Hof Arnhem, 12-03-2012, nr. 24-003225-09
ECLI:NL:GHARN:2012:BV8583
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
12-03-2012
- Zaaknummer
24-003225-09
- LJN
BV8583
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2012:BV8583, Uitspraak, Hof Arnhem, 12‑03‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:478, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 12‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich samen met haar medeverdachten schuldig gemaakt aan mensenhandel gepleegd ten aanzien van een jonge vrouw (jonger dan 18 jaar) uit Nigeria. Op initiatief van verdachte is haar slachtoffer naar Nederland gereisd. Na een kort verblijf in Nederland heeft verdachte het slachtoffer naar Duitsland laten reizen. Aldaar aangekomen bleek dat het slachtoffer in de prostitutie moest gaan werken. Daarbij heeft verdachte het slachtoffer in de gaten gehouden en gedreigd te slaan, opdat zij voldoende zou verdienen. Gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden.
Partij(en)
Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-003225-09
Uitspraak d.d.: 12 maart 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 december 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1976],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13 en 14 oktober 2010, 10 mei 2011, 14 september 2011 en 24, 25, 26 januari 2012 en 27 februari 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, naar voren is gebracht.
Nadere onderzoekswensen verdediging
De raadsman heeft het hof verzocht om het onderzoek ter zitting aan te houden teneinde nader onderzoek te laten doen naar de leeftijd van [slachtoffer] (hierna te noemen [slachtoffer]).
Het hof overweegt als volgt.
Er is reeds eerder in de procedure op verzoek van de verdediging op dit specifieke punt onderzoek verricht door een deskundige, te weten professor Maat. Professor Maat is naar aanleiding van dat onderzoek in eerste aanleg als deskundige ter terechtzitting gehoord.
Door de raadsman is geen appelschriftuur ingediend. Dit verzoek is in hoger beroep voor het eerst gedaan ter zitting van het hof op 13 oktober 2010. Op 14 oktober 2010 heeft het hof reeds een beslissing genomen op dit verzoek aan de hand van het noodzakelijkheids-criterium.
Het verzoek tot het laten uitvoeren van een contra-expertise naar de leeftijd van [slachtoffer], is door het hof destijds afgewezen, omdat reeds eerder in de procedure op verzoek van de raadsman op dit specifieke punt onderzoek is verricht door een deskundige, te weten professor Maat. Het hof heeft geoordeeld dat het benoemen van een tweede deskundige niet noodzakelijk is.
Ter zitting van het hof van 24 januari 2012 heeft de raadsman het verzoek herhaald. Het verzoek is niet met nieuwe feiten of omstandigheden onderbouwd. Als maatstaf voor de beoordeling van het verzoek is het noodzakelijkheidscriterium van toepassing. Het verzoek tot het laten uitvoeren van een contra-expertise naar de leeftijd van [slachtoffer], wordt afgewezen. Het hof acht het benoemen van een tweede deskundige niet noodzakelijk.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadman heeft bepleit dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard, omdat deze volgens de raadsman onvoldoende feitelijk is. Het is de raadsman niet duidelijk wat bedoeld wordt met de onder 1c ten laste gelegde zinsnede "een ander land".
Het hof verwerpt het verweer. De steller van de tenlastelegging heeft in niet voor misverstand vatbare bewoordingen duidelijk omschreven dat verdachte wordt verweten dat zij [slachtoffer] in Nigeria heeft geworven voor de prostitutie, dat zij haar vervolgens naar Nederland heeft gebracht en daarna naar Duitsland heeft laten reizen om aldaar in de prostitutie te laten werken.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Rechtsmacht
Het hof stelt vast dat verdachte niet de Nederlandse nationaliteit bezit. Het ten laste gelegde feit 1 (mensenhandel) is gepleegd tussen 1 januari 2006 tot en met 24 oktober 2007. Uit het dossier is gebleken dat verdachte in de tenlastegelegde periode in Nederland woonachtig was en dat nog steeds is.
Ingevolge art. 2 Wetboek van Strafrecht is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Indien naast in Nederland ook buiten Nederland gelegen plaatsen kunnen gelden als plaats waar het strafbare feit is gepleegd, is op grond van de hiervoor genoemde wetsbepaling vervolging van dat strafbare feit in Nederland mogelijk, ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden, ongeacht de strafbaarheid van dat feit in het buitenland. (HR 27 oktober 1998, NJ 1999, 221).
In de tenlastelegging van verdachte is - zakelijk weergegeven - als pleegplaats vermeld Nederland en/of een aantal andere landen. Aldus laat de tenlastelegging de mogelijkheid open dat het feit niet mede in Nederland is begaan. In dat geval kan geen rechtsmacht worden gebaseerd op artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht. Wel kan in die gevallen rechtsmacht worden gebaseerd op artikel 5a (oud) Wetboek van Strafrecht voor zover het mensenhandel betreft ten aanzien van personen jonger dan 18 jaar.
Dit brengt met zich dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk zal worden verklaard in de vervolging voor zover het strafbare feit niet (mede) in Nederland is begaan en niet (mede) in Nederland is begaan en geen betrekking heeft op mensenhandel ten aanzien van personen die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt.
Verhoorprotocol
Op dezelfde wijze als zij in eerste aanleg heeft gedaan, heeft de verdediging op grond van de totstandkoming en het gebruik van het verhoorprotocol de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging bepleit. Vormen in het vooronderzoek zijn onherstelbaar geschonden en zijn van een dermate ernst dat het meest zware rechtsgevolg dat de wet kent in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dient te worden toegepast.
