ABRvS, 19-10-2011, nr. 201104221/1/V6
ECLI:NL:RVS:2011:BT8609
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
19-10-2011
- Zaaknummer
201104221/1/V6
- LJN
BT8609
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BT8609, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19‑10‑2011; (Hoger beroep)
Uitspraak 19‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 29 april 2008 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het koninklijk besluit van 15 juni 2007 waarbij aan [appellante] het Nederlanderschap is verleend ingetrokken.
Partij(en)
201104221/1/V6.
Datum uitspraak: 19 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2011 in zaak nr. 09/4979 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2008 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het koninklijk besluit van 15 juni 2007 waarbij aan [appellante] het Nederlanderschap is verleend ingetrokken.
Bij besluit van 9 juni 2009 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2011, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. R. van den Toorn, advocaat te Made, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
[appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister de overschrijding van de termijn voor het instellen van bezwaar terecht niet verschoonbaar heeft geacht. Zij voert aan dat zij op 4 april 2007 haar woning heeft verlaten en dat de gemeente wist dat de haar toegezonden post haar niet bereikte. De door de minister aan haar toegezonden brieven en het besluit van 29 april 2008 zijn buiten haar medeweten aan deze geretourneerd. [appellante] stelt eerst op de hoogte te zijn geraakt van het besluit van 29 april 2008 door een brief van de burgemeester van Amsterdam van 15 april 2009. Zij heeft daarna binnen de termijn bezwaar gemaakt tegen dit besluit, aldus [appellante]. Voorts kan volgens [appellante] niet van haar worden verwacht dat zij kennis neemt van de inhoud van de Staatscourant.
2.1.1.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 3:41, tweede lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van het besluit, indien zij niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, op een andere geschikte wijze.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.
Ingevolge artikel 6:11, voor zover thans van belang, blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.1.2.
Omdat uit onderzoek door de minister is gebleken dat [appellante] niet meer op het laatst bij de minister bekende adres woonde en zij niet langer in de GBA van Amstelveen stond ingeschreven, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister het besluit, door het te publiceren in de Staatscourant, heeft bekend gemaakt op een andere geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:41, tweede lid, van de Awb. Dat [appellante] geen kennis neemt van de inhoud van de Staatscourant maakt dit niet anders. Derhalve is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift begonnen op 17 mei 2008 en geëindigd op 28 juni 2008 en is het bezwaarschrift van 13 mei 2009 buiten de termijn ingediend. Nu het niet doorgeven van de wijziging van haar woon- of verblijfplaats voor risico van [appellante] komt, kan reeds om die reden redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat zij niet in verzuim is geweest, te minder nu [appellante] behoorde te weten dat haar naturalisatieprocedure nog niet was afgerond zolang zij geen afstand had gedaan van haar Ghanese nationaliteit. Het had dan ook op grond daarvan op haar weg gelegen om maatregelen te treffen voor het ontvangen van haar post. Het betoog faalt derhalve.
2.2.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011
164-532.