Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019117677 Z, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, basisteam Leiden-Noord, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 33).
Rb. Den Haag, 26-05-2020, nr. 09/114218-19
ECLI:NL:RBDHA:2020:4641
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
26-05-2020
- Zaaknummer
09/114218-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2020:4641, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 26‑05‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 26‑05‑2020
Inhoudsindicatie
De rechtbank acht een klinische behandeling in het kader van een zorgmachtiging geen toereikend behandelkader voor de verdachte en legt aan hem de maatregel TBS met dwangverpleging op.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/114218-19 en 09/261099-19 (ttz.gev)
Datum uitspraak: 26 mei 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie: Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Scheveningen.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 februari 2020 (pro forma) en ter terechtzitting van 12 mei 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie mr. P. de Jonge en mr. A.F. Baas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H.W. Lagraauw naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van de zaak met parketnummer: 09/114218-19 (hierna: dagvaarding I)
1hij op of omstreeks 10 februari 2019 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, achter die [slachtoffer 1] is gaan staan en/of vervolgens zijn arm om de nek van die [slachtoffer 1] heeft gebogen en/of vervolgens de keel van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 10 februari 2019 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen zijn arm om de nek van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of vervolgens diens keel heeft dichtgedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 10 februari 2019 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met zijn arm diens keel dicht te knijpen;
2hij op of omstreeks 1 april 2019 te Oegstgeest [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met zijn hand dier keel stevig vast te pakken.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer: 09/261099-19 (hierna: dagvaarding II)
hij op of omstreeks 31 oktober 2019 te Oegstgeest [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] :- met versnelde pas en gestrekte armen te benaderen en/of;- naar de keel/nek te grijpen en/of;- bij de keel/nek te pakken en/of;- te wurgen, in haar keel te knijpen en/of;- de keel/nek te omstrengelen en/of- ten val te brengen/om te duwen/naar de grond te duwen/trekken en/of- bij de pols(en) te pakken en te knijpen.
3. Bewijsoverwegingen
3.1
Inleiding
De verdachte verblijft al jaren in verschillende instellingen van de geestelijke gezondheidszorg. In februari 2019 verbleef hij op een afdeling van Rivierduinen in Leidschendam. De verdachte wordt verweten dat hij daar in februari 2019 een medebewoner heeft aangevallen (feit 1, dagvaarding I). Daarop is hij overgeplaatst naar een high care afdeling van Rivierduinen in Leiden en kort daarop naar een afdeling voor intensieve zorg van Rivierduinen in Oegstgeest. Daar zou de verdachte in april en oktober 2019 twee verschillende medewerkers van die afdeling hebben mishandeld (feit 2, dagvaarding I en het feit op dagvaarding II).
3.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I onder 1 primair en 2 ten laste gelegde en het bij dagvaarding II ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het bewijs van de tenlastegelegde feiten. Daarbij heeft de raadsman wel vraagtekens gezet bij de vraag of er voor feiten 1 primair, subsidiair of meer subsidiair op dagvaarding I wel voldoende wettig bewijs is.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Ten aanzien van feiten 1 primair, subsidiair en meer subsidiair van dagvaarding I1.
De bewijsmiddelen
[aangever] heeft in haar aangifte het volgende verklaard.
Zij is werkzaam bij GGZ Rivierduinen te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg. Zij deed aangifte van poging tot moord/doodslag namens [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] is een bewoner van de instelling en niet in staat zelf aangifte te doen.
Zij hoorde dat er op 10 februari 2019 een geweldsincident had plaatsgevonden tussen twee bewoners, [slachtoffer 1] en [verdachte] . Zij heeft gehoord van de dienstdoende verpleegkundige genaamd [getuige 1] dat zij heeft gezien dat [verdachte] achter hem is gaan staan en hem van achteren beet heeft gepakt door zijn arm om diens nek te plaatsen, dat [verdachte] [slachtoffer 1] in een wurggreep had en dat [verdachte] hem niet losliet. Van de verwondingen in de nek van [slachtoffer 1] , heeft [getuige 1] een foto gemaakt. Op deze foto heeft [aangever] gezien dat er striemen zaten op de nek van [slachtoffer 1] .2.
[getuige 1] heeft het volgende verklaard.