De rechtbank heeft hieromtrent, voor zover van belang, in het vonnis het navolgende overwogen:
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot dit verweer.
Het rapport d.d. 23 augustus 2007, opgemaakt door verbalisant [verbalisant], waarin het verhoorprotocol is opgenomen, vermeldt als voornaamste reden voor de totstandkoming daarvan: de wens om enerzijds de verklaringsbereidheid bij vermeende slachtoffers van mensenhandel te vergroten - door vertrouwen te winnen en uitleg te geven - en anderzijds de betrouwbaarheid van de eventueel afgelegde verklaringen te bevorderen.
Het protocol dient twee doelen zo is in het rapport te lezen, namelijk:
- 1.
bevorderen van de waarheidsvinding in het kader van het opsporingsbelang en
- 2.
bieden van hulpverlening aan de vermeende slachtoffers waarbij externe partners worden ingezet om o.a. de invloed van voodoo te bespreken/beperken. Als externe partners zijn ingezet: een Nigeriaanse dominee genaamd [naam] en een ervaringsdeskundige die eerder als tolk is opgetreden in andere mensenhandelzaken.
De opzet van het protocol is besproken tijdens een op 23 augustus 2007 gehouden overleg in Groningen, waarbij een officier van justitie, leden van de onderzoeksteams inz. Koolvis en Kluivingsbos, alsmede de hiervoor bedoelde ervaringsdeskundige en Nigeriaanse dominee aanwezig waren. Het protocol zelf valt uiteen in een vijf-stappenplan waarin - zo constateert de rechtbank - niet alleen een ieders rol is beschreven (van respectievelijk politie, ervaringsdeskundige en dominee) maar waarin ook is aangegeven op welke wijze gesprekken met c.q. verhoren van vermeende slachtoffers dienen plaats te vinden. Daarbij is ook aandacht besteed aan de inzet van audiovisuele hulpmiddelen.
De rechtbank merkt vooreerst op dat de bijzondere aard van dit soort zaken, met name de problemen met betrekking tot de - doorgaans geringe - verklaringsbereidheid van vermeende slachtoffers en de moeizame waarheidsvinding waarmee opsporingsinstanties zich geconfronteerd zien, op zichzelf reden kan zijn op zoek te gaan naar een methode waarbij beide belangen - de waarheidsvinding en een adequate hulpverlening aan slachtoffers - beter gediend worden. De keuze voor een verhoorprotocol, als waarvan in de onderhavige zaak sprake is, kan daarmee gerechtvaardigd zijn.
Het openbaar ministerie heeft in deze zaak voor een dergelijk verhoorprotocol gekozen en in het kader van de door haar nagestreefde transparantie zijn daarin ook de eisen waaraan de gesprekken tussen vermeende slachtoffers en ervaringsdeskundige/dominee enerzijds en de uiteindelijke verhoren door opsporingsambtenaren anderzijds moeten voldoen, uitdrukkelijk in het verhoorprotocol opgenomen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het verhoorprotocol en de uitvoering daarvan het volgende:
Blijkens het verhoorprotocol hebben de zogenaamde externe partners - de ervarings-deskundige en de dominee dus - duidelijk een verschillende rol in de fase die voorafgaat aan het uiteindelijke verhoor van vermeende slachtoffers door opsporingsambtenaren. De inzet van de dominee dient kennelijk vooral gericht te zijn op hulpverlening, het als gezaghebbend geestelijke bevrijden van eventuele voodoo-invloeden, terwijl voor de ervaringsdeskundige eerder een rol weggelegd lijkt als inhoudelijk gesprekspartner van de Nigeriaanse meisjes/ vrouwen, een en ander met het oog op het eventueel doen van aangifte.
De rechtbank leidt dat niet alleen af uit de verschillende locaties waar ervaringsdeskundige en dominee de gesprekken met de meisjes/vrouwen hebben gevoerd - de dominee op "neutraal" terrein, in elk geval niet het politiebureau, en de ervaringsdeskundige juist wel op het politiebureau - maar ook uit de taakomschrijving van ervaringsdeskundige en dominee.
De dominee moet zich, aldus het protocol, vooral bezighouden met het bestrijden van eventuele voodoo-invloeden terwijl de ervaringsdeskundige meer inhoudelijk bezig is en zaken dient te bespreken als: de invloed van voodoo, de werkwijze van de criminele organisatie waar zij het slachtoffer van was, haar werk in de prostitutie en de uitbuiting.
De ervaringsdeskundige moet met andere woorden haar ervaringen delen met de veronderstelde slachtoffers.
De hiervoor omschreven, in het verhoorprotocol opgenomen, taakverdeling behoeft op zichzelf geen problemen op te leveren indien en voor zover aan de externe partners duidelijke instructies worden gegeven op welke wijze de door hen te voeren gesprekken dienen plaats te vinden. In dit verband merkt de rechtbank op dat de ervaringsdeskundige tijdens haar verhoor ter terechtzitting d.d. 11 mei 2009 desgevraagd heeft verklaard dat zij van de politie geen specifieke instructies voor de door haar met de meisjes/vrouwen te voeren gesprekken heeft gekregen. Aan haar is slechts verteld wat zij in elk geval niet moest doen, namelijk de meisjes dwingen.
