Rb. Arnhem, 21-04-2010, nr. 183455 / HA ZA 09-635
ECLI:NL:RBARN:2010:BM2054
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
21-04-2010
- Magistraten
Mrs. D.T. Boks, R.A. van der Pol, S.H. Bokx-Boom
- Zaaknummer
183455 / HA ZA 09-635
- LJN
BM2054
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2010:BM2054, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 21‑04‑2010
Uitspraak 21‑04‑2010
Mrs. D.T. Boks, R.A. van der Pol, S.H. Bokx-Boom
Partij(en)
Vonnis van 21 april 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. B.E. van der Molen te Woerden,
tegen
de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD GROEP PARTICULIERE SCHADEVERZEKERINGEN,
h.o.d.n. OHRA SCHADEVERZEKERINGEN,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Ohra worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
het tussenvonnis van 7 oktober 2009
- —
het proces-verbaal van comparitie van 12 januari 2010.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
In het kader van een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij Ohra vult [eiser] op 8 mei 2007 een gezondheidsverklaring in. De gezondheidsverklaring luidt onder meer als volgt:
‘2. Uw gezondheidstoestand
Lijdt u of heeft u geleden aan één of meer van de volgende aandoeningen, ziekten en/of gebreken (hier vallen ook klachten onder)?
(…)
- j.
Huidaandoeningen, spataderen, open been, fistels, trombose, embolie?
Bij deze vraag is als toelichting opgenomen:
Let op: U moet ook een categorie aankruisen als u:
- *
Een huisarts, hulpverlener of arts heeft geraadpleegd (…).
[eiser] kruist bij bovenstaande categorie het vakje ‘Nee’ aan.’
2.2.
Op 14 mei 2007 bezoekt [eiser] zijn huisarts om te laten kijken naar twee moedervlekken op zijn hoofd. Na doorverwijzing vindt op 24 mei 2007 een consult plaats bij een dermatoloog.
De dermatoloog verwijst [eiser] door naar een plastisch chirurg. [eiser] bezoekt de plastisch chirurg op 14 juni 2007.
2.3.
Op 20 juni 2007 ondergaat [eiser] in verband met zijn aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering een medische keuring en vult hij een vragenlijst in. De vragenlijst luidt onder meer als volgt:
‘2.
Hebt u momenteel last van, of hebt u ooit last gehad van:
(…)
- x.
Huidziekten?
[eiser] kruist bij deze vraag het vakje ‘Nee’ aan.’
Verderop in de vragenlijst staat de vraag:
‘12.
Bent u onder behandeling (geweest) van een:
specialist
(…)
[eiser] kruist bij deze vraag het vakje ‘Ja’ aan en vult als toelichting in: ‘wondroos’.’
2.4.
Op 17 juli 2007 komt tussen partijen de arbeidsongeschiktheidsverzekering tot stand.
2.5.
Op 1 november 2007 verwijdert de plastisch chirurg de beide moedervlekken bij [eiser]. Het weggenomen weefsel wordt onderzocht. Daaruit blijkt dat één van de verwijderde moedervlekken kwaadaardig is. Van de andere moedervlek kan de kwaadaardigheid niet worden vastgesteld. [eiser] ontvangt deze diagnose op 12 november 2007.
2.6.
Naar aanleiding van het onderzoeksresultaat wordt [eiser] preventief behandeld en ondergaat hij één of meerdere operaties. Als gevolg hiervan raakt hij arbeidsongeschikt. Op basis van de melding van arbeidsongeschiktheid doet Ohra uitkeringen aan [eiser] over de periode tot eind februari 2008. Op enig moment daarna meldt [eiser] zich weer volledig arbeidsgeschikt.
2.7.
Op 11 januari 2008 machtigt [eiser] Ohra desverzocht tot het verstrekken van nadere inlichtingen aan de medisch adviseur van Ohra.
2.8.