Zij is als verpleegkundige werkzaam bij GGZ Hagestreek Rivierduinen te Leidschendam. Op zondag 10 februari 2019 hoorde zij iemand meerdere malen om hulp schreeuwen. Zij wist zeker dat de stem van deze persoon van patiënt [naam] was. [naam] zat op dat moment in de huiskamer van unit 2. [getuige 1] rende direct naar deze huiskamer en zag toen dat de patiënt [verdachte] zijn rechterarm om de nek van de patiënt [slachtoffer 1] had gedaan. Zij zag dat [verdachte] met zijn linkerhand zijn rechteronderarm vasthield en deze naar zich toe trok. [slachtoffer 1] probeerde om zich los te maken door met beide handen de onderarm van [verdachte] weg te trekken. Zij schreeuwde dat [verdachte] hiermee moest stoppen, maar zag dat [verdachte] dit niet deed. Zij probeerde met haar beide handen om de rechteronderarm van [verdachte] los te trekken van de nek van [slachtoffer 1] , maar dit lukte niet. Zij drukte op het interne alarmsysteem en wilde dat er direct extra hulp zou komen. Zij hoorde dat [slachtoffer 1] een reutelend geluid maakte. Het leek er op dat [slachtoffer 1] stikte en geen adem meer kreeg. Zij zag dat zijn lichaam slap werd omdat zijn armen slap naast zijn bovenlichaam hingen en zag ook dat hij in elkaar zakte. Zij riep gelijk: "Hij is dood". Zij zag dat [verdachte] op dat moment [slachtoffer 1] losliet. Zij zag en hoorde dat [slachtoffer 1] moest hoesten. Later zag zij dat zijn nek rood was. Hiervan heeft zij een foto gemaakt.
Op de bij deze getuigenverklaring gevoegde foto, zijn striemen op de achterkant van de nek van [slachtoffer 1] te zien.3.
Ter terechtzitting van 12 mei 2020 heeft de voorzitter van de rechtbank ter illustratie haar arm om haar nek geslagen en aan de verdachte gevraagd of hij [slachtoffer 1] op deze wijze vast heeft gehouden. De verdachte heeft toen “juist, juist” gezegd. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij op de dag waarop het incident heeft plaatsgevonden (10 februari 2020) met [slachtoffer 1] wilde vechten.4.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 10 februari 2020 te Leidschendam achtereenvolgens achter zijn medepatiënt [slachtoffer 1] is gaan staan, zijn arm om de nek van [slachtoffer 1] heeft gebogen en de keel van [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt. De getuigenverklaring van [getuige 1] , de enige getuige van het incident die een verklaring heeft kunnen afleggen, is zeer gedetailleerd en wordt naar oordeel van de rechtbank voldoende ondersteund door de letselfoto van [slachtoffer 1] en de verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer 1] heeft vastgehouden met zijn arm om diens nek en wilde vechten. Het letsel dat te zien is op de foto past bij een verwurging. Dit alles levert voldoende wettig, maar ook overtuigend bewijs op voor deze handelingen. Dat de verdachte – zoals hij zelf heeft verklaard – [slachtoffer 1] alleen maar heeft omhelsd en niet zijn keel heeft dichtgedrukt, acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op voormelde bewijsmiddelen waaronder de latere verklaring van de verdachte zelf dat hij met [slachtoffer 1] wilde vechten. De rechtbank gaat om die reden voorbij aan dit deel van de verklaring van de verdachte.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is wat dit handelen van de verdachte strafrechtelijk gezien oplevert.
Voor bewezenverklaring van de aan de verdachte primair ten laste gelegde poging tot doodslag moet komen vast te staan dat de verdachte minstgenomen voorwaardelijk opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De verdachte heeft gedurende enige tijd de keel van [slachtoffer 1] dichtgedrukt en is hiermee doorgegaan totdat [slachtoffer 1] reutelende/gorgelende geluiden maakte, zijn lichaam slap was geworden en hij in elkaar was gezakt. Pas nádat ooggetuige [getuige 1] had geroepen: “Hij is dood”, heeft de verdachte [slachtoffer 1] losgelaten en is hij weggelopen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door aldus te handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Uit de aard van deze gedraging die gericht was op het veroorzaken van de dood, volgt voorts dat het ook niet anders kan dan dat de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard, hij heeft [slachtoffer 1] immers pas losgelaten nadat [getuige 1] had geroepen dat [slachtoffer 1] dood was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel bij [slachtoffer 1] . Zij zal daarom de onder primair tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen verklaren.