Het valt op dat in het verhoorprotocol dergelijke nauwkeurig geformuleerde instructies ontbreken. De rechtbank is niet gebleken dat de externe partners voorafgaande aan de door hen te voeren gesprekken zijn geïnstrueerd door de politie en evenmin is gebleken op welke wijze die gesprekken - in het geval van de ervaringsdeskundige - zijn geëvalueerd.
De rechtbank beschouwt het ontbreken van duidelijke instructies aan de externe partners als een ernstige omissie. De verdediging heeft ten aanzien van een aantal gesprekken naar het oordeel van de rechtbank terecht scherpe kritiek geuit op de wijze waarop met name de ervaringsdeskundige in gesprek is geweest met de vermeende slachtoffers. De verdediging heeft daarbij onder meer gesteld dat er is gestuurd, gemanipuleerd en geïntimideerd waarbij zowel de ervaringsdeskundige als de dominee als verlengstuk van het opsporingsapparaat zou zijn opgetreden. De rechtbank onderschrijft die kwalificaties niet, omdat daarvan de suggestie uitgaat dat ervaringsdeskundige en dominee doelbewust bezig zouden zijn geweest om een justitie welgevallige en voor de verdachte belastende verklaring te verkrijgen van het betreffende vermeende slachtoffer. Die suggestie mist naar het oordeel van de rechtbank feitelijke grondslag.
Een omissie die niet zozeer aan het verhoorprotocol zelf kleeft, als wel aan de uitvoering daarvan, is het gebrek aan alertheid bij en controle door het openbaar ministerie ten aanzien van zowel de werkwijze van de ervaringsdeskundige als van de dominee. Op grond van het onderzoek is immers komen vast te staan dat de dominee op eigen initiatief verslagen van gesprekken met vermeende slachtoffers heeft verzonden aan politieambtenaren. Zijdens het openbaar ministerie is erkend dat zulks in strijd is met het verhoorprotocol en derhalve niet had mogen gebeuren, maar van die verslagen zou door de politie geen gebruik zijn gemaakt, aldus het openbaar ministerie. Die geruststelling overtuigt de rechtbank niet, immers achteraf kan niet worden meer worden getoetst of en op welke wijze informatie uit bedoelde gespreksverslagen invloed heeft gehad op de inhoud van de in deze zaak afgelegde verklaringen.
Ook ten aanzien van de gesprekken en werkwijze van de ervaringsdeskundige heeft het naar het oordeel van de rechtbank aan de vereiste controle door het openbaar ministerie ontbroken.
In het kader van het doen van een eventuele aangifte dient aan vermeende slachtoffers van mensenhandel de zogenaamde B9-procedure en de consequenties daarvan te worden uitgelegd. Die verplichting berust evenwel bij de betreffende opsporingsambtenaar.
De rechtbank stelt echter vast dat de ervaringsdeskundige meer dan eens, en tijdens een en hetzelfde gesprek met een vermeend slachtoffer soms ook bij herhaling, de B9-procedure heeft genoemd en in dat verband niet alleen heeft beklemtoond welke voordelen die procedure kan opleveren, maar ook welke nadelige gevolgen (uitzetting) het kan hebben als je uit de procedure wordt gezet.
Een deugdelijke, inhoudelijke en tijdige evaluatie -aanstonds na een gesprek met een vermeend slachtoffer- had aanleiding kunnen zijn voor de betreffende opsporings-ambtena(a)r(en) om aan de ervaringsdeskundige nog eens duidelijk te maken wat wel en wat niet tot haar taak behoorde.
Hetzelfde geldt voor de wijze waarop sommige gesprekken door de ervaringsdeskundige zijn gevoerd. In een aantal gevallen lijkt er geen sprake te zijn van een gesprek c.q. dialoog met een vermeend slachtoffer maar eerder van een monoloog van de ervaringsdeskundige waarin zij zeer uitvoerig (soms meer dan 4 pagina's lang) en gedetailleerd vertelt over wat zij heeft meegemaakt.
Het bepaald niet denkbeeldige risico daarvan is dat een getuige/aangeefster in de door haar uiteindelijk ten overstaan van een opsporingsambtenaar af te leggen verklaring/aangifte bewust dan wel onbewust delen van of details uit de "monoloog" van de ervaringsdeskundige overneemt. Met andere woorden: het gevaar van beïnvloeding ligt hier op de loer, waarmee de uiteindelijke aangifte aan betrouwbaarheid en dus bewijskracht kan inboeten.
Mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat - naar de ervaring heeft geleerd en statistieken hebben uitgewezen - nogal eens ten onrechte een beroep op de B9-regeling wordt gedaan door vreemdelingen en extra waakzaamheid te dien aanzien in elk geval geboden is,
had naar het oordeel van de rechtbank van het openbaar ministerie in deze zaak mogen worden verwacht dat zij juist bij de inzet van genoemde externe partners volledig de regie had gehouden. Er hadden diverse controlemomenten moeten worden ingebouwd teneinde beïnvloeding van de vermeende slachtoffers te voorkomen.
Met betrekking tot de "daadwerkelijke verhoren" van de vermeende slachtoffers door opsporingsambtenaren is in de toelichting op het verhoorprotocol onder 5. "Monitoren proces/opslag gegevens", vermeld dat daarvan opnamen worden gemaakt en dat die opnamen audiovisueel zullen zijn. De rechtbank stelt vast dat de zich in het dossier bevindende aangiftes uitsluitend auditief zijn opgenomen, althans van audiovisuele vastlegging is de rechtbank niet gebleken. Ten aanzien van het "daadwerkelijk verhoor" is verder in genoemde toelichting onder 4. onder meer vermeld dat een zogenaamd "studioverhoor" zal plaatsvinden.
