Rb. 's-Hertogenbosch, 21-09-2011, nr. 232810 EX RK 11-107
ECLI:NL:RBSHE:2011:BT2397
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
21-09-2011
- Zaaknummer
232810 EX RK 11-107
- LJN
BT2397
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verkeersrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2011:BT2397, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 21‑09‑2011; (Raadkamer)
- Wetingang
art. 96 Burgerlijk Wetboek Boek 6
- Vindplaatsen
VR 2013/64
JA 2011/202
Uitspraak 21‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Deelgeschil letselschade, looptijd verlies verdienvermogen ivm zwarte werkzaamheden stukadoor
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 232810 / EX RK 11-107
Beschikking deelgeschil letselschade van 21 september 2011
in de zaak van
[Partij A],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. M. Poort-van der Meeren te Tilburg,
tegen
de naamloze vennootschap ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
voorheen Fortis ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster,
advocaat mr. D.J. van der Kolk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [A] en ASR worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift,
- -
het verweerschrift,
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 12 september 2011.
2. De feiten
2.1.
Op 18 maart 2007, omstreeks 2.25 uur, is [A] op de [woonplaats]n in de gemeente [woonplaats] aangereden door een auto. Hij was op dat moment bezig deze straat te voet over te steken, samen met zijn echtgenote. De bestuurster van de auto, mevrouw [XX], verkeerde onder invloed van alcohol en had het overstekende echtpaar niet gezien. Het resultaat van de ademanalyse bedroeg 405 µg/l. Als WAM-verzekeraar van Adams heeft ASR aansprakelijkheid erkend voor de door [A] geleden schade.
2.2.
Ten tijde van het ongeval was [A] huisman. Daarnaast verrichtte hij gedurende ongeveer 1,5 dag per week “zwarte” werkzaamheden als stukadoor. Als gevolg van het ongeval, waarbij [A] onder meer zijn rechter elleboog en linker knie heeft
gebroken, heeft hij blijvend letsel opgelopen. Na het ongeval heeft hij zijn werkzaamheden als stukadoor niet meer kunnen uitvoeren.
2.3.
Op verzoek van beide partijen heeft orthopedisch chirurg [Y] (verder: [Y]) in het najaar van 2010 een orthopedische expertise verricht (prod. 4 [A]). De conclusie van [Y] luidt:
“Posttraumatische afwijkingen als gevolg van het ongeval d.d. 18-03-2007 van rechter
elleboog en linker knie en in beperkte mate van de rechter schouder. Hierdoor is sprake
van reële restinvaliditeit en dientengevolge van reële beperkingen.”
2.4.
Gevraagd naar de beperkingen die [A] in 2010 ondervindt, heeft [Y] geantwoord:
“Als gevolg van het ongeval acht ik betrokkene licht beperkt bij staan en lopen, gebogen werken, reiken met de rechter arm, tillen, dragen, duwen en trekken met rechts. Ik acht hem matig beperkt bij trappenlopen, bukken en torderen (in verband met de rechter schouder) en werken met de rechter hand boven schouderhoogte, en volledig beperkt bij klimmen en klauteren (mede in verband met het verhoogde risico) en knielen, kruipen en hurken.”
2.5.
Op basis van de bevindingen van [Y] zijn partijen met elkaar in onderhandeling getreden ter bepaling van de omvang van de door [A] geleden en nog te lijden schade. Zij hebben inmiddels overeenstemming bereikt over diverse schadeposten, maar zij zijn verdeeld gebleven over de periode gedurende welke de post verlies verdienvermogen in verband met de stukadoorswerkzaamheden in aanmerking dient te worden genomen.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
Deelgeschil
3.1.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter. Doel van de procedure is het verkrijgen van een rechterlijke beslissing over onderwerpen die partijen verdeeld houden en aldus in de weg staan aan de totstandkoming van een minnelijke regeling. Hieruit vloeit voort dat de rechter dient te beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en, indien dat niet het geval is, het verzoek tot beslechting van een deelgeschil afwijst (artikel 1019z Rv). In het onderhavige geval twisten partijen over de te hanteren looptijd van de schadepost betreffende het verlies aan verdienvermogen. Nu een beslissing op dit punt kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de letselschade, kan het verzoek van [A] in behandeling worden genomen als een deelgeschil als bedoeld in de artikelen 1019w tot en met 1019cc Rv.
Verlies verdienvermogen
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat ervan uitgegaan dient te worden dat [A] met zijn werkzaamheden als stukadoor een bruto jaarinkomen van € 10.925,00 zou hebben kunnen genereren. Aangezien het zwarte inkomsten betreft, zijn partijen het er verder over eens dat enkel een netto bedrag voor vergoeding in aanmerking komt, welk bedrag zij gezamenlijk hebben bepaald op € 7.650,00.