3.4.2
Ten aanzien van feit 2 (dagvaarding I)
[slachtoffer 2] heeft het volgende verklaard.
Zij is als medewerker verpleegkundige werkzaam op de afdeling Klinisch Intensieve
Zorg (KIZ) van Rivierduinen te Oegstgeest. Op maandag 1 april 2019 bevond zij zich op deze afdeling. Omstreeks 17.15 uur was zij bezig met een patiënt. Zij zag dat [verdachte] met een versnelde pas op haar af liep, dat hij vlakbij haar kwam staan en dat hij met zijn linkerhand haar keel vastpakte. Zij voelde dat hij met volle kracht haar keel vastgreep. Haar collega’s zeiden dat het rood was in haar nek en zij is vervolgens in de spiegel gaan kijken. Zij zag dat haar keel aan de rechterkant rood was.5.
De [getuige 2] heeft het volgende verklaard.
Op maandag 1 april 2019 was hij werkzaam bij de GGZ-instelling te Oegstgeest. Er is aldaar een kamertje waar de medicatie door een van de GGZ-medewerkers wordt uitgedeeld. Hij hoorde gegil komen uit dat kamertje. Hij hoorde [slachtoffer 2] gillen: "Laat me los, [verdachte] laat me los". Hij is direct naar [slachtoffer 2] gerend. Hij zag dat [verdachte] bij [slachtoffer 2] in het kamertje stond. Hij zag dat [verdachte] haar bij haar vest vast had gepakt, dat hij met de andere hand haar arm/pols vast had en dat [verdachte] nergens op reageerde en afwezig keek. Zij probeerden de handen van [verdachte] los te krijgen. Hij merkte dat [verdachte] goed vast bleef houden. Het lukt hem uiteindelijk om [slachtoffer 2] los te krijgen. Hij is teruggelopen naar [slachtoffer 2] . Hij zag dat [slachtoffer 2] rode strepen in haar nek had. Hij hoorde [slachtoffer 2] zeggen dat [verdachte] haar bij haar keel had gegrepen. Hij zag rode strepen in haar nek.6.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij feit 2 tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 2] heeft begaan.
3.4.3
Ten aanzien van dagvaarding II7.
[slachtoffer 3] heeft in haar aangifte het volgende verklaard.
Zij wil aangifte doen tegen [verdachte] . Het incident waar zij aangifte van wil doen, vond plaats op donderdag 31 oktober 2019. Zij is verpleegkundige bij Rivierduinen te Oegstgeest. Omstreeks 16.45 uur bevond zij zich met haar collega’s [getuige 3] en [getuige 4] in de rokersruimte van die instelling. Zij zag dat [verdachte] met versnelde pas en met gestrekte armen naar voren op haar collega [getuige 4] afliep. Doordat zij [getuige 4] wegtrok, kwam zij voor [verdachte] te staan. Zij zag en voelde dat [verdachte] haar rechterhand met kracht vastpakte. Zij voelde dat [verdachte] haar linkerhand vastpakte en dat hij daarbij zijn nagels gebruikte. Zij voelde een pijnscheut in haar hand en zijn nagels in haar hand branden.
Na de worsteling, zag zij wondjes op haar handen. Zij heeft direct foto’s gemaakt van haar hand waarop de afdruk van de nagels van [verdachte] zichtbaar zijn.
Bij de aangifte zijn twee foto’s van de rechterhand van [slachtoffer 3] gevoegd waarop letsel, te weten kraswondjes, bij haar pols is te zien.8.
[getuige 3] heeft in haar getuigenverklaring het volgende verklaard.
In de middag van 31 oktober 2019 stond zij samen met [slachtoffer 3] en [getuige 4] bij de Tuin van de Ontmoetingsruimte (van de instelling GGZ Rivierduinen in Oegstgeest) te roken. Zij zag dat [verdachte] met gestrekte armen naar hen toe kwam lopen. Zij zag dat [verdachte] [slachtoffer 3] bij haar polsen beetpakte. Cliënten duwden [verdachte] vervolgens op de grond. [verdachte] kwam op [slachtoffer 3] terecht. Zij zag dat [verdachte] [slachtoffer 3] nog steeds stevig vasthad en dat hij zijn nagels in de huid van de polsen van [slachtoffer 3] had geplant.9.
