Hof Amsterdam, 21-02-2012, nr. 200.058.872/02
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9272
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-02-2012
- Zaaknummer
200.058.872/02
- LJN
BV9272
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9272, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑02‑2012; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Eisen aan verzoek tot heropening van de procedure na royement. In dit geval is niet voldoende gebleken dat de tussen partijen gesloten schikkingsovereenkomst in de weg staat aan beoordeling van het nieuw opgekomen geschilpunt tussen partijen. Heropening toegestaan.
Partij(en)
zaaknummer 200.058.872/02
21 februari 2012
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE LIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[ Appellant ],
wonende te [ Z ],
APPELLANT,
advocaat: mr. J.H.F. Overkleeft te Hoorn,
t e g e n
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonende te [ G ], gemeente [ A ],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.W.S. Peters te Assen.
Partijen zullen worden aangeduid als [ Appellant ] en [ Geïntimeerde ].
1. Het verdere procesverloop
1.1
Na het tussenarrest van 30 november 2010 is de procedure op 8 februari 2011 op de voet van art. 246 Rv doorgehaald.
1.2
Op 16 augustus 2011 heeft [ Appellant ] verzocht om hervatting van de procedure, waarna de zaak weer is aangebracht op de rol van 6 september 2011.
1.3
[ Appellant ] heeft een akte hervatting/heropening, tevens (voorwaardelijke) vermeerdering van eis genomen.
1.4
[ Geïntimeerde ] heeft een akte uitlating genomen.
1.5
Ten slotte hebben partijen om arrest gevraagd.
2. De beoordeling
2.1
Voor wat betreft de feiten met betrekking tot het oorspronkelijke geschil tussen [ Appellant ] en [ Geïntimeerde ] verwijst het hof naar hetgeen hierover is overwogen in het arrest van 30 november 2010.
2.2
Na het arrest van 30 november 2010 hebben partijen een minnelijke regeling getroffen. Deze regeling hield, zo leidt het hof af uit de stellingen van partijen, dat [ Geïntimeerde ] het flexibel krediet onder nummer 47.27.65.477 volledig zou aflossen. Vervolgens is de zaak, kennelijk overeenkomstig de minnelijke regeling, op verzoek van beide partijen doorgehaald op de rol.
Hierna heeft het incassobureau Incassade namens ABN AMRO nog aanspraak gemaakt op een bedrag van € 2.492,16. Partijen hebben vervolgens afgesproken dat zij ieder de helft van het restant van de vordering voor hun rekening zouden nemen.
2.3
Thans is aan de orde dat het incassobureau Incassade bij schrijven van 11 april 2011 [ Appellant ] heeft gesommeerd nog een bedrag van € 5.679,81 te voldoen. Bij schrijven van 21 juli 2011 is dit bedrag bijgesteld naar € 5.767,45, waarbij Incassade heeft laten weten dat zij na ontvangst van dit bedrag een bedrag van € 100,-- zal betalen ter compensatie van de kosten van juridische bijstand van [ Appellant ]. Dit bedrag heeft betrekking, zo begrijpt het hof, op de proceskosten en de rente waartoe [ Appellant ] jegens ABN AMRO is veroordeeld in het arrest van 21 september 2010.
[ Appellant ] vordert in zijn akte tot hervatting/heropening van de procedure, hetgeen is beschreven in het petitum in de appeldagvaarding, vermeerderd met de kosten van betekening van de executie welke worden gemaakt bij de tenuitvoerlegging van het arrest in de hoofdzaak.
Het hof begrijpt uit de stellingen van [ Appellant ] dat het hem erom gaat dat [ Geïntimeerde ] alsnog de kosten van betekening van executie (ter hoogte van € 5.767,45) aan hem voldoet.
2.4
Het hof overweegt het volgende.
Het staat partijen in beginsel vrij om na doorhaling de zaak opnieuw op de rol te brengen ter voortzetting van het geding. Indien partijen in het kader van een minnelijke regeling echter overeengekomen zijn dat hun geschil wordt beëindigd en zij ter uitvoering daarvan doorhaling hebben verzocht, kan de zaak in beginsel niet weer worden opgebracht. De tussen hen gesloten minnelijke regeling staat daaraan dan in de weg.
Door [ Geïntimeerde ] is echter niet duidelijk gesteld dat partijen beoogd hebben een definitieve regeling omtrent hun geschil te treffen en dat zij er daarom geen rekening mee hoefde te houden dat de procedure weer hervat zou worden. Zij heeft wel gesproken over finale kwijting, maar slechts in verband met door de bank aan [ Appellant ] verleende kwijting. [ Geïntimeerde ] heeft ook niet enige op schrift gestelde, tussen partijen getroffen regeling in het geding gebracht. Derhalve is onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat in dit geval sprake is geweest van een minnelijke regeling tussen partijen met een zodanige strekking, dat deze in de weg staat aan hervatting van de procedure.
2.5
Naar ’s hofs oordeel voert [ Appellant ] terecht aan dat [ Geïntimeerde ] dient mee te betalen aan de nagekomen kosten van betekening, nu de kosten immers zijn veroorzaakt doordat [ Geïntimeerde ] niet de betalingen aan de bank heeft gedaan, zoals tussen hen was afgesproken. Naar het oordeel van het hof dient echter 50% voor eigen rekening van [ Appellant ] te blijven, nu hij zich jegens de bank ten onrechte heeft beroepen op zijn afspraak met [ Geïntimeerde ].
2.6
Voor zover [ Appellant ] ook nog zijn oorspronkelijke vorderingen handhaaft, zullen deze worden afgewezen, nu partijen daarover een regeling hebben getroffen.
2.7
Als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij zal [ Geïntimeerde ] worden veroordeeld in de kosten van de procedure na hervatting.
3. Beslissing
Het hof:
veroordeelt [ Geïntimeerde ] tot betaling van 50% van de kosten van betekening welke zijn gemaakt bij de uitvoering van het vonnis in de hoofdzaak;
veroordeelt [ Geïntimeerde ] in de kosten van de procedure na hervatting aan de zijde van [ Geïntimeerde ] en begroot die op nihil aan verschotten en € 579,-- aan salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, W.J. Noordhuizen en G.C.C. Lewin en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2012 door de rolraadsheer.