3.3.
Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag tot welke leeftijd [A] zijn werkzaamheden als stukadoor zou hebben voortgezet indien het ongeval zich niet zou hebben voorgedaan. Ten tijde van het ongeval was [A] ruim 54 jaar oud.
Waar [A] stelt dat hij zijn parttime stukadoorswerkzaamheden zeker tot zijn 65e zou zijn blijven verrichten, stelt ASR dat hij daarmee na het ongeval nog maximaal 5 jaar had kunnen doorgaan.
3.4.
Omdat het een hypothetische situatie betreft, dienen de goede en kwade kansen te worden afgewogen, waarbij het aankomt op de redelijke verwachtingen van de rechter omtrent toekomstige ontwikkelingen. Daarbij geldt dat aan een benadeelde die blijvende letselschade heeft opgelopen geen hoge eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs van de inkomsten die hij in de hypothetische situatie zonder ongeval zou hebben genoten; het is immers de veroorzaker van het ongeval die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen over wat in de hypothetische situatie zonder ongeval zou zijn gebeurd.
3.5.
Partijen zijn het erover eens dat de werkzaamheden van een stukadoor fysiek belastend zijn. Niet is gesteld of gebleken dat [A] ten tijde van het ongeval kampte met gezondheidsproblemen. De onderzoeksbevindingen van [Y] geven evenmin aanleiding tot deze conclusie. Op de vraag naar de hypothetische situatie zonder ongeval heeft [Y] bovendien geantwoord dat op orthopedisch terrein weliswaar sprake was van een beperkte endorotatie in de linker schouder en een beperkte flexie in de linker elleboog als gevolg van een ongeval in 1976, maar dat [A] daar geen duidelijke klachten van had (prod. 4 [A], antwoord op vraag 2). Bij gebrek aan andersluidende gegevens gaat de rechtbank er dan ook van uit dat [A] ten tijde van het ongeval zonder noemenswaardige beperkingen functioneerde.
3.6.
ASR heeft als verweer naar voren gebracht dat inmiddels is gebleken dat [A] last heeft van niet ongevalsgerelateerde artrose in de linkervoet, welke artrose volgens ASR een zodanige kwade kans op voortijdige uitval oplevert dat de looptijd van de schadevergoeding om die reden dient te worden verminderd tot de genoemde periode van maximaal 5 jaar na het ongeval.
3.7.
[A] heeft erkend dat inmiddels leeftijdsadequate slijtage aan zijn voetgewrichten is geconstateerd, maar hij stelt dat hij daarvan geen klachten ondervindt en wijst erop dat deze slijtage enkel bij toeval is ontdekt. Volgens hem vormt de artrose ook niet de oorzaak van de abnormale drukpijn die hij ervaart onder de boog van de linkervoet, welke drukpijn hem (naast andere medische beperkingen) beperkt in zijn functioneren. [A] stelt dat de drukpijn wordt veroorzaakt door zenuwen/pezen die als gevolg van het ongeval beschadigd zijn.
3.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft ASR haar stelling dat [A] zijn werkzaamheden als stukadoor, het ongeval weggedacht, hoe dan ook voor zijn 60e zou hebben moeten staken als gevolg van artrose in zijn linkervoet, onvoldoende onderbouwd. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat partijen ervan uitgaan dat [A] deze werkzaamheden slechts gemiddeld gedurende 1,5 dag per week zou hebben uitgevoerd, zodat de (verdere) slijtage die optreedt bij het verrichten van dergelijke werkzaamheden bij hem aanmerkelijk minder zou zijn geweest dan de slijtage die zich voordoet bij iemand die deze werkzaamheden gedurende zijn gehele werkzame leven 5 dagen per week verricht.
3.9.
ASR heeft verder als verweer naar voren gebracht dat rekening moet worden gehouden met de kwade kans dat het zwartwerken op enig moment door de belastingdienst zou zijn ontdekt. In dat geval zou [A] deze werkzaamheden hebben moeten staken en zou hij bovendien een aanzienlijke fiscale boete hebben moeten betalen, aldus ASR. Hoewel deze stelling op zich juist is, verwerpt de rechtbank het daarop gebaseerde verweer. Het risico van ontdekking is naar haar oordeel reeds voldoende verdisconteerd door niet de bruto inkomsten, maar enkel de (fictieve) netto inkomsten, van [A] tot uitgangspunt te nemen bij de berekening van de omvang van de schade. Daar komt bij dat [A] op ieder moment tot het besluit had kunnen komen zijn inkomsten (vanaf dat moment) wel aan de belastingdienst op te geven.
3.10.