[getuige 4] heeft in haar getuigenverklaring het volgende verklaard.
Zij is werkzaam bij GGZ Rivierduinen te Oegstgeest. Zij was op 31 oktober 2019 omstreeks 17:00 uur samen met [slachtoffer 3] en [getuige 3] aanwezig in de Tuin van Ontmoeting van deze instelling. Zij zag dat [verdachte] , een cliënt van deze GGZ-instelling, in een versnelde pas op haar af kwam lopen. Zij heeft gezien dat [verdachte] [slachtoffer 3] erg heeft geknepen in haar handen, te weten bij de bovenkant van haar handen nabij haar polsen.10.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 3] door haar bij de polsen te pakken en te knijpen. Voor de overige onderdelen van de tenlastelegging, waaronder het bij de nek pakken, wurgen en ten val brengen van [slachtoffer 3] ziet de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier en zal zij de verdachte van die onderdelen vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
Dagvaarding I
1. primair.
hij op 10 februari 2019 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, achter die [slachtoffer 1] is gaan staan en vervolgens zijn arm om de nek van die [slachtoffer 1] heeft gebogen en vervolgens de keel van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2hij op 1 april 2019 te Oegstgeest [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met zijn hand dier keel stevig vast te pakken.
Dagvaarding II
hij op 31 oktober 2019 te Oegstgeest [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3]:- bij de polsen te pakken en daarin te knijpen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feit uitsluiten.
5. De strafbaarheid van de verdachte en de oplegging van de maatregel
5.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van alle ten laste gelegde feiten en dat hij om die reden zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van deze feiten. De officieren van justitie hebben gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) wordt opgelegd met bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd (dwangverpleging).
5.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de feiten die de rechtbank bewezen acht.
Volgens de raadsman is het noodzakelijk dat de verdachte wordt behandeld om te voorkomen dat geweldsincidenten blijven plaatsvinden, maar is het een brug te ver om deze behandeling binnen het kader van de TBS-maatregel met dwangverpleging plaats te laten vinden en dient om die reden gedacht te worden aan een ander kader. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de Pro Justitia-rapporteurs hebben geconcludeerd dat de verdachte de door hen geadviseerde behandeling kan ondergaan in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (hierna: FPK), welke kliniek een minder hoog beveiligingsniveau heeft dan een TBS-kliniek en dat het beveiligingsniveau van een FPK voor de verdachte voldoende is. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het wringt dat een zware maatregel als de TBS-maatregel met dwangverpleging aan de verdachte zou worden opgelegd, terwijl het strafbare feit dat aan de basis ligt van deze door de officier van justitie gevorderde maatregel, de poging tot doodslag van [slachtoffer 1] , waarschijnlijk niet tot vervolging had geleid als [slachtoffer 3] in oktober 2019 geen aangifte van mishandeling had gedaan.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten
De verdachte heeft gepoogd een medebewoner van een GGZ-instelling te verwurgen en twee medewerkers van een GGZ-instelling mishandeld. Het lijkt enkel aan de oplettendheid van een verpleegkundige te danken dat het niet ernstiger is afgelopen met de medebewoner. Hij heeft hiermee de lichamelijk integriteit van de slachtoffers geschonden.
Strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 januari 2020, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit.
Mutaties geweldsdelicten
In het dossier bevindt zich een lange lijst van gemelde incidenten in de periode van 30 juli 2010 tot 13 oktober 2019 bij GGZ Rivierduinen waarbij de verdachte geweld zou hebben gebruikt. Op deze lijst staan onder meer een aantal wurgincidenten vermeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van onder meer de volgende stukken:
- -
een Pro Justitia-rapportage, op 22 januari 2020 opgesteld door E. Stam (hierna: Stam), GZ-psycholoog;
- -
een Pro Justitia-rapportage, op 7 januari 2020 opgesteld door drs. B.E.A. van der Hoorn (hierna: Van der Hoorn), psychiater en [naam] , arts in opleiding tot psychiater.
