Hof Amsterdam, 29-09-2015, nr. 200.162.686/01
ECLI:NL:GHAMS:2015:4034
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
29-09-2015
- Zaaknummer
200.162.686/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:4034, Uitspraak, Hof Amsterdam, 29‑09‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:694, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 29‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Bevoegdheidsincident. Verzekeringsrecht. Hoofdelijke aansprakelijkheid. Subrogatie. De verzekeraar kan rechten jegens de geïntimeerde geldend maken voor zover meer is uitgekeerd dan het gedeelte van de schuld dat zijn verzekerde in de verhouding tot de geïntimeerde aangaat. Of die situatie zich voordoet is afhankelijk van de onderlinge verhouding tussen de verzekerde en de geïntimeerde. Op die verhouding is Belgisch recht van toepassing en is de Belgische rechter bevoegd. Nederlandse rechter verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vordering van de verzekeraar.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.162.686/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/520904 / HA ZA 12-814
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 september 2015
inzake
de vennootschap naar Oostenrijks recht
ZÜRICH VERSICHERUNGS A.G.
gevestigd te Wenen, Oostenrijk,
appellante,
advocaat: mr. A. Oorthuys te Leiden,
tegen:
de vennootschap naar Belgisch recht
LAG TRAILERS N.V.,
gevestigd te Bree, België,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Knigge te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Zürich en LAG genoemd.
Zürich is bij dagvaarding van 15 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2014, onder het hierboven genoemde zaak-/rolnummer gewezen tussen haar als eiseres in de hoofdzaak, tevens verweerster in het incident en LAG als gedaagde in de hoofdzaak, tevens eiseres in het incident.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 31 augustus 2015 doen bepleiten, Zürich door haar hiervoor genoemde advocaat en mr. A.F. Collignon-Smit Sibinga, advocaat te Amsterdam en LAG door mr. W.E. van Spanje, advocaat te Rotterdam. Van de zijde van Zürich is gepleit aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Zürich heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, alsnog de incidentele vordering van LAG tot onbevoegdheidverklaring zal afwijzen en het geding zal verwijzen naar de rechtbank om op de hoofdzaak te beslissen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van LAG in de proceskosten.
LAG heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 voorshands een aantal feiten opgesomd waarvan zij bij de boordeling in het incident is uitgegaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof eveneens daarvan zal uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2
LAG is een producent van opleggers. Zürich is de verzekeraar van Poll Nussbaumer Transportgesellschaft mbH (hierna: Poll), een Oostenrijks transportbedrijf.
2.3
Poll heeft bij overeenkomst van 16 maart 2006 van LAG vier opleggers gekocht. LAG heeft bij die overeenkomst haar algemene voorwaarden van toepassing verklaard. In artikel 10 daarvan is vermeld:
“10 GESCHILLEN
Voor alle geschillen tussen partijen zijn alleen de rechtbanken van het arrondissement Tongeren bevoegd.”
2.4
Op 10 oktober 2008 heeft een medewerker van Poll met één van de van LAG gekochte opleggers een lading talkpoeder willen afleveren bij Cargill B.V. te Amsterdam (hierna: Cargill). Bij het lossen is de oplegger gekanteld, waardoor schade is ontstaan aan de oplegger en aan de opstallen van Cargill.
2.5
Cargill heeft Zürich, als verzekeraar van Poll, rechtstreeks aangesproken in verband met de voor haar ontstane schade. Zürich heeft Cargill volledig schadeloos gesteld.
3. Beoordeling
3.1
Zürich heeft deze procedure aangespannen om op LAG verhaal te nemen ter zake van de betaling die zij aan Cargill heeft gedaan. Ter onderbouwing van haar verhaalsvordering stelt Zürich dat het schadevoorval is veroorzaakt doordat de oplegger ondeugdelijk was. LAG heeft onrechtmatig gehandeld door een ondeugdelijke oplegger op de markt te brengen. Zürich vordert in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat LAG onrechtmatig heeft gehandeld jegens Cargill, een verklaring voor recht dat LAG aansprakelijk is voor de schade van Cargill en een veroordeling van LAG tot betaling aan Zürich van € 767.600,00, te vermeerderen met rente en (buitengerechtelijke) kosten.