De vorenstaande omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank het redelijk uit te gaan van de verwachting dat [A], indien het ongeval hem niet zou zijn overkomen, tot zijn 65e gedurende gemiddeld 1,5 dag per week als stukadoor zou hebben gewerkt. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat [A] geen enkele schuld had aan het ongeval, terwijl Adams, nadat zij een aanzienlijke hoeveelheid alcohol had genuttigd, een verkeersfout heeft gemaakt door, zoals zij zelf ook heeft erkend, de bocht duidelijk te kort te nemen, waardoor zij dit ongeval heeft veroorzaakt en waardoor [A] de mogelijkheid is ontnomen aan te tonen dat hij de genoemde werkzaamheden daadwerkelijk tot zijn 65e zou hebben voortgezet. Dit betekent dat de overeengekomen vergoeding van € 7.650,00 netto per jaar dient te worden berekend over de periode van 18 maart 2007 tot 27 oktober 2018. Nu het deels verschenen en deels nog te verschijnen schade betreft, laat de rechtbank het aan partijen over om het exacte schadebedrag te berekenen. Het onder II. geformuleerde verzoek van [A] zal dan ook worden afgewezen.
Kosten
3.11.
Omdat er voorafgaand aan deze procedure nog een geschilpunt bestond, waren partijen er nog niet in geslaagd een regeling te treffen omtrent de door [A] gemaakte buitengerechtelijke kosten. Hij verzoekt de rechtbank thans deze kosten te begroten op € 6.840,25 en ASR te veroordelen tot betaling van die kosten. ASR heeft aangegeven dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat ook over de omvang van de buitengerechtelijke kosten in dit deelgeschil een beslissing wordt genomen. Zij stemt in met het gehanteerde uurtarief van € 200,00, maar stelt dat de totale schadepost voor deze kosten (€ 8.938,94) niet in redelijke verhouding staat tot de omvang van de totale schadevergoeding.
3.12.
Uitgaande van het overzicht in het verzoekschrift waren partijen het er voorafgaand aan deze procedure over eens dat de schade in elk geval € 60.565,00 bedroeg. Gelet op het oordeel van de rechtbank over de te hanteren looptijd van de schadepost verlies verdienvermogen wordt dit bedrag zeker nog verdubbeld. In verhouding tot de omvang van de totale schadevergoeding acht de rechtbank het redelijk dat de gestelde buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt en acht zij de hoogte van deze kosten eveneens redelijk. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.
3.13.
Daarnaast heeft [A] verzocht de kosten van de deelgeschilprocedure te begroten en ASR te veroordelen tot betaling van die kosten. ASR heeft terecht betoogd dat een dergelijke veroordeling in de kosten in een deelgeschilprocedure niet mogelijk is (artikel 1019aa Rv.), zodat het verzoek in zoverre zal worden afgewezen. De rechtbank zal de kosten wel begroten. Nu ASR geen bezwaar heeft gemaakt tegen toepassing van een uurtarief van € 200,00, te vermeerderen met 5% kantoorkosten en 19% BTW, zal de rechtbank een dergelijk tarief hanteren. Ter zitting is van de zijde van [A] medegedeeld dat 15 uren aan de deelgeschilprocedure zijn besteed. Omdat het geschil in de visie van ASR vrij beperkt is, stelt zij dat het niet redelijk is daarvoor meer dan 10 uren in rekening te brengen.
3.14.
[A] heeft een urenspecificatie in het geding gebracht met betrekking tot de werkzaamheden die zijn advocate tot en met 20 juni 2011 (het verzoekschrift is op 21 juni 2011 ter griffie ingekomen) aan deze procedure heeft besteed (prod. 9). Daaruit blijkt dat tot dat moment 5,42 uren aan de deelgeschilprocedure zijn besteed. Ervan uitgaande dat nadien ook enige tijd is besteed aan de voorbereiding van de mondelinge behandeling, terwijl ook de tijd die deze behandeling in beslag heeft genomen en de reistijd in aanmerking dienen te worden genomen, acht de rechtbank het, bij gebrek aan een verdere specificatie van de gemaakte uren, redelijk de kosten van de deelgeschilprocedure te begroten op een bedrag van € 2.000,00, te vermeerderen met 5% kantoorkosten, 19% BTW over het honorarium en de kantoorkosten, alsmede de door [A] verschuldigde griffierechten ad € 258,00.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat het verlies aan verdienvermogen van [A] voor vergoeding in aanmerking komt tot 27 oktober 2018,
4.2.
veroordeelt ASR tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van [A] ten bedrage van € 6.840,25,
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
begroot de kosten van de deelgeschilprocedure op een bedrag van € 2.757,00,
4.5.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr I.L.P. Crombeen en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 21 september 2011.