Kennelijk heeft men hierbij het oog gehad op het zogenaamde studioverhoor dat standaard - op grond van daarvoor geldende richtlijnen - plaatsvindt in zedenzaken bij het horen van zeer jonge, minderjarige, slachtoffers. De rechtbank constateert dat van studioverhoren geen sprake is geweest ofschoon daar vanwege de aard van de zaak alle reden toe was.
Het bevreemdt de rechtbank evenzeer, en zij beschouwt het als een groot gemis in een zo grote en belangwekkend geachte strafzaak als de onderhavige, dat van vorenbedoelde verhoren geen audiovisuele opnamen zijn gemaakt. Daarmee ontbreekt immers de mogelijkheid om de wijze waarop de verklaringen tot stand zijn gekomen te toetsen.
De rechtbank komt op grond van het hiervoor overwogene tot de volgende conclusie.
Het verhoorprotocol kan op zichzelf worden beschouwd als een legitieme en goed bedoelde poging van het openbaar ministerie om de hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel te verbeteren en daarmee de verklaringsbereidheid bij diezelfde slachtoffers alsmede de waarheidsvinding in deze gecompliceerde zaken te bevorderen.
De rechtbank is overtuigd van de integriteit van het openbaar ministerie bij het opstellen en uitvoeren van meergenoemd protocol en de keuze en inzet van externe partners daarbij.
Van de inzet van een innovatieve, nieuwe opsporingsmethode welke ter goedkeuring aan het College van Procureurs-Generaal had behoren te worden voorgelegd - zoals de verdediging heeft betoogd - is, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De ervaringsdeskundige en de dominee zijn niet ingezet in het kader van het opsporingsonderzoek maar slechts met het oog op het verbeteren van de begeleiding van potentiële slachtoffers van mensenhandel waarbij het kennelijke doel was belemmeringen ten aanzien van het kunnen verklaren over wat er werkelijk was gebeurd, weg te nemen.
Daarbij heeft het openbaar ministerie evenwel uit het oog verloren dat een strakke regie bij uitstek geboden is indien "gebruik" wordt gemaakt van burgerdeskundigen in de fase waarin reeds bewijs wordt vergaard tegen mogelijke verdachten.
Hoezeer die strakke regie vereist is, blijkt alleen al uit het feit dat het openbaar ministerie heeft erkend dat de ervaringsdeskundige, voorafgaande aan het gesprek met [betrokkene 1], ten onrechte kennis heeft genomen van (relevante) tapgesprekken, waarvan zij de inhoud vervolgens heeft voorgehouden aan [betrokkene 1] voornoemd.
Aan het openbaar ministerie kan worden verweten dat zij onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het opstellen van het verhoorprotocol en vooral dat zij in ernstige mate te kort is geschoten bij de controle op de uitvoering daarvan.
Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, kan een en ander verstrekkende gevolgen hebben voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de in deze zaak door vermeende slachtoffers afgelegde verklaringen. Ten aanzien van elk individueel slachtoffer zal moeten worden onderzocht of de afgelegde verklaring(en) de toets van betrouwbaarheid kan/kunnen doorstaan.(...)
Voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie als sanctie is volgens het arrest inz. Zwolsman slechts plaats, indien sprake is van "ernstige inbreuken op beginselen van de behoorlijke procesorde waardoor 'doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan".
Met andere woorden, er dient sprake te zijn van een grove mate van verwijtbaarheid aan het openbaar ministerie.
Dit betekent dat een onrechtmatigheid dient te worden vastgesteld, dat de belangen van de verdachte in deze zaak dienen te zijn getroffen en dat zulks is vastgesteld en dat doelbewust of met grove verwaarlozing van die belangen aan een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Ingevolge het arrest inz. Karman kan in hoge uitzondering, ook indien geen verwijtbaarheid bestaat en verdachte niet daadwerkelijk in zijn belangen is getroffen, plaats zijn voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Daarvan is sprake, indien ernstige schending is vastgesteld van een zo fundamenteel beginsel van een behoorlijke procesorde, dat daarmee het wettelijk systeem in zijn kern wordt geraakt Dat hiervan alleen in hoge uitzondering sprake is en deze (extra) grond voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie terughoudend dient te worden toegepast volgt uit opvolgende rechtspraak, onder meer in HR 2002, 8 en HR 14 januari 2003, 2003, 288.
De uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in de zaak [naam] vs het Verenigd Koninkrijk (12 mei 2000) geeft aan dat aan de eis van eerlijkheid van de strafprocedure is voldaan wanneer de strafprocedure 'as a whole' (in zijn geheel) eerlijk is. Het is derhalve niet meer van belang of een verdachte in een belang is geschaad, maar of met de overtreden norm de eerlijkheid van het proces van verdachte is aangetast, waarmee de Schutznorm wordt gerelativeerd.
De rechtbank is van oordeel dat, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, wel kan worden gesproken van ernstige tekortkomingen van het openbaar ministerie bij met name de controle op de uitvoering van het verhoorprotocol, maar dat die tekortkomingen niet van zodanige aard zijn dat de conclusie gerechtvaardigd is, dat sprake is van ernstige inbreuken op beginselen van de behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, dan wel van de situatie dat in casu een zo fundamenteel beginsel van een behoorlijke procesorde is geschonden dat daarmee het wettelijk systeem in zijn kern wordt geraakt.