Bij brief van 7 april 2008 deelt Ohra aan [eiser] onder meer het volgende mee:
‘Uit de in het medisch dossier aanwezige medische informatie blijkt volgens de medisch adviseur dat u op 24 mei 2007 de dermatoloog heeft bezocht in verband met moedervlekken die mogelijk veranderd zouden zijn. Omdat kwaadaardigheid niet geheel uit te sluiten was werd u verwezen naar de plastisch chirurg voor een zogenaamde diagnostische verwijdering. Op 14 juni 2007 heeft u de plastisch chirurg bezocht die u adviseerde de moedervlekken te laten verwijderen. Omdat een van de moedervlekken naar beoordeling van de plastisch chirurg een onrustig aspect vertoonde werd u met voorrang gepland voor de poliklinische ingreep.
Voorgaande betekent dat de op 20 juni 2007 gedateerde en door u ondertekende gezondheidsverklaring niet naar waarheid is ingevuld. Wij stellen vast dat u op de gezondheidsverklaring van 20 juni vraag 2 sub x ‘Hebt u momenteel last van, of hebt u ooit last gehad van huidziekten’, onterecht met ‘nee’ heeft beantwoord. U had deze vraag met ‘ja’ moeten beantwoorden en moeten vermelden dat u een dermatoloog en plastisch chirurg heeft bezocht voor de beoordeling en verwijdering van moedervlekken. Verder heeft u vraag 12 ‘Bent u onder behandeling (geweest) van een specialist’ wel met ‘ja’ beantwoord, maar heeft u hierbij niet vermeld dat u recentelijk een dermatoloog en plastisch chirurg heeft bezocht in verband met de moedervlekken, dit ondanks de wetenschap op dat moment dat u op korte termijn poliklinisch geopereerd zou worden.
Door ondertekening van de gezondheidsverklaringen verklaart u dat alle vragen naar waarheid en volledig zijn beantwoord en dat niets is verzwegen dat voor OHRA bij de beoordeling van de aanvraag van deze verklaring van belang kan zijn. Met de tekst bovenaan de op 8 mei 2007 gedateerde en door u ondertekende gezondheidsverklaring onder het kopje ‘uw gezondheidstoestand verandert’ hebben wij u geattendeerd op uw verplichting om direct aan OHRA door te geven als uw gezondheidstoestand verandert na het invullen van de gezondheidsverklaring, maar voordat de verzekering tot stand komt. Tenslotte verklaart u door ondertekening kennis te hebben genomen van de ‘Toelichting op de gezondheidsverklaring’ en dat u zich ervan bewust bent dat een onjuistheid of onvolledigheid in de gezondheidsverklaring kan leiden tot verval van rechten uit de overeenkomst.
Op 13 juni 2007 bent u bezocht door de heer [arbeidsdeskundige], arbeidsdeskundige van Elabo. Tijdens dit gesprek heeft u ook geen melding gemaakt van het feit dat u een dermatoloog had bezocht en dat u voor 14 juni 2007 een afspraak had met de plastisch chirurg.
Volgens artikel 3 van de toepasselijke polisvoorwaarden OHRA Arbeidsongeschiktheidsverzekering Extra model AOE0603 heeft OHRA, met inachtneming van de terzake doende wettelijke bepalingen, het recht de verzekering met onmiddellijke ingang op te zeggen als de opgaven en verklaringen in aanvraagformulier, gezondheidsverklaring(en) en keuringsrapport(en) onjuist of onwaarachtig blijken te zijn, alsmede in geval niet wordt voldaan aan de mededelingsplicht ten aanzien van feiten en omstandigheden, die de verzekeringnemer of verzekerde voor het sluiten van de verzekering kende of behoorde te kennen. Doordat u de vragen 2 sub x en vraag 12 van de gezondheidsverklaringen niet naar waarheid en niet volledig heeft betantwoord stellen wij vast dat u niet aan uw mededelingsplicht heeft voldaan van artikel 7:928 lid 1 Burgerlijk Wetboek. Indien u de vragen op de gezondheidsverklaring naar waarheid had beantwoord en alle medische gegevens correct had opgegeven dan was de verzekering op 17 juli 2007 nog niet tot stand gekomen. Als uw gezondheidssituatie bij de medisch adviseur bekend zou zijn geweest zou hij op dat moment geen advies aan OHRA hebben uitgebracht met betrekking tot de aanvraag en zou de verzekering niet tot stand zijn gekomen. De medisch adviseur zou u in dat geval hebben voorgesteld de aanvraag uit te stellen totdat de verwijdering van de moedervlekken had plaatsgevonden en de uitslag van het weefselonderzoek bekend was.