3.2
LAG meent dat zij het hiervoor in r.o. 2.3 genoemde forumkeuzebeding kan inroepen tegenover Zürich. Zij had daarom in België gedagvaard moeten worden en niet voor de rechtbank Amsterdam. LAG heeft daarom in eerste aanleg een bevoegdheidsincident opgeworpen.
3.3
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat LAG zich terecht op de in haar algemene voorwaarden opgenomen forumkeuze heeft beroepen, zodat de Nederlandse rechter niet bevoegd is van de vorderingen van Zürich kennis te nemen. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard. Tegen dit oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Zürich op in hoger beroep.
3.4
Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt dat de regels van internationaal bevoegdheidsrecht van openbare orde zijn. Het hof is ambtshalve gehouden te onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, ook als die vraag valt buiten de grenzen van het door de grieven ontsloten gebied van de rechtsstrijd in hoger beroep.
3.5
Ter onderbouwing van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter heeft Zürich het volgende aangevoerd. Het schadevoorval op 10 oktober 2008 moet worden aangemerkt als een verkeersongeval. Zürich is een verzekeraar als bedoeld in de Europese richtlijnen betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (de richtlijnen motorrijtuigenverzekering). Cargill kon daarom Zürich als verzekeraar van Poll rechtstreeks aanspreken voor de door haar geleden schade. In dit geval heeft het ongeval zich voorgedaan in Nederland en artikel 3 van het Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg (Trb. 1971, 118) brengt dan mee dat de vordering van Cargill op Zürich wordt beheerst door Nederlands recht. Cargill kon daarom op grond van de directe actie van artikel 6 Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) Zürich tot vergoeding van haar schade aanspreken. Dat heeft Cargill ook daadwerkelijk gedaan. Zürich was aldus gehouden tot uitkering aan Cargill over te gaan.Cargill kon naast Zürich ook Poll uit onrechtmatige daad of als werkgever van de chauffeur van de oplegger tot schadevergoeding aanspreken. Daarnaast had Cargill de mogelijkheid een vordering tot schadevergoeding in te stellen tegen LAG als de producent van de ondeugdelijke trailer.
3.6
Het primaire standpunt dat Zürich in het licht van het voorgaande verdedigt, houdt het volgende in. In dit geval kon Cargill drie partijen (Zürich, Poll en LAG) tot vergoeding van dezelfde schade aanspreken. Deze drie partijen waren aldus hoofdelijk jegens Cargill verbonden. Zürich heeft de volledige schade van Cargill vergoed en is daardoor op grond van artikel 6:12 lid 1 BW gesubrogeerd in de rechten van Cargill op Poll en LAG. Zürich wil in deze procedure de rechten van Cargill jegens LAG geldend maken. Deze vordering heeft een buitencontractuele grondslag. Het schadetoebrengende feit heeft zich in Nederland voorgedaan, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is van deze vordering kennis te nemen.Het subsidiaire standpunt van Zurich luidt als volgt. Zürich heeft als WAM-verzekeraar de schade van Cargill vergoed. Daarmee is Zürich gesubrogeerd in de vorderingen tot schadevergoeding die haar verzekerde Poll op derden heeft. In dit geval heeft Cargill een hoofdelijke vordering tot schadevergoeding op Poll en LAG. De schade van Cargill is volledig door de uitkering van Zurich vergoed. Zurich kan daarom als gesubrogeerde verzekeraar de bijdragevordering van Poll jegens LAG instellen, maar is tevens op grond van artikel 6:12 BW gesubrogeerd in de rechten die de schuldeiser (in dit geval: Cargill) jegens een medeschuldenaar van Poll (in dit geval: LAG) heeft. Deze laatstgenoemde vordering van Cargill jegens LAG wil Zürich in dit geding geldend maken. Deze vordering heeft – als gezegd – een buitencontractuele grondslag en de Nederlandse rechter is bevoegd daarvan kennis te nemen, omdat het schadetoebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan, aldus nog steeds Zürich.