De door de verdediging geuite kritiek ten spijt, kan het hof zich verenigen met de hierboven weergegeven overwegingen van de rechtbank. De door de rechtbank gemaakte opmerking dat zij het als een groot gemis beschouwt dat van de verhoren van de vermeende slachtoffers geen audiovisuele opnamen verdient een kanttekening. De opmerking berust op een omissie: de politieverhoren zijn wel audiovisueel geregistreerd.
De ook door de rechtbank benadrukte bijzondere aard van de ten laste gelegde gronddelicten met betrekking tot bewijsvergaring en waarheidsvinding rechtvaardigen een onderzoek naar methoden die in commune strafzaken minder gebruikelijk zijn en daardoor kunnen afwijken van de geijkte paden, zoals in casu is gedaan door de ontwikkeling van een specifiek verhoorprotocol waarin een rol is weggelegd voor de inzet van burgers zoals ervaringsdeskundigen. De veronderstelling van de zijde van het openbaar ministerie dat de vermeende slachtoffers van mensenhandel -mede vanwege de hiermee verband houdende culturele bepaaldheid van dit fenomeen- door op voodoo geïnspireerde bedreigingen belemmerd zouden kunnen worden in het naar waarheid verklaren, komt ook niet zo maar uit de lucht vallen. "Voodoo-praktijken' om de verklaringsvrijheid van slachtoffers van mensenhandel te beperken blijken niet alleen uit (de via gespreksverslagen kenbare) ervaringen van de ervaringsdeskundige maar ook uit de verklaring van de niet aan het verhoorprotocol onderworpen [betrokkene 2]. Met de rechtbank ziet het hof in de ontwikkeling, de inzet alsmede de gebruikmaking van het verhoorprotocol geen belemmering om het openbaar ministerie ontvankelijk te verklaren in de vervolging. De daartoe strekkende verweren van de verdediging worden dan ook verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
- 1.
zij in of omstreeks de periode 1 januari 2006 tot en met 24 oktober 2007 te
Lelystad en/of Zeegse en/of Beilen en/of Amsterdam en/of elders in
Nederland en/of Duitsland en/of Frankrijk en/of Nigeria, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- a.
[slachtoffer] (telkens) door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid
en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door
afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit
feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een
kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen en/of
voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over
die [slachtoffer] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen,
met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer];
(273a lid 1, vernummerd tot 273f lid1, Wetboek van Strafrecht)
en/of
- b.
[slachtoffer] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen,
met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer], terwijl [slachtoffer] de
leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt;
(273a lid 2, vernummerd tot 273f lid 2 Wetboek van Strafrecht)
en/of
- c.
[slachtoffer] heeft mede genomen en/of heeft aangeworven met het oogmerk die
[slachtoffer] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot
het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
(273a lid 3, vernummerd tot 273f lid 3 Wetboek van Strafrecht)
en/of
- d.
[slachtoffer] (telkens) met een van de onder artikel 273f lid 1 onder ten 1e van
het Wetboek van Strafrecht genoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen
zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten
dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte, en/of haar
mededader(s), wist(en) en/of redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die
[slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die
arbeid en/of diensten;
(273a lid 4, vernummerd tot 273f lid 4 Wetboek van Strafrecht)
en/of
- e.
[slachtoffer] (telkens) heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen
tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen
betaling dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte,
en/of haar mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijze moest(en) vermoeden
dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het
verrichten van die seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
terwijl [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt;
(273a lid 5, vernummerd tot 273f lid 5 Wetboek van Strafrecht)
en/of
- f.
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van
[slachtoffer];
(273a lid 6, vernummerd tot 273f lid 6 Wetboek van Strafrecht)
en/of
- g.
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van
een ander ([slachtoffer]) met of voor een derde tegen betaling, terwijl [slachtoffer]
de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt;
(273a lid 8, vernummerd tot 273f lid 8 Wetboek van Strafrecht)
en/of
- h.