Op basis van artikel 7:929 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt uw OHRA
Arbeidsongeschiktheidsverzekering per direct beëindigd. Omdat OHRA bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten is OHRA op grond van artikel 7:930 lid 4 Burgerlijk Wetboek geen uitkering verschuldigd. De aan u verstrekte uitkeringen ter hoogte van € 20.194,52 vorderen wij op grond van artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek als onverschuldigd betaald van u terug. Wij zullen de reeds betaalde premie vanaf de ingangsdatum van de verzekering (…) restitueren. Wij zullen dit bedrag in mindering brengen op de terug te vorderen uitkering. Dit betekent dat u in totaal een bedrag van € 11.086,75 verschuldigd bent (…).
Op grond van voormelde feiten heeft OHRA besloten uw gegevens op te nemen in het incidentenregister. Dit register is door OHRA aangelegd met als doel het waarborgen van de veiligheid en de integriteit in de financiële sector (…).’
2.9.
[eiser] betaalt voornoemd bedrag van € 11.086,75 aan Ohra terug.
2.10.
Tussen partijen wordt herhaaldelijk gecorrespondeerd over het al dan niet terecht beëindigen van de verzekeringsovereenkomst en het opnemen van de gegevens van [eiser] in het incidentenregister. In een brief van 25 juli 2008 aan de toenmalige raadsman van [eiser] schrijft Ohra onder meer:
‘Bij vraag 12 van de gezondheidsverklaring van 20 juni 2007 had uw cliënt wel degelijk moeten vermelden dat hij onder behandeling stond bij een dermatoloog en een plastisch chirurg. De uitleg van het begrip ‘onder behandeling zijn’ wordt bepaald door de Wet Geneeskundige BehandelingsOvereenkomst, artikel 7:446 BW. Hieruit volgt dat sprake is van een behandelingsovereenkomst als de hulpverlener handelingen op het gebied van de geneeskunst ten behoeve van de patiënt verricht. Onder handelingen op het gebied van de geneeskunst wordt onder andere ook verstaan het beoordelen van een gezondheidstoestand. Hierdoor is bij het bezoeken van twee specialisten voor de beoordeling van moedervlekken wel degelijk sprake van het onder behandeling zijn van een specialist en had uw cliënt dit ook bij vraag 12 van de gezondheidsverklaring moeten vermelden.’
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert — samengevat — dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Ohra veroordeelt tot nakoming van de op 17 juli 2007 met [eiser] gesloten verzekeringsovereenkomst, meer in het bijzonder aan [eiser] de uitkeringen te doen waarop hij conform deze verzekering aanspraak heeft onder verrekening met de door hem aan Ohra verschuldigde premies, vermeerderd met rente, alsmede tot het verwijderen en verwijderd houden van [eiser] uit het door Ohra bijgehouden incidentenregister of soortgelijk register, één en ander met veroordeling van Ohra in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat tussen partijen een arbeidsongeschiktheidsverzekering is gesloten, op grond waarvan [eiser] aanspraak heeft op periodieke uitkeringen in gevallen die in de polis zijn vermeld en dat zo'n geval zich heeft voorgedaan. Volgens [eiser] is Ohra niet gerechtigd de verzekeringsovereenkomst te beëindigen en [eiser] op te nemen in het incidentenregister.
3.3.
Ohra voert gemotiveerd verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat zij de verzekeringsovereenkomst heeft mogen beëindigen en de gedane uitkeringen heeft mogen terugvorderen, omdat [eiser] bij de aanvraag in de medische verklaring en bij de medische keuring concrete vragen van Ohra niet juist en niet volledig heeft beantwoord. Ohra stelt dat zij bij kennis van de verzwegen en/of onjuist en/of onvolledig meegedeelde feiten de verzekeringsovereenkomst niet zou zijn aangegaan. Voorts stelt Ohra dat zij in een geval als het onderhavige verplicht is een melding te doen opnemen in het incidentenregister.
