergen en weglopen. Op dat moment werd hij echter besprongen door de aangever, waarna een worsteling tussen hen ontstond. Tijdens die worsteling is het vuurwapen per ongeluk af gegaan. Het was niet zijn bedoeling om op de aangever te schieten. Evenmin heeft hij gezien dat [medeverdachte 2] een mes bij zich had, laat staan dat hij de aangever daarmee heeft gestoken.
Het hof acht het door de verdachte geschetste scenario niet aannemelijk. De verdachte heeft – na eerder steeds te hebben gezwegen – pas ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring afgelegd over hetgeen volgens hem op 18 november 2017 is gebeurd. Die timing heeft hem de gelegenheid gegeven zijn verklaring tot in de details af te stemmen op de inhoud van het dossier, zoals dat na de getuigenverhoren bij de raadsheer-commissaris zijn – naar de verdachte mocht veronderstellen – definitieve vorm had gekregen. Vervolgens valt op dat de lezing die de verdachte heeft gegeven, onder de overigens op grond van de inhoud van het dossier niet of nauwelijks te ontkennen feiten en omstandigheden, zo ongeveer het voor hem minst belastende scenario behelst. Volgens zijn beweringen kocht hij hasj, geen harddrugs, voor een ander met geld van een ander, had hij een vuurwapen van een ander mee, wist hij niet van het mes van [medeverdachte 2], dwong hij van schrik de aangever met het wapen op de knieën, ging het wapen per ongeluk af en verliet hij de woning met lege handen. Het hof acht geen andere reden aannemelijk voor het niet eerder afleggen van deze – de verdachte van het tenlastegelegde integraal vrijpleitende – verklaring, dan de mogelijkheid tot afstemming ervan op de overige inhoud van het dossier. Daarom hecht het hof aan die verklaring geen geloof. Daar komt bij dat de verdachte geen namen heeft willen noemen van personen die zijn lezing zouden kunnen bevestigen, daarmee het hof de gelegenheid ontnemend zijn – toch al zeer moeilijk te geloven – verklaring te verifiëren. Het hof schuift deze verklaring wat betreft de feitelijke toedracht dan ook als ongeloofwaardig terzijde en zal alleen dat deel van zijn verklaring voor het bewijs gebruiken dat steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van de aangever voor zover deze, kort samen-gevat, inhoudt dat hij tijdens de worsteling met de verdachte door [medeverdachte 2] in zijn rug en bij zijn oor is gestoken, waarna de verdachte uit de worsteling is losgekomen en hem daarna gericht van dichtbij in zijn bovenbeen heeft geschoten. Voor zover de onderscheiden verklaringen van de aangever op detailniveau verschillen, is het hof – anders dan de raadsman – van oordeel dat zijn lezing van de feiten op hoofd-lijnen en wat betreft de wezenlijke elementen consistent is gebleven. Het hof kent aan de door de raadsman benadrukte details niet dezelfde betekenis toe als de raadsman, omdat die betekenis geen recht doet aan de verklaringen van de aangever, in hun geheel beschouwd. Het hof constateert voorts dat de verklaringen van de aangever op essentiële onderdelen worden ondersteund door de verklaringen van [naam] en Amattach.
Slotsom
Nu de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden daarop naadloos passen, komt het hof tot de slotsom dat sprake is geweest van de gezamenlijke uitvoering van een ripdeal door de verdachte en (in ieder geval) [medeverdachte 2]. Het hof ziet daarbij in het gegeven dat de verdachte en [medeverdachte 2] plotseling en tegelijk het door elk van hen meegebrachte wapen hebben getrokken en in de elkaar opvolgende geweldshandelingen – meermalen steken door [medeverdachte 2] en daarna schieten door de verdachte – een bevestiging dat sprake is geweest van handelen overeenkomstig een tevoren door hen gemaakt plan, waarbij zij beiden hun wapen zouden trekken en zo nodig zouden gebruiken. Wat dat laatste betreft, merkt het hof op dat geweldstoepassing bij een ripdeal als te verwachten en daarmee als ingecalculeerd geldt. Hoewel het spoor met een positieve aanwijzing voor amfetamine in die richting wijst, heeft het hof niet kunnen vaststellen dat de ripdeal geslaagd is en de verdachten met drugs de woning hebben verlaten. Wel is duidelijk dat de verdachte en [medeverdachte 2], wat het tenlastegelegde betreft, beiden uitvoerings-handelingen hebben verricht en een substantiële bijdrage hebben geleverd aan het toegepaste geweld. Dit tezamen en in vereniging op de aangever toegepaste geweld moet als een poging tot doodslag worden aangemerkt. Gelet immers op het toegebrachte letsel, in onderlinge samenhang beschouwd en in aanmerking genomen dat zich zowel in de borstkas, als in het bovenbeen vitale bloedvaten bevinden, is het hof van oordeel dat de verdachte en zijn mededader door hun handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de aangever als gevolg daarvan zou overlijden.