Van der Hoorn is tevens als deskundige gehoord ter terechtzitting van 12 mei 2020.
Naar aanleiding van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten, heeft Stam in voornoemde Pro-Justitia rapportage het volgende gerapporteerd.
Bij de verdachte is sprake van schizofrenie met paranoïde wanen en akoestische (bevels) hallucinaties. Ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van psychotische symptomen in de vorm van paranoïde wanen en akoestische hallucinaties. Deze ziekelijke stoornis van de geestvermogens beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Om die reden adviseert de rapporteur om het verdachte ten laste gelegde niet aan de verdachte toe te rekenen.
Omtrent het recidiverisico overweegt Stam het volgende. Er is bij de verdachte sprake van een chronisch psychiatrisch beeld en een ernstig psychiatrische stoornis. Hij heeft geen inzicht in zijn stoornis en zijn gewelddadige gedrag. Hij acht geweld noodzakelijk om de dreiging van buiten weg te nemen. Hij is niet in staat om spanningen adequaat te hanteren of af te laten vloeien. Personeel en/of medecliënten worden in zijn waansysteem opgenomen. Hij voelt zich op een zeker moment dusdanig bedreigd en hoort bevelen om anderen te vermoorden, dat hij over kan gaan tot geweld naar anderen. Zowel op de korte termijn als op de lange termijn is het risico op geweld hoog.
Naar aanleiding van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten hebben Van der Hoorn en [naam] in voornoemde Pro-Justitia rapportage het volgende gerapporteerd.
Bij de verdachte is sprake van een chronisch psychotisch beeld in het kader van schizofrenie van het paranoïde type (ziekelijke stoornis van de geestvermogens). Ten tijde van de hem tenlastegelegde feiten was hij psychotisch. Zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde werden volledig beïnvloed door wanen en hallucinaties. Om die reden adviseren de rapporteurs om de aan verdachte tenlastegelegde feiten - indien bewezen - niet aan hem toe te rekenen. Het risico op herhaling van agressie naar anderen is hoog.
De toerekeningsvatbaarheid van de verdachte
De rechtbank kan zich verenigen met de bovenstaande overwegingen en conclusies van de deskundigen en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal de verdachte derhalve ontoerekeningsvatbaar achten met betrekking tot alle bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van alle feiten.
Behandelkader
Omtrent het behandelkader van de verdachte overweegt psycholoog Stam het volgende. Bij verdachte is sprake van taaie problematiek, waarbij hij onvoldoende effect heeft gehad van de reguliere stappen in het behandelprotocol. Het is van essentieel belang dat een volgende stap in het behandelprotocol wordt gezet omdat medicatie en structuur hebben bewezen te weinig effect te hebben gehad en de aanwezigheid van psychotische symptomen bij de verdachte een belangrijke rol speelt bij het hoge recidiverisico. Een volgende stap in het behandelprotocol lijkt nu aanwezen, te weten Elektroconvulsieve Therapie (ECT) of transcraniële magnetische stimulatie. Deze behandeling moet klinisch worden uitgevoerd in een kliniek met een beveiligingsniveau van minimaal een FPK om geweldsincidenten adequaat te kunnen managen. Het verdient de voorkeur om deze behandeling op basis van een zorgmachtiging plaats te laten vinden in een FPK. Een periode van een half jaar zal onvoldoende zijn om de verdachte te behandelen. Het alternatief is om aan de verdachte de TBS-maatregel op te leggen. Het voordeel van deze optie is dat er een grotere garantie is dat de forensische behandeling zo lang kan duren als noodzakelijk is. Omtrent de TBS-maatregel met voorwaarden overweegt Stam ten slotte dat de verdachte niet in staat is om overeen- of in te stemmen met de daaraan verbonden voorwaarden.
Over het behandelkader rapporteren Van der Hoorn en [naam] het volgende. Omdat vanuit psychotische belevingen ernstige geweldsincidenten zijn ontstaan, is het noodzakelijk om de psychose maximaal te behandelen. Op basis van de richtingslijn voor behandeling van schizofrenie kan behandeling met electroconvulsietherapie overwogen worden. Deze behandeling kan het best worden uitgevoerd in een forensisch klinische setting met een hoger beveiligingsniveau. Gedacht wordt aan een opname op een FPK.