3.4.
De rechtbank zal, voor zover van belang, hierna nader ingaan op de stellingen van partijen.
4. De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is in geschil of Ohra de arbeidsongeschiktheidsverzekering van [eiser] per direct heeft mogen beëindigen omdat [eiser] niet aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan, door de vraag of hij aan huidaandoeningen lijdt of heeft geleden (zie r.o. 2.1) met ‘nee’ te beantwoorden en bij de vraag of hij onder behandeling is (geweest) van een specialist (zie r.o. 2.3) geen melding te maken van zijn bezoeken aan de dermatoloog en plastisch chirurg in verband met de beoordeling en verwijdering van moedervlekken.
4.2.
De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of [eiser] niet al bij het invullen van de gezondheidsverklaring op 8 mei 2007 (r.o. 2.1) anders had moeten antwoorden op de vraag of hij aan huidaandoeningen lijdt of heeft geleden. Naar het oordeel van de rechtbank luidt het antwoord op deze vraag ontkennend. Moedervlekken zijn immers niet zonder meer te beschouwen als ‘huidaandoeningen’. Bovendien had [eiser] toen hij deze gezondheidsverklaring invulde nog geen arts bezocht. Op 8 mei 2007 was dus geen sprake van schending van de mededelingsplicht.
4.3.
Vervolgens is de op 20 juni 2007 ingevulde vragenlijst (r.o. 2.3) aan de orde.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat hij aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan, omdat er ten tijde van het invullen van de vragenlijst geen sprake was van ‘behandeling’ als bedoeld in die vragenlijst, maar slechts van ‘diagnose en advies’. Volgens [eiser] heeft de term ‘behandeling’ betrekking op ‘de situatie waarin iemand ziek is en iets moet doen om beter te worden’.
Ohra knoopt daarentegen aan bij de geneeskundige behandelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:446 Burgerlijk Wetboek (BW) en stelt zich op het standpunt dat er sprake is van ‘behandeling’ als bedoeld in de vragenlijst als men zich tot een arts wendt met een concrete medische vraag. Het kan daarbij ook gaan om het enkel raadplegen van een arts, aldus Ohra ter comparitie. Volgens Ohra was in het geval van [eiser] dus wel degelijk sprake van behandeling.
4.4.
Gezien de standpunten van partijen ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of [eiser] het begrip ‘behandeling’ op de vragenlijst zo heeft mogen opvatten als hij heeft gedaan.
Bij de beantwoording van die vraag geldt als uitgangspunt dat een verzekeringnemer een hem door de verzekeraar voorgelegde vraag mag opvatten in de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht toekennen (zie onder meer HR 1 december 1995, NJ 1996, 707).
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] de vraag of hij ‘onder behandeling [is] (geweest) van een specialist’ niet heeft mogen opvatten in de beperkte zin die hij daaraan heeft toegekend. Daartoe overweegt zij het volgende.
[eiser] heeft vóór het invullen van de vragenlijst zijn huisarts bezocht om naar de moedervlekken te laten kijken. Of dit consult al dan niet was ingegeven door ongerustheid en of [eiser] met betrekking tot de moedervlekken al dan niet klachten ondervond, hetgeen hij betwist, doet niet ter zake. Feit is dat de huisarts aanleiding heeft gezien om [eiser] door te verwijzen naar een dermatoloog en dat de dermatoloog [eiser] vervolgens heeft doorverwezen naar een plastisch chirurg. Deze gang van zaken duidt er op zijn minst op dat de betreffende medici rekening hielden met de mogelijkheid dat er iets niet in orde zou zijn met de moedervlekken. De omstandigheid dat dit na de verwijdering van de moedervlekken deels het geval bleek te zijn, is in dit kader niet relevant. Dat ten tijde van het invullen van de vragenlijst de verwijdering van de moedervlekken nog niet had plaatsgevonden en mogelijk zelfs — daarover verschillen partijen van mening — nog niet eens ter sprake was geweest, zodat ook nog niet bekend was óf de moedervlekken wel of niet kwaadaardig waren, doet evenmin ter zake. Doorslaggevend is dat het niet is gebleven bij een enkel oriënterend consult bij de huisarts, maar dat [eiser] is doorverwezen naar en nader is onderzocht door de dermatoloog en de plastisch chirurg.
Gelet hierop is de betekenis die [eiser] heeft toegekend aan het begrip ‘behandeling’ naar het oordeel van de rechtbank te beperkt. De door de rechtbank voorgestane ruimere uitleg van het begrip behandeling sluit, gelet op [eiser]s bezoek aan de huisarts op 14 mei 2007 en diens doorverwijzing naar de dermatoloog alwaar op 24 mei 2007 een consult plaatsvindt, ook aan bij de ruime definitie van de geneeskundige behandelingsovereenkomst (artikel 7:446 lid 1 BW) en bij hetgeen daarin wordt verstaan onder handelingen op het gebied van de geneeskunst (artikel 7:446 lid 2 BW). [eiser] had dan ook op de vragenlijst melding moeten maken van zijn bezoeken aan de dermatoloog en de plastisch chirurg.
4.6.
Gezien het voorgaande is het verweer van Ohra, dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn mededelingsplicht, gegrond.
4.7.
Om de verzekeringsovereenkomst wegens schending van de mededelingsplicht te kunnen beëindigen, is ingevolge artikel 7:929 lid 2 BW voorts vereist dat de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken de verzekering niet zou hebben gesloten.
Ohra stelt zich op het standpunt dat van die situatie sprake is. [eiser] voert daartegen aan dat hij dit betwijfelt. Hij brengt in dit verband naar voren dat uit het onderzoek door de dermatoloog en de plastisch chirurg niet is gebleken van een ziekte en dat de kwaadaardigheid van één van de twee moedervlekken pas is ontdekt op 6 november 2007. Naar het oordeel van de rechtbank echter is de uiteindelijke uitslag van het onderzoek naar de verwijderde moedervlekken in dit verband niet van belang. Waar het om gaat, is dat [eiser] is doorverwezen en dat de mogelijkheid bestond dat de moedervlekken kwaadaardig zouden blijken te zijn. Ohra heeft voldoende gemotiveerd aangevoerd dat tijdige bekendheid met deze omstandigheden voor haar reden zou zijn geweest om de verzekering niet — of niet onder dezelfde voorwaarden — aan te gaan. Het standpunt van [eiser] wordt daarom als onvoldoende concreet onderbouwd gepasseerd.
4.8.
Het voorgaande brengt met zich mee dat Ohra de verzekeringsovereenkomst op grond van artikel 7:929 lid 2 BW per direct heeft mogen beëindigen. De vordering van [eiser] tot nakoming van de verzekeringsovereenkomst moet om die reden worden afgewezen. Voor zover het gestelde onder 27 in de dagvaarding kwalificeert als een bewijsaanbod wordt dit gepasseerd, omdat geen concrete feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die aan het voorgaande kunnen afdoen.
4.9.
Nu [eiser] gezien het voorgaande niet aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan en Ohra op goede gronden de overeenkomst heeft beëindigd, is de registratie van [eiser] in het incidentenregister eveneens op juiste gronden verricht. Ook de vordering tot het verwijderen en verwijderd houden van [eiser] uit het incidentenregister of een soortgelijk register moet daarom worden afgewezen.
4.10.
Hetgeen partijen meer of anders hebben aangevoerd kan buiten bespreking blijven.
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De kosten aan de zijde van Ohra worden begroot op:
— | vast recht | € | 262,00 | |
— | salaris advocaat | 904,00 | (2,0 punten × tarief € 452,00) | |
Totaal | € | 1.166,00 |
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Ohra tot op heden begroot op € 1.166,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks, mr. R.A. van der Pol en mr. S.H. Bokx-Boom en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2010.