De door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren worden verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 november 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet naar [benadeelde] is toegegaan, waarna hij en zijn mededader
- met een mes in de borstkas linksachter en bij het linkeroor van [benadeelde] hebben gestoken en
- vervolgens met een vuurwapen in het linkerbovenbeen van [benadeelde] hebben geschoten,
zulks terwijl voornoemd misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de vorenstaande overwegingen en op de feiten en omstandigheden die in de onderstaande bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina A2-16).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 18 november 2017 omstreeks 13.05 uur kregen wij de opdracht te gaan naar de [adres] (het hof begrijpt: [adres]) te Amsterdam. In de woning zag ik een man op de grond liggen. Ik zag dat het ambulancepersoneel deze man aan het verzorgen was. Ik zag een vrouw in de woning staan. Ik zag en hoorde dat deze vrouw erg overstuur was. Deze vrouw bleek te zijn genaamd: [naam], geboren op [geboortedag 2] 1989 te [geboorteplaats 2]. Zij verklaarde mij het volgende: “Ik stond in de badkamer. Mijn vriend kwam naar mij toe en gaf mij zijn trui. Hij zei dat ik het moest aantrekken, want er kwamen drie vrienden van hem langs. Een jongen kende [benadeelde] (het hof begrijpt hier en verder: de aangever [benadeelde]) van zijn taakstraf. Ik kwam uit de badkamer en werd op de grond van de woonkamer geduwd. Ik zag dat [benadeelde] op zijn knieën zat. Ik zag dat eentje (het hof begrijpt: de verdachte) een pistool op hem richtte. Ik werd op de grond op mijn knieën gezet. Ik smeekte om mijn leven. Ik zag dat [benadeelde] op een persoon af ging. Ik ben weggerend naar de gang om iemand te zoeken. Toen ik in de douche zat hoorde ik dat er werd geschoten.
2. Een proces-verbaal van 16 juli 2019, opgemaakt door mr. G.M. Boekhoudt, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 juli 2019 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van de getuige [benadeelde]:
Kunt u zich nog de gebeurtenissen op 18 november 2017 herinneren? Jazeker. Ik was toen thuis op het adres [adres] in Amsterdam. Ik zou [medeverdachte 1] ontmoeten. Ik kende hem van een taakstraf.
Wat is er toen gebeurd? Ineens stond [medeverdachte 1] met twee andere gasten binnen in de hal van het appartementencomplex. Er ontstond een discussie. We gingen de woning binnen. We waren met zijn vieren in de woonkamer.
Hoe verliep het verder? De blanke man trok een wapen. Ik weet nu dat dat [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) was. Volgens mij haalde hij dat wapen uit de schoudertas die hij droeg. Ik moest gaan liggen en anders zou hij schieten. Hij richtte het wapen op mij. In de tussentijd trok [medeverdachte 1] mijn vriendin naar binnen, de woonkamer in. [naam] (het hof begrijpt hier en verder: [naam]) moest naast mij ook op haar knieën gaan zitten. De getinte jongen (het hof begrijpt: [medeverdachte 2]) zwaaide met het mes. Dat mes heb ik gezien. [verdachte] deed een stap achteruit. Ik ben toen uit een soort overlevingsdrang en omdat mijn vriendin in gevaar was bovenop hem gesprongen. [verdachte] en ik zijn allebei naar de grond gegaan. Er ontstond een worsteling. Ik werd drie keer gestoken door de getinte man, degene met het mes. Ik heb alleen een mes bij die getinte man gezien. [verdachte] kwam los en stond op. Terwijl ik op de grond lag te bloeden heeft [verdachte] op mij geschoten. Dat is één schot geweest. Ik heb gezien dat hij schoot. Het was een gericht schot, absoluut. De kogel is mijn rechter bovenbeen binnengegaan, is door mijn buik gegaan naar mijn linker bovenbeen. Daarom was er ook veel schade in mijn buik.
