ABRvS, 22-10-2003, nr. 200303284/1
ECLI:NL:RVS:2003:AM2463
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
22-10-2003
- Zaaknummer
200303284/1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2003:AM2463, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22‑10‑2003; (Hoger beroep)
Uitspraak 22‑10‑2003
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 december 2001 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) een verkeersbesluit genomen, onder meer strekkende tot afsluiting van het westelijk rijwielpad van de brug over de Boven-Merwede te Gorinchem, gelegen in rijksweg 27, voor voertuigen die breder zijn dan 1,50 meter door middel van een fysieke maatregel.
200303284/1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], gevestigd te [plaats], wonend te [diverse woonplaatsen],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 11 april 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2001 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) een verkeersbesluit genomen, onder meer strekkende tot afsluiting van het westelijk rijwielpad van de brug over de Boven-Merwede te Gorinchem, gelegen in rijksweg 27, voor voertuigen die breder zijn dan 1,50 meter door middel van een fysieke maatregel.
Bij besluit van 31 juli 2002 heeft de Minister het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 april 2003, verzonden op 15 april 2003, heeft de rechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], maat van de maatschap, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. C.M. Bom, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994) kunnen, voorzover thans van belang, de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid van de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in standhouden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de WVW 1994 kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten.
Artikel 15, eerste lid, van de WVW 1994 bepaalt dat de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens en onderborden, voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
Artikel 15, tweede lid, van de WVW 1994 bepaalt dat maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 12 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW), zoals dat artikel ten tijde van belang luidde, moet de plaatsing of verwijdering van het bord C20, zoals opgenomen in bijlage 1, behorende bij het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990, geschieden krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 21 van het BABW dient de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval te vermelden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Volgens deze bepaling wordt bij de motivering aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Ingevolge artikel 24, aanhef en onder a, van het BABW worden verkeersbesluiten genomen na overleg met de korpschef van het betrokken regionale politiekorps.
2.2. Voorop staat dat het kader waarbinnen een verkeersbesluit moet worden genomen en beoordeeld, is gegeven in artikel 21 van het BABW gelezen in samenhang met artikel 2 van de WVW 1994. De bevoegdheid om verkeersbesluiten te nemen kent ruime beoordelingsmarges en het is aan het daartoe bevoegde orgaan om de belangen die bij het al dan niet nemen van een verkeersbesluit zijn betrokken tegen elkaar af te wegen. De rechter dient te toetsen of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de belangen, dat moet worden geoordeeld dat de Minister niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen.
2.3. Appellanten betogen — kort samengevat — dat het verkeersbesluit niet voldoet aan de eis dat het de veiligheid van het verkeer en de personen op de weg moet dienen en evenmin voldoet aan de eis dat het een zo groot mogelijk vrijheid van verkeer op de weg dient te waarborgen. Mitsdien is het verkeersbesluit in hun ogen in strijd met artikel 2 van de WVW 1994 en onrechtmatig. In samenhang hiermee betogen appellanten dat het achterliggende doel van het besluit niet gelegen is in het waarborgen van de veiligheid op de brug, doch in het leveren van een bijdrage aan filebestrijding op de A27 met name in de avondspits. Ter zitting hebben appellanten hun betoog herhaald dat de door de Minister toegepaste selectiemethode onjuist is en dat slechts een selectie van voertuigen op grond van asdruk het verkeersbesluit zou kunnen rechtvaardigen. Het rapport, opgesteld door
ing. J. Keus van de Bouwdienst van Rijkswaterstaat, dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, is aldus appellanten niets anders dan een analytische weergave van wat een balk van azobehout van bepaalde breedte en dikte volgens standaardtabellen aan druk kan opvangen. Dat er een acuut gevaar is voor de veiligheid van het verkeer, of bestuurders van voertuigen en hun passagiers, is volgens appellanten weerlegd door de Quick scan uitbreiding capaciteit brug over de Merwede. Aan de instandhouding van de verbinding via de onderhavige brug heeft Rijkswaterstaat te weinig gedaan. Ten slotte betogen appellanten dat er wel degelijk alternatieven voorhanden zijn die technisch en financieel haalbaar zijn op redelijke termijn. Ter zitting hebben appellanten nogmaals gewezen op alternatieven zoals het plaatsen van een slagboom bij de brug, het bevestigen van een orthotrope staalplaat in het brugdek, en het plaatsen van een weeglift.
2.4. De Afdeling is van oordeel dat niet met vrucht kan worden staande gehouden dat de Minister, gegeven de hem toekomende ruime beoordelingsmarge, niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen.
Het standpunt van appellanten dat de Minister verplicht is om een oeververbinding voor langzaam verkeer in stand te houden, treft geen doel. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat daarvoor in de toepasselijke regelgeving geen aanknopingspunten te vinden zijn.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht de Afdeling voldoende aannemelijk dat het verkeersbesluit ertoe strekt de veiligheid van de weggebruikers te waarborgen alsmede schade aan de brug te voorkomen. Appellanten hebben ter zitting erkend dat het verbod het betreffende gedeelte van de brug te berijden met voertuigen zonder een ontheffing veelvuldig wordt overtreden, en dat het verbod zelfs wordt overtreden met voertuigen met een aslast van meer dan drie ton. In het door ing. J. Keus van de Bouwdienst van Rijkswaterstaat opgestelde rapport wordt op basis van berekeningen van de draagkracht van de brug geconcludeerd dat een aslast van meer dan drie ton op termijn desastreus kan zijn voor het houten wegdek, bepalend voor het draagvermogen van het betreffende gedeelte van de brug. Het besluit kan dan ook geacht worden te strekken ter behartiging van de in artikel 2 van de WVW 1994 genoemde belangen. Door de Minister is uitdrukkelijk bestreden dat het verkeersbesluit in feite het oogmerk heeft van filebestrijding op de A27. De Afdeling acht dit voldoende aannemelijk.
In hetgeen appellanten naar voren brengen met betrekking tot het rapport van ing. J. Keus zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de Minister dit rapport niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen aanleiding is om aan de conclusie van de Minister dat de alternatieven technisch, noch financieel noch op redelijke termijn haalbaar zijn te twijfelen, gelet op de aan deze conclusie ten grondslag liggende rapportages. Mede gelet hierop is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de Minister de belangen, die met onderhavig verkeersbesluit worden gediend, heeft kunnen laten prevaleren boven het (financiële) belang van appellanten. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de regionale politie Zuid-Holland-Zuid heeft aangegeven dat intensivering van de handhaving wegens onvoldoende capaciteit van het politiekorps niet tot de mogelijkheden behoort. Voorts is er voor appellanten de mogelijkheid om, zoals de Minister ter zitting heeft benadrukt, een beroep te doen op de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 voor financiële compensatie van de schade die zij stellen te leiden.
2.5. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2003
91-421.