De behandeling op een FPK zou uitgevoerd kunnen worden binnen de kaders van een zorgmachtiging via het schakelartikel 2.3 van de Wet Forensische Zorg (eerste optie). Het nadeel is dat deze zorgmachtiging enkel voor zes maanden kan worden gegarandeerd en dat de mogelijkheden tot verlenging onduidelijk zijn. Het is zeker dat meer tijd nodig is dan zes maanden om verbetering in het klinisch beeld van de verdachte te bewerkstelligen. Niet kan worden uitgesloten dat een behandelduur van één jaar afdoende zal zijn om het psychotisch beeld te laten verbleken. Een te snelle terugplaatsing naar de reguliere GGZ zal tot een hoog risico op agressie leiden wanneer het psychotisch beeld nog onvoldoende is verbleekt.
De TBS-maatregel met voorwaarden is volgens de onderzoekers onhaalbaar omdat de verdachte op dit moment de gevolgen van eventuele toekomstige behandelingen onder voorwaarden niet kan overzien. Derhalve is louter een TBS-maatregel met dwangverpleging een reële optie (tweede optie). Indien deze maatregel wordt opgelegd, kan de verdachte zijn behandeling ondergaan binnen het zeer hoge beveiligingsniveau van een TBS-kliniek en vandaaruit stapsgewijs resocialiseren naar de reguliere gezondheidszorg.
De rechtbank acht het gelet op deze overwegingen van de deskundigen noodzakelijk dat de verdachte een langdurige klinische behandeling zal ondergaan wegens de ernstige psychiatrische problematiek waarmee hij heeft te kampen en het daarmee samenhangende hoge recidiverisico op geweld.
De gedragsdeskundigen hebben geadviseerd om deze behandeling plaats te laten vinden binnen het kader van een zorgmachtiging ex artikel 2.3 WFZ. De rechtbank kan op dit moment evenwel geen zorgmachtiging opleggen op basis van de WFZ, omdat thans nog een zorgmachtiging loopt tot 8 september 2020.
Psychiater Van der Hoorn heeft ter terechtzitting opgemerkt dat de Geneesheer Directeur deze zorgmachtiging zou kunnen intrekken, zodat de rechtbank daarna alsnog een zorgmachtiging zou kunnen aanvragen en opleggen. De officieren van justitie hebben zich hiertegen verzet. De rechtbank zal het onderzoek niet heropenen teneinde dit aan de Geneesheer Directeur voor te kunnen leggen, gelet op het volgende.
De Geneesheer Directeur kan deze zorgmachtiging alleen intrekken indien hij van mening is dat de verdachte geen zorg meer nodig heeft. Gelet op het hiervoor geschetste chronische en ernstige psychische toestandsbeeld van de verdachte en hij al vanaf 1992 woonachtig is in een voorziening van GGZ, acht de rechtbank de kans onwaarschijnlijk dat de Geneesheer Directeur hiertoe zal overgaan.
Daarbij komt dat de rechtbank het civiele kader geen passend behandelkader vindt. Een zorgmachtiging die door de strafrechter wordt opgelegd is geen andere dan door de civiele rechter kan worden opgelegd. Het blijft een civiele zorgmachtiging. Uit voormelde rapportages volgt dat het de verwachting is dat de verdachte een langdurige behandeling moet ondergaan op een locatie waar het beveiligingsniveau minimaal gelijk is aan het beveiligingsniveau van een FPK. Ter terechtzitting heeft Van der Hoorn ook aangegeven dat er sprake moet zijn van een langdurige behandeling met een “forensische blik”. De officier van justitie Baas heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat een verdachte binnen het kader van een civiele machtiging – op basis van een time-outmaatregel – slechts maximaal 9 weken binnen een FPK kan worden behandeld. Daarna zal hij op een afdeling van een reguliere GGZ-instelling worden geplaatst met een lager beveiligingsniveau dan het beveiligingsniveau van een FPK. Pro-Justitia rapporteurs Van der Hoorn en [naam] hebben geconcludeerd dat een te snelle terugplaatsing naar een reguliere GGZ-instelling tot een hoog risico op agressie zal leiden wanneer het psychotisch beeld van de verdachte nog onvoldoende is verbleekt. Dit heeft Van der Hoorn ter terechtzitting ook bevestigd.