Hoe lang zat er tussen het moment dat u met zijn allen de woonkamer inkwam en het schieten door [verdachte]? Ik schat drie minuten.
Hoe verliep het verder? Alle drie de mannen zijn toen weggerend. [naam] kwam toen huilend en in paniek de woonkamer in. Toen heeft zij heeft de politie gebeld.
3. Een proces-verbaal van verhoor aangever van 5 december 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina A2-31-35).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 december 2017 afgelegde verklaring van [benadeelde]:
Ik ben aangevallen en beschoten. Degene die het wapen trok (het hof begrijpt: de verdachte) sprak eigenlijk niet. Ik denk dat hij het wapen uit zijn tas of jas trok. Hij liep op een gegeven moment een beetje weg met zijn rug naar ons toe en toen draaide hij om met dat ding (het hof begrijpt: het vuurwapen) in zijn hand.
4. Een proces-verbaal van bevindingen 112 melding van 23 november 2017 met bijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (genummerde dossierpagina’s A2-21 tot en met A2-25).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van de verbalisant:
Ik beluisterde het opgenomen geluidsfragment van het 112 gesprek betreffende het schietincident van 18 november 2017 op de [adres] te Amsterdam.
Melding 112 letterlijk uitgewerkt.
M = melder
P = politie
M: [adres]. Er zijn jongens bij ons thuis gekomen en toen gingen ze opeens pistools getrokken. En ze hebben hem geschoten. Mijn vriend is geraakt. Hij moet worden geholpen hij wordt wit hij gaat dood!!
P: Hoe heet jouw vriend?M: [benadeelde]
P: Vraag is aan hem of hij kan voelen waar hij pijn heeftM: … in zijn been
P: Probeer te vragen of hij nog op een andere plek beschoten isM: … er zit allemaal bloed bij je hals en bij je oor (niet tegen P). Ben je gestoken? O my god ik zie het. Ze hebben hem gestoken in zijn oor, zijn oor is open.
5. Een proces-verbaal van 16 juli 2019, opgemaakt door mr. G.M. Boekhoudt, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 juli 2019 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van de getuige [medeverdachte 1]:
Had u op 18 november 2017 een afspraak met [benadeelde] in Amsterdam? Ja.
Waar zou u hem ontmoeten? Bij hem thuis.
Ging het om drugs? Ja. De Colombiaan (het hof begrijpt: [medeverdachte 2]) wilde drugs kopen. Daarom had ik hem met [benadeelde] in contact gebracht.
Op welk moment zag u de derde man voor het eerst?
Dat was op 18 november 2017, toen ik de Colombiaanse man ophaalde om naar [benadeelde] te gaan. Er kwam toen een andere auto aanrijden en daar zat die andere man (het hof begrijpt: de verdachte) in. De Colombiaan zei toen tegen mij dat die man mee zou gaan naar de afspraak met [benadeelde]. Het was een blanke man. Hij sprak Nederlands nadat hij een wapen had getrokken.
Wat is er verder in de woning gebeurd?
Ik hoorde opeens: “ga liggen, ga liggen”. Dat zei de blanke man. Dat zei hij tegen [benadeelde]. De blanke man had een wapen in zijn hand. Hij zwaaide met dat wapen. Volgens mij haalde hij dat uit zijn schoudertasje. [benadeelde] ging op zijn knieën zitten. De vriendin van [benadeelde] is vanuit de hal de woonkamer in getrokken. Zij moest toen op haar knieën naast [benadeelde] gaan zitten. [benadeelde] sprong toen op de blanke man met het wapen. Ze waren aan het duwen en trekken. De vriendin van [benadeelde] stond toen op en rende naar de hal. Toen viel het schot. De Colombiaan en de blanke man renden meteen naar buiten.
Heeft u enig idee hoelang het gesprek in de woonkamer geduurd heeft voordat het wapen werd getrokken? Ik denk hooguit twee minuten, misschien drie.
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 5 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina P4-30-37).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 maart 2018 afgelegde verklaring van [medeverdachte 1] (A) op aan hem gestelde vragen (V):
A: Ik ben contactpersoon geweest voor [benadeelde] en die andere.
V: Wanneer is de situatie geëscaleerd?
A: Ik weet het ook niet precies want ook voor mij kwam het uit het niets.