3.7
Het hof volgt het primaire standpunt van Zürich niet. Ook als veronderstellenderwijs met Zürich wordt aangenomen dat zij vanwege de directe actie op grond van de WAM een hoofdelijke medeschuldenaar is van LAG, kan dat niet leiden tot het bestaan van de door Zürich gestelde verhaalsvordering. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.8
Artikel 6 WAM geeft de benadeelde jegens de verzekeraar door wie de aansprakelijkheid volgens deze wet is gedekt, een eigen recht op schadevergoeding. De benadeelde komt dit eigen recht toe – kort gezegd – indien iemand jegens de benadeelde aansprakelijk is te houden voor de schade die is veroorzaakt door een aan het verkeer deelnemend motorrijtuig, en indien tegenover de benadeelde een verzekering van kracht is die strekt tot het bieden van dekking voor die aansprakelijkheid. Aan de uitoefening van dit eigen recht onder de WAM door Cargill kan Zürich in het onderhavige geval echter niet het door haar bepleite verhaalsrecht ontlenen. Indien Zürich na vergoeding van de schade aan de benadeelde (Cargill) deze volledig op LAG als de medeschuldenaar van haar verzekerde (Poll) zou kunnen verhalen, zou dat immers meebrengen dat LAG – op grond van artikel 6:102 lid 1 in verbinding met artikel 6:101 lid 1 BW – voor het deel van de schade dat LAG in haar verhouding jegens Poll niet aangaat, regres zou kunnen nemen op Poll. Hierdoor zou langs indirecte weg het resultaat worden bereikt dat Zürich zelf beoogt te voorkomen, namelijk dat zij regres neemt op Poll als haar verzekerde. In dit geding geldt namelijk als uitgangspunt dat Zürich geen recht van regres heeft op Poll. Zürich heeft erkend dat daaraan de verzekeringsrelatie in de weg staat (zie o.a. pleitnota hoger beroep onder 19). In het licht van dit alles moet worden aangenomen dat het verhaalsrecht van Zürich tegenover de door haar gestelde medeschuldenaar LAG is beperkt tot het geval waarin Zürich méér heeft uitgekeerd dan haar verzekerde Poll in de onderlinge verhouding tot LAG aangaat. Ten aanzien van de primaire grondslag van haar vorderingen betekent het voorgaande dat de stellingen van Zürich onvoldoende grond bieden om te kunnen concluderen dat Zürich de door haar gestelde rechten van Cargill jegens LAG geldend kan maken. Immers, het standpunt van Zürich dat de verhouding tussen Poll en LAG irrelevant is in het kader van haar primaire grondslag kan geen stand houden, nu zij uitsluitend rechten jegens LAG geldend kan maken voor zover zij méér heeft uitgekeerd dan haar verzekerde Poll in de onderlinge verhouding tot LAG aangaat. Aangezien de Belgisch rechter bevoegd is om aan de hand van Belgisch recht over de onderlinge verhouding tussen Poll en LAG te beslissen (zie hierna rechtsoverwegingen 3.11 en 3.12), kan de Nederlandse rechter, anders dan Zürich ingang wil doen vinden, niet beslissen op de door Zürich primair ingestelde vorderingen.
3.9
Ten aanzien van het in r.o. 3.6 weergegeven subsidiaire standpunt van Zürich wordt het volgende overwogen. Tussen partijen is niet in geschil dat Zürich naar Oostenrijks recht is gesubrogeerd in de rechten die Poll jegens LAG geldend kan maken. Dat is het recht dat toepasselijk is op de tussen Zürich en Poll gesloten verzekering en dat bepaalt of en in hoeverre Zürich in de voor overgang vatbare rechten van Poll is getreden.
Zurich betoogt dat zij door het doen van een verzekeringsuitkering niet alleen is gesubrogeerd in de rechten van Poll als haar verzekerde, maar tevens op grond van artikel 6:12 BW is gesubrogeerd in de rechten uit onrechtmatige daad die Cargill jegens LAG als medeschuldenaar van Poll heeft.