Als de verdachte zal worden behandeld in het civiele kader, dan wel met de huidige civiele zorgmachtiging, dan wel met een zorgmachtiging door de strafrechter afgegeven, is dan ook de verwachting dat de verdachte te snel zal worden teruggeplaatst naar een afdeling van een reguliere GGZ-instelling. In dat geval bestaat er een hoog risico dat hij (wederom) geweld zal gebruiken tegen zijn medepatiënten en medewerkers van die betreffende GGZ-instelling.
Gelet op het voornoemde, acht de rechtbank een klinische behandeling in het kader van een zorgmachtiging geen toereikend behandelkader.
De maatregel
Nu de rechtbank een klinische behandeling in het kader van een zorgmachtiging niet toereikend acht, resteert binnen het strafrecht (slechts) de mogelijkheid om aan de verdachte de TBS-maatregel op te leggen omdat het thans niet meer mogelijk is om de maatregel ex artikel 37 Sr aan de verdachte op te leggen. Bij de beantwoording van de vraag of aan de verdachte een TBS-maatregel moet worden opgelegd, stelt de rechtbank voorop dat deze maatregel aan een verdachte kan wordt opgelegd wanneer de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist.
De stoornis van de verdachte en het daaruit voorkomende recidiverisico is naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Ter onderbouwing van dit oordeel wijst de rechtbank op hetgeen de Pro Justitia rapporteurs naar voren hebben gebracht omtrent de stoornis van de verdachte en het daarmee samenhangende hoge recidiverisico, de bewezenverklaarde geweldsdelicten en de lange lijst met incidenten waarbij de verdachte geweld heeft gepleegd. In het licht van het voornoemde concludeert de rechtbank dat de veiligheid van anderen vereist dat aan de verdachte de TBS-maatregel wordt opgelegd. Aan de overige wettelijke vereisten, is tevens voldaan.
Het bij dagvaarding I onder 1 primair bewezenverklaarde feit betreft immers een misdrijf als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld). Voorts bestond tijdens het begaan van het feit bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Uit al het voorgaande volgt dat de oplegging van de maatregel in overeenstemming is met de ernst van dit gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank zal dan ook de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten. Nu het blijkens de rapportages voor de verdachte gezien zijn stoornis onmogelijk is om zich aan voorwaarden te kunnen houden, zal de rechtbank tevens bevelen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Duur maatregel
Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht mag de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren niet te boven gaan, tenzij de TBS is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank overweegt dat verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
Dit levert een handelen op van de verdachte dat gericht is tegen of gevaar oplevert voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Aan voornoemd criterium is derhalve voldaan en de totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaren overschrijden. De rechtbank zal de maatregel ongemaximeerd aan verdachte opleggen, omdat op dit moment nog niet duidelijk is hoe lang de door de gedragsdeskundigen voorgestelde behandeling van de verdachte zal vergen.
Tussentijdse toetsing
Hoewel het onduidelijk is hoe lang de door de gedragsdeskundigen voorgestelde behandeling zal vergen, houdt de rechtbank op basis van de Pro Justitia-rapportages rekening met de omstandigheid dat het recidiverisico mogelijk voldoende is beteugeld nadat de verdachte één jaar in een TBS-kliniek is behandeld en dat hij daarna in een reguliere GGZ-instelling zou kunnen verblijven. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat over één jaar een rechterlijke toetsing plaats dient te vinden.
6. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
37a, 37b, 38e, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
7. De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I met parketnummer: 09/114218-19 onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten en het bij dagvaarding II tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair van dagvaarding I:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2 van dagvaarding I:
mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding II:
mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte niet strafbaar;
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
ten aanzien van feit 1 primair van dagvaarding I:
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.E. Perquin, voorzitter,
mr. M.M.F. Holtrop, rechter,
mr. R. Wieringa, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 mei 2020.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑05‑2020
Proces-verbaal aangifte van [aangever] , p. 5-6.
Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , met bijlage p. 8-10.
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 12 mei 2020.
Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] , p. 17-19.
Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. 22-23.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019304504, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, basisteam Leiden-Noord, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 33).
Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 3] , p. 15-18.
Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] , p. 19-20.
Proces-verbaal van verhoor [getuige 4] , p. 21-22.