(telkens) die [slachtoffer] met een van de onder artikel 273f lid 1 onder ten 1e
van het Wetboek van Strafrecht genoemde middelen heeft gedwongen dan wel
bewogen haar, verdachte, en/of haar mededader(s) te bevoordelen uit de
opbrengst van die seksuele handeling(en) van die [slachtoffer] met of voor een
derde;
(273a lid 9, vernummerd tot 273f lid 9 Wetboek van Strafrecht)
immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s) toen aldaar, al dan niet
met voormeld oogmerk en/of al dan niet opzettelijk
- -
voor die [slachtoffer] een (vals) paspoort / identiteitsdocument (ten name van
[naam], althans een ander dan [slachtoffer]) geregeld teneinde vanuit
Nigeria naar Nederland te kunnen reizen en/of
- -
die [slachtoffer] verteld dat zij, verdachte, [slachtoffer] naar school zou sturen
en/of
- -
die [slachtoffer] haar (valse) paspoort/identiteitsdocument - bij of voor
aankomst in Nederland - laten verscheuren en/of weggooien en/of
- -
die [slachtoffer] in Nederland op de trein naar Duitsland gezet althans haar per
trein naar Duitsland doen of laten reizen en/of voor opvang aldaar zorg
gedragen en/of haar daar als prostituee doen of laten werken en/of gezorgd
gedragen en/of haar daar als prostituee doen of laten werken en/of gezorgd
dat die [slachtoffer] de nodige materialen kreeg voor haar werk als prostituee
en/of
- -
voor die [slachtoffer] in Nederland (Amsterdam en/of elders) en/of Duitsland
(München-Gladbach en/of Oberhausen en/of elders) huisvesting geregeld en/of
- -
die [slachtoffer] tijdens het uitvoeren van haar werkzaamheden als prostituee
- (voortdurend)
in de gaten gehouden/in de gaten laten houden/gecontroleerd
en/of
- -
die [slachtoffer] gedwongen, althans bewogen, om (een deel van) haar
verdiensten uit de prostitutie aan haar verdachte en/of haar mededader(s) af
te staan en/of af te dragen en/of
- -
die [slachtoffer] gedwongen, althans bewogen om vele uren achter elkaar te
werken in de prostitutie en/of
- -
die [slachtoffer] gedreigd in elkaar te slaan en/of
- -
die [slachtoffer] bedreigd door haar de ernstige consequenties (de dood) van het
verbreken van de Voodoo belofte voor te houden en/of
- -
die [slachtoffer] (later) vanuit Duitsland naar Nederland heeft meegenomen,
althans laten meenemen of laten reizen, teneinde die [slachtoffer]
(onder dwang) in Nederland als prostituee te laten werken
- -
door die [slachtoffer] naar Nederland te halen, te laten komen of te laten
brengen, terwijl deze geen Nederlands en/of Duits sprak of begreep en/of
geen officiële identiteitspapieren en/of geen middelen van bestaan en/of
geen onderdak had, in een zeer afhankelijke positie van haar, verdachte,
en/of verdachtes mededader(s) gebracht en/of gehouden,
terwijl die [slachtoffer] gedurende voormelde periode met betrekking tot de ten
laste gelegde feiten de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt;
- 2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 24 oktober
2007 te Deventer en/of Lelystad en/of Middelburg en/of Zeegse en/of Utrecht
en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging
met anderen of een ander, althans alleen, met geweld en/of bedreiging met
geweld opzettelijk een minderjarige, te weten de alleenstaande minderjarige
asielzoekster [slachtoffer], geboren op [1995] te [geboorteplaats], althans op [1992] te [geboorteplaats] te Nigeria, welke [slachtoffer] onder toezicht stond van de
Voogdij-instelling voor minderjarigen Stichting Nidos te Utrecht
heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het
opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende,
immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) toen aldaar
- -
door [slachtoffer] met de dood te bedreigen indien [slachtoffer] niet een bedrag van
30.000 Euro, althans een groot bedrag aan Euro's, aan haar verdachte en/of
haar mededader(s) zou betalen en/of
- -
door [slachtoffer] te bedreigen met ernstige gevolgen indien [slachtoffer] zich niet
aan de Voodoo gelofte zou houden en/of
- -
door [slachtoffer] op te dragen uit het opvangcentrum voor minderjarige
asielzoekers weg te lopen,
opzettelijk er voor zorg gedragen dat deze minderjarige [slachtoffer] uit de
daarvoor bestemde opvangplaats(en) verdween/vertrok - zonder toestemming door
of vanwege voormelde Voogdij-instelling - naar een plaats welke onbekend was
bij voormelde Voogdij-instelling.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte wetenschap had van de minderjarigheid van [slachtoffer]. Anders dan in het onder 1 ten laste gelegde feit waarin het bestanddeel 'terwijl (...) de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt' een aan de opzeteis onttrokken bijkomende voorwaarde voor strafbaarheid is, vereist het onder 2 ten laste gelegde namelijk voor bewezenverklaring positief bewijs van wetenschap bij verdachte van de minderjarigheid van [slachtoffer]. Het hof heeft om die reden uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Verweer met betrekking tot bewijsuitsluiting in verband met het verhoorprotocol
Voor zover de door de verdediging uitgeoefende kritiek op het verhoorprotocol niet leidt tot de beoogde niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging, bepleit de verdediging bewijsuitsluiting ten aanzien van de aangifte die verkregen is met toepassing van het verhoorprotocol.
Het hof ziet in de gang van zaken met betrekking tot de ontwikkeling, de inzet alsmede de gebruikmaking van het verhoorprotocol ook geen aanleiding om verklaringen die is afgelegd door het vermeende slachtoffer integraal uit te sluiten van het bewijs als sanctie in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. In die zin worden het daartoe strekkende verweer dan ook door het hof verworpen.
Resteert de vraag of uit een oogpunt van betrouwbaarheid de afgelegde verklaringen wel voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Het hof is zich bewust dat het inschakelen van derden voorafgaande aan de verhoren het risico meebrengt dat het vermeende slachtoffer niet overeenkomstig de waarheid verklaart bij de politie omdat zij door die derden - bewust dan wel onbewust - beïnvloed wordt. Zo is niet denkbeeldig dat door kennisneming van de ervaringen van anderen bij het vermeende slachtoffer de indruk wordt gewekt dat zij dienovereenkomstig moet verklaren. Om die reden is het noodzakelijk in dergelijke gevallen een protocol op te stellen, de in te schakelen derden duidelijk te instruëren en controle achteraf zoveel mogelijk te waarborgen.