3.10
Dit standpunt van Zürich is, gelet op bepaalde in artikel 6:12 BW en op het hiervoor genoemde uitgangspunt dat zij geen rechten waarin zij is gesubrogeerd ten nadele van Poll kan uitoefenen, in zoverre juist dat de rechten van Cargill alleen krachtens subrogatie op Zürich kunnen zijn overgegaan en door haar kunnen worden uitgeoefend, voor zover de schuld is gedelgd voor meer dan het gedeelte dat haar verzekerde Poll in de onderlinge verhouding tot LAG aangaat. Of die situatie zich voordoet, is afhankelijk van de onderlinge verhouding tussen Poll en LAG.
3.11
Voor zover de beoordeling in dit bevoegdheidsincident strekt, is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht heeft aangenomen dat de rechten van Poll jegens LAG, waarin Zürich is gesubrogeerd, primair contractueel zijn bepaald. Een (bijdrage)vordering van Poll op LAG zal immers zien op de beantwoording van de vraag of LAG op grond van de koopovereenkomst tussen deze partijen al of niet een ondeugdelijke oplegger aan Poll heeft geleverd. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat op deze contractuele vordering Belgisch recht van toepassing is en dat moet worden aangenomen dat de algemene voorwaarden van LAG rechtsgeldig op deze relatie van toepassing zijn verklaard. Ook is het hof met de rechtbank van oordeel dat het forumbeding voldoende duidelijk van inhoud is. Aan de hand van het Belgisch procesrecht kan worden vastgesteld welke rechter in Tongeren absoluut en relatief bevoegd is van de vorderingen van Poll jegens LAG kennis te nemen. Het forumkeuzebeding is in het licht van de contractuele rechtsverhouding tussen Poll en LAG niet ontoelaatbaar ruim geformuleerd. Dat Poll in plaats van een contractuele vordering of subsidiair een onrechtmatige daad of een bijdragevordering aan haar vorderingen ten grondslag zou kunnen leggen, kan daaraan niet afdoen.
3.12
Het voorgaande betekent dat de Belgische rechter bevoegd is aan de hand van Belgisch recht vast te stellen of en in hoeverre LAG in haar relatie tot Poll in de schuld jegens Cargill dient bij te dragen. Aan de hand van de uitkomst daarvan kan worden vastgesteld of Zürich verhaal kan nemen op LAG, namelijk voor zover zij de schuld heeft gedelgd voor meer dan het gedeelte dat haar verzekerde Poll in de onderlinge verhouding tot LAG aangaat. De vorderingen zoals die door Zürich in de hoofdzaak zijn ingesteld, houden met deze uitgangspunten geen rekening. Zürich betoogt namelijk dat bij de beoordeling van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter de verhouding tussen Poll en LAG buiten beschouwing dient te blijven. Het hof is van oordeel dat Zürich aldus in het kader van dit incident onvoldoende heeft onderbouwd dat en in hoeverre is voldaan aan de genoemde voorwaarde voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Zo lang niet is vastgesteld of LAG in haar relatie tot Poll in de schuld jegens Cargill dient bij te dragen, kan niet worden aangenomen dat Zürich de door haar gepretendeerde vordering op LAG heeft. Hetgeen hiervoor in r.o. 3.10 is overwogen brengt immers mee dat Zurich op grond van artikel 6:12 lid 1 BW alleen de rechten van Cargill jegens LAG kan uitoefenen voor het meerdere dan het gedeelte van de schuld dat Poll in de verhouding tot LAG aangaat. Dit alles brengt mee dat in dit geding niet van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan worden uitgegaan.
3.13
De grieven kunnen niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het bewijsaanbod van Zürich is niet ter zake dienend, want het aangeboden bewijs kan niet leiden tot een andere beslissing in dit incident.
3.14
De slotsom is dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, waarbij kan worden opgemerkt dat tussen partijen niet in geschil is dat het vonnis een kennelijke verschrijving bevat en Zürich (en niet LAG) is veroordeeld in de kosten van het incident in eerste aanleg.
3.15
Zürich zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, zoals hierna zal worden bepaald.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Zürich in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van LAG begroot op € 5.114,00 aan verschotten en € 2.682,00 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, A.L.M. Keirse en J.F. Aalders en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 september 2015.