Rb. 's-Hertogenbosch, 17-02-2009, nr. 01/775171-08
ECLI:NL:RBSHE:2009:BH2988
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
17-02-2009
- Zaaknummer
01/775171-08
- LJN
BH2988
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2009:BH2988, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 17‑02‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 17‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Promis-vonnis. De rechtbank rekent de wetenschap bij de bestuurders van de enig aandeelhouder van verdachte van de aanwezigheid van asbest en het gevaarsrisico voor de gezondheid van werknemers van verdachte in redelijkheid toe aan verdachte. De rechtbank legt een geldboete op van EUR 20.000,- waarvan EUR 10.000,- voorwaardelijk voor overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, begaan door een rechtspersoon.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/775171-08
Datum uitspraak: 17 februari 2009
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
gevestigd te [woonplaats, adres]
ter terechtzitting vertegenwoordigd door [bestuurder 1] bestuurder, die heeft verklaard gerechtigd te zijn de besloten vennootschap te vertegenwoordigen.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 februari 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 december 2008.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot en met 31 januari 2007 te Vught, in elk geval te Nederland, als werkgeefster in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met voormelde wet en/of de daarop berustende bepalingen,
immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) toen daar
in (één of meer zolderruimtes van) [adres 1], zijnde (een) arbeidsplaats(en) als bedoeld in artikel 1 lid 3 onder g van de Arbeidsomstandighedenwet, door één of meer van haar werknemers in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet en/of werknemers in de zin van dat artikel van haar mededader(s), te weten
[persoon 1]
en/of
[persoon 2]
en/of
- -
één of meer (andere) personen
arbeid doen verrichten, bestaande uit het verrichten van horecawerkzaamheden en/of werkzaamheden ten behoeve van [verdachte] en/of schoonmaakwerkzaamheden en/of opslagwerkzaamheden,
terwijl niet was/werd voldaan aan
- (a)
artikel 8 van de Arbeidsomstandighedenwet en/of artikel 4.45a sub a van het Arbeidsomstandighedenbesluit en/of artikel 4.19 sub a van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) voormelde werknemer(s) niet doeltreffend voorgelicht over de (in één of meer zolderruimtes van [adres 1]) te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's (van blootstelling aan as-beststof) en/of over mogelijke gevaren voor de gezondheid van blootstelling aan asbeststof
en/of
- (b)
artikel 8 van de Arbeidsomstandighedenwet en/of artikel 4.45 sub d en/of e van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) voormelde werknemer(