V: [benadeelde] verklaart dat dat hij wordt bedreigd door die blanke en die andere man. Die blanke haalt op een gegeven moment ergens een vuurwapen tevoorschijn en die andere haalt een mes tevoorschijn. [naam] en hij ([benadeelde]) moesten allebei op hun knieën gaan zitten. Op dat moment spreekt [benadeelde] jou aan met: “Wat gebeurt hier?” en hij zegt dat jij verder niks deed. Wat kan je daarover verklaren?
(…)
A: Zoals hij ([benadeelde]) het zegt is het gebeurd.
7. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2019, voor zover inhoudend:
Ja, ik was op 18 november 2017 samen met [medeverdachte 1] en ‘de Colombiaan’ in de woning van de aangever [benadeelde], gelegen aan de [adres] te Amsterdam. Ik had een tas bij mij met daarin een vuurwapen. Ik heb het vuurwapen gepakt om de situatie te controleren. Ik heb twee keer geroepen: “Ga liggen!”. Hij maakte een kniebuiging. Toen sprong hij bovenop mij. Er ontstond een worsteling. Ik had een zwart handvuurwapen meegenomen. Dat wapen was al doorgeladen. Er zat geen veiligheidspal op het wapen.
8. Een proces-verbaal van 17 juli 2019, opgemaakt door mr. G.M. Boekhoudt, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam (in groene map met stukken raadsheer-commissaris).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de raadsheer-commissaris:
Het kabinet raadsheer-commissaris heeft van het ressortsparket een proces-verbaal van bevindingen ontvangen, gedateerd 22 februari 2019, opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 6]. Hieruit blijkt dat de vierde persoon (het hof begrijpt: de persoon hiervoor ook aangeduid als ‘de Colombiaan’ of de getinte man) [medeverdachte 2] is.
9. Een proces-verbaal van bevindingen medisch rapport [benadeelde] van 4 juni 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde dossierpagina’s A2-181 en 182).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Het letsel van de heer [benadeelde] is door het VUMC als volgt omschreven:
- schot- en steekwondletsel;
- schotwond linker bovenbeen;
- wond bij linker oor;
- steekwond borstkas linksachter.
Bijzondere mededelingen
- klaplong links, thoraxdrainage;
- spoedoperatie, buik opengemaakt;
- botbreuk bovenbeen, pen geplaatst;
- oor achter gehecht.
10. Een proces-verbaal sporenonderzoek met nummer PL1300-2017243773-11 van 19 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7], [verbalisant 8] en [verbalisant 9] (doorgenummerde pagina’s A2-57 tot en met A2-61).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
Op 18 november 2017 om 14:15 uur werd door ons een forensisch onderzoek verricht in een woning (flatwoning) aan de [adres], Amsterdam.
Op de vloer bij de voordeur zagen wij wit poeder liggen. Omdat wij aan de muren bij de voordeur geen beschadigingen zagen, werd een fragment van dit poeder middels een indicatieve opiaten-/amfetamine test getest. Deze test indiceerde positief op amfetamine.
11. Een geschrift, zijnde een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2019 in de strafzaak tegen [benadeelde] met parketnummer 13/654170-17. Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Verdachte heeft [op 18 november 2017 te Amsterdam] ongeveer een kilo cocaïne, een doos XTC pillen en een grote hoeveelheid hasj voorhanden gehad en een bedrag van 48.503,00 euro.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft, in geval van een bewezenverklaring, verzocht om aansluiting te zoeken bij de ondergrens van het relevante oriëntatiepunt van de ‘Richtlijn voor strafvordering poging doodslag’ van het openbaar ministerie, zijnde een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. In dat verband heeft de raadsman gewezen op het feit dat het schot is gelost in een onverwachte situatie die buiten toedoen van de verdachte is ontstaan, terwijl hij zich juist van de situatie probeerde te distantiëren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in het kader van een ripdeal samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op het slachtoffer [benadeelde]. Zij hebben daarbij het slachtoffer midden op de dag in zijn woning meermaals met een mes gestoken en met een vuurwapen in zijn been geschoten. Het slachtoffer is ten gevolge hiervan zeer ernstig gewond geraakt. De diverse letsels, waarvan sommige blijvend van aard zijn, hebben veel leed veroorzaakt. Bovendien heeft het slachtoffer een spoedoperatie moeten ondergaan. Dat het slachtoffer het steken en schieten heeft overleefd, is een omstandigheid die niet aan de verdachte en zijn mededader te danken is. Het slachtoffer heeft nog langdurig dagelijks de fysieke en psychische gevolgen van dit voorval ondervonden. Feiten als het onderhavige dragen ook bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. Dit geldt in het bijzonder voor de bewoners van de aangrenzende woningen en de ten tijde van het incident in de woning aanwezige vriendin van het slachtoffer, die na het incident ook met het zwaargewonde slachtoffer is geconfronteerd. Ook zij zal de pijnlijke herinneringen aan deze gebeurtenis nog lang met zich dragen. Door al deze voorzienbare gevolgen van zijn handelen heeft de verdachte zich niet laten weerhouden. De verdachte en zijn mededader hebben zich kennelijk slechts laten leiden door hun eigen financieel gewin. Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 november 2019 is hij eerder ter zake van geweldsdelicten en vuurwapenbezit onherroepelijk veroordeeld. Het hof weegt deze omstandigheid sterk ten nadele van de verdachte bij de strafoplegging.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren passend en geboden. Hieruit volgt dat het hof met de advocaat-generaal van oordeel is dat een lagere straf, zoals door de verdediging (uitgaande van een niet aannemelijk geoordeelde feitelijke toedracht) is verzocht, onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Beslag
Het bewezen verklaarde is begaan met behulp van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven huls (goednummer: 5486507). Dit voorwerp zal aan het verkeer worden onttrokken, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
De twee in beslag genomen telefoons (goednummers: 5525030 en 5525042) dienen te worden geretourneerd aan de verdachte respectievelijk te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.237,50, bestaande uit de volgende schadeposten:
immateriële schade € 16.000,00
materiële schade (totaal) € 2.725,00
a) broek (Balmain) € 600,00
b) trui (Alexander McQueen) € 300,00
c) boxershort (Björn Borg) € 25,00
d) bank € 1.800,00
proceskosten € 1.512,50
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.900,00, bestaande uit een bedrag van € 500,00 aan materiële schade, een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 400,00 aan kosten voor rechtsbijstand.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding wordt toegewezen conform de beslissingen van de rechtbank, daaronder begrepen de wettelijke rente en oplegging van de schade-vergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair, in het verlengde van het tot vrijspraak strekkende verweer, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft zij afwijzing van de vordering bepleit.
Oordeel van het hof
Het hof acht de vordering van de benadeelde partij wat betreft de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00 en wat betreft de materiële schade tot een bedrag van € 500,00 voldoende met bewijsstukken onderbouwd. Om een hoger bedrag aan schade aannemelijk te maken is nader bewijs vereist. Naar het oordeel van het hof levert de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het straf-geding op indien de benadeelde partij in dit stadium alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld om dergelijk bewijs in te brengen. Om die reden kan de benadeelde partij voor het overige niet in de vordering worden ontvangen.
Gelet op de context waarin de schade aan de benadeelde partij is toegebracht, ziet het hof geen aanleiding de Staat te belasten met de inning van de vordering en acht het hof toepassing van de voorschotregeling niet gewenst. De maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal daarom niet worden opgelegd.
Omtrent de gevorderde proceskosten stelt het hof voorop dat redelijke uitleg van artikel 592a Sv meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures waarin doorgaans het zogenoemde liquidatietarief wordt gehanteerd (zoals neergelegd in het op rechtspraak.nl gepubliceerde ‘Salarissen in rolzaken kanton’ of in het ‘Liquidatietarief rechtbanken en hoven’ zoals dat geldt per 1 mei 2018). Het hof ziet in deze zaak geen aanleiding daarvan af te wijken. Uitgaande van tarief III, behorend bij een gevorderde hoofdsom van € 20.000 tot € 40.000, begroot het hof de kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg als volgt: 2 punten (1 punt voor het indienen van de vordering, 1 punt voor het verschijnen ter terechtzitting in eerste aanleg) x € 695,00 = € 1.390,00.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK huls (goednummer: 5486507).
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK zaktelefoon, merk: Nokia (goednummer: 5525030).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK zaktelefoon (goednummer: 5525042).
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] tot het bedrag van € 5.500,00 (vijfduizend vijfhonderd euro), bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) aan materiële schade en € 5.000 (vijfduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2017 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 1.390,00 (duizend driehonderdnegentig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. H.A. van Eijk en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 december 2019.
mr. Van Eijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]