Daarbij komt dat uit onderzoek is vastgesteld dat -in strijd met het verhoorprotocol- door de dominee op eigen initiatief verslagen van gesprekken met vermeende slachtoffers zijn verzonden aan politieambtenaren. Het openbaar ministerie heeft erkend dat deze handelwijze in strijd is geweest met het verhoorprotocol en niet had mogen voorkomen. Tevens benadrukt het openbaar ministerie, ook in hoger beroep bij monde van de advocaat-generaal, dat van die verslagen op geen enkele wijze gebruik is gemaakt. Deze 'geruststelling' kon de rechtbank -zo blijkt uit de hierboven aangehaalde onderdelen van het vonnis- echter niet overtuigen. Het hof acht het, alles afwegend, evenwel geenszins waarschijnlijk of aannemelijk dat het verzenden van die gespreksverslagen door de dominee naar de politie de vrijheid van de vrouwen/aangeefsters in het algemeen maar ook niet in het specifieke geval van aangeefster in de onderhavige zaak, [slachtoffer], om naar waarheid te verklaren heeft beïnvloed. Ten overvloede wordt opgemerkt dat verdachte in dit verband geen rechten kan ontlenen aan het feit dat de dominee uit hoofde van zijn ambt tot geheimhouding verplicht is en als getuige verschoningsgerechtigde was. Wel is van belang op te merken dat de status van verschoningsgerechtigde van invloed kan zijn op de mogelijkheid van de verdediging - en ook de rechter - om de gang van zaken rond het verhoorprotocol te toetsen, in zoverre van invloed kan zijn bij het vaststellen van de bewijswaarde van de nadien verkregen aangiftes/verklaringen van het vermeende slachtoffer.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat in het kader van het doen van aangifte van mensenhandel aan vermeende slachtoffers van mensenhandel de zogenaamde B9-procedure en de gevolgen daarvan dienen te worden uitgelegd door een opsporingsambtenaar. Ook de advocaaat-generaal heeft daar in hoger beroep nog eens uitdrukkelijk op gewezen. Dat die verplichting bestaat, betekent echter niet dat het bieden van die mogelijkheid niet van invloed kan zijn op de inhoud van de verklaringen die door het vermeende slachtoffer wordt afgelegd. Dit klemt te meer nu is gebleken dat in het onderhavige onderzoek de ervaringsdeskundige in de gesprekken met slachtoffers uitvoerig heeft stilgestaan bij de B9-procedure, met name bij de gevolgen indien de vermeende slachtoffers niet voor die procedure in aanmerking zouden komen.
Zoals hierboven is overwogen kunnen de geconstateerde tekortkomingen gevolgen hebben voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de in deze zaak door het vermeende slachtoffer afgelegde verklaringen. Onderzocht zal moeten worden of de afgelegde verklaringen de toets van betrouwbaarheid kunnen doorstaan. Dit onderzoek is door het hof gedurende de beraadslaging nauwgezet verricht. Het resultaat van dit onderzoek is dat het hof de afgelegde verklaringen niet op alle punten betrouwbaar acht. Met name waar in de verklaringen wordt gerept over het toepassen van voodoorituelen kan niet worden vastgesteld of deze verklaringen overeenkomstig de waarheid zijn, dan wel slechts zijn afgelegd omdat in de voorgesprekken met derden voodoo uitdrukkelijk en bij herhaling aan de orde is gebracht. Daarnaast blijkt de toepassing van voodoo ook onvoldoende uit andere bewijsmiddelen. Dit leidt ertoe dat het hof tot deelvrijspraken komt van die onderdelen van de tenlastelegging die zien op voodoopraktijken. Voor het overige zal het hof slechts die delen van de verklaringen van aangeefster gebruiken waarvan het de overtuiging heeft bekomen dat die betrouwbaar zijn, hetzij omdat onwaarschijnlijk is dat die verklaringen slechts zijn afgelegd ten gevolge van beïnvloeding door derden, hetzij omdat die verklaringen passen bij en/of voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Overige bewijsoverwegingen
Het namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze in de aanvulling op dit arrest zijn opgenomen. Er is geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder wordt nog het volgende overwogen:
De verklaring van [slachtoffer] dat zij in de prostitutie is gebracht en gehouden door verdachte, wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, onder andere door het getapte telefoongesprek d.d. 16 juli 2007 dat verdachte met [slachtoffer] heeft gevoerd.
Verdachte heeft verklaard dat zij [slachtoffer] (die door verdachte ook wel [naam] werd genoemd) kende en dat zij telefonisch contact heeft gehad met [slachtoffer] over het weglopen van [slachtoffer]. De telefoon waarmee het gesprek van 16 juli 2007 is gevoerd, is bij verdachte aangetroffen en verdachte heeft verklaard dat het mogelijk is dat zij die telefoon heeft gebruikt.
Voornoemde bewijsmiddelen weerleggen het verweer van verdachte dat zij niet degene is geweest die het telefoongesprek d.d. 16 juli 2007 met [slachtoffer] heeft gevoerd. Tevens weerleggen deze bewijsmiddelen het verweer van verdachte dat het bewijsmiddel met betrekking tot de herkenning van de stem van verdachte door de tolk onbetrouwbaar is, aangezien de stemherkenning ook wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De door de raadsman bepleite onjuistheden in de verklaring van [slachtoffer] zijn niet met feiten onderbouwd en berusten in overwegende mate op speculaties en meningen van derden.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij jonger was dan 18 jaren ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Het (op verzoek van de verdediging) uitgevoerde deskundigenonderzoek naar de leeftijd van [slachtoffer] bevestigt deze verklaring van [slachtoffer]. De uitkomst van het onderzoek is dat met een zekerheid van 95% de leeftijd van [slachtoffer] gelegen is tussen de 13,5 en 17,6 jaar. Ter zitting in eerste aanleg heeft de deskundige toegelicht dat de kans dat [slachtoffer] ouder is dan 17,6 jaar 2 1/2 % is. Er is gelet op het voorgaande geen reden om te twijfelen aan verklaring van [slachtoffer] dat zij jonger is dan 18 jaren.
Dat [slachtoffer] jonger was dan 16 jaren (zoals strafverzwarend is ten laste gelegd), acht het hof niet bewezen, gelet op de bandbreedte van de door de deskundige genoemde leeftijd van 13,5 tot 17,6 jaar.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
zij in de periode 1 januari 2006 tot en met 24 oktober 2007 in Nederland,en Duitsland tezamen en in
vereniging met anderen,
- a.
[slachtoffer] (telkens) door dwang en/of geweld
en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door
misleiding en/of door misbruik van uit
feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een
kwetsbare positite
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen,
met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer];
en
- b.
[slachtoffer] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest,
met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer], terwijl [slachtoffer] de
leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt;
en
- c.
[slachtoffer] heeft mede genomen en heeft aangeworven met het oogmerk die
[slachtoffer] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot
het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
en
- e.
[slachtoffer] heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen
tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen
betaling terwijl [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt;
en
- f.
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van
[slachtoffer];
en
- g.
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van
een ander ([slachtoffer]) met of voor een derde tegen betaling, terwijl [slachtoffer]
de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt;
en
immers heeft zij, verdachte en/of haar mededaders toen aldaar,
met voormeld oogmerk en opzettelijk
- -
voor die [slachtoffer] een paspoort (ten name van [naam]) geregeld teneinde vanuit
Nigeria naar Nederland te kunnen reizen en
- -
die [slachtoffer] verteld dat zij, verdachte, [slachtoffer] naar school zou sturen
en
- -
die [slachtoffer] haar paspoort - bij of voor aankomst in Nederland - laten verscheuren en weggooien en
- -
die [slachtoffer] in Nederland per trein naar Duitsland laten reizen en voor opvang aldaar zorg gedragen en haar daar als prostituee doen of laten werken gezorgd dat die [slachtoffer] de nodige materialen kreeg voor haar werk als prostituee en
- -
voor die [slachtoffer] in Nederland en Duitsland huisvesting geregeld en
- -
die [slachtoffer] tijdens het uitvoeren van haar werkzaamheden als prostituee in de gaten gehouden/gecontroleerd en
- -
die [slachtoffer] gedwongen om (een deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan haar verdachte en/of haar mededader(s) af te staan en
- -
die [slachtoffer] gedwongen, om vele uren achter elkaar te werken in de prostitutie en
- -
die [slachtoffer] gedreigd in elkaar te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 bewezen verklaarde levert op: mensenhandel, in vereniging gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die haar niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met haar medeverdachten schuldig gemaakt aan mensenhandel gepleegd ten aanzien van een jonge vrouw (jonger dan 18 jaar) uit Nigeria.
Op initiatief van verdachte is haar slachtoffer naar Nederland gereisd. Na een kort verblijf in Nederland heeft verdachte het slachtoffer naar Duitland laten reizen. Aldaar aangekomen bleek dat het slachtoffer in de prostitutie moest gaan werken. Daarbij heeft verdachte het slachtoffer in de gaten gehouden en gedreigd te slaan, opdat zij voldoende zou verdienen.
Door aldus te handelen heeft verdachte op mensonterende wijze misbruik gemaakt van een jong meisje dat in een vreemd land seksuele handelingen met derden diende te ondergaan.
Het hof is van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde straf geen recht doet aan de ernst van de feiten..
Voor het misdrijf mensenhandel bestaan voor de rechtspraak geen specifieke oriëntatiepunten ten behoeve van de bepaling van de strafmaat. Aangezien echter sprake is geweest van veelvuldige afgedwongen seksuele handelingen die het jonge slachtoffer voor het financieel gewin van verdachte moest ondergaan en in aanmerking genomen dat het oriëntatiepunt voor de strafmaat voor een eenmalige verkrachting 24 maanden gevangenisstraf is, dient naar het oordeel van het hof een zwaardere gevangenisstraf opgelegd te worden dan de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren.
In beginsel acht het hof de vordering van de advocaat-generaal tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend en geboden. In hoger beroep is echter sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, omdat niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep op de zaak is beslist. Deze vertraging is te wijten aan de vele getuigenverzoeken die zijn gedaan in de zaken die gelijktijdig zijn behandeld met de zaak van verdachte.
Omdat deze getuigen niet zijn gehoord in de zaak van verdachte, zal het hof een korting van
- 5.
% (is twee maanden) toepassen wegens een overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof ziet geen enkele aanleiding om aan verdachte een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen dan wel om te volstaan met de reeds ondergane vrijheidsstraf, zoals de raadsman heeft bepleit. Dat verdachte illegaal in Nederland is en de zorg heeft voor drie jonge kinderen, leidt - vanwege de ernst van de feiten - niet tot een ander oordeel.
Het hof zal verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 273a (voor de periode tot 1 september 2006), respectievelijk 273f (voor de periode vanaf 1 september 2006) van het Wetboek van Strafrecht.
De voorschriften zijn toegepast, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging voor zover het strafbare feit en niet (mede) in Nederland is begaan en geen betrekking heeft op mensenhandel ten aanzien van personen die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 (vierendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. P. Greve, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder, griffier,
en op 12 maart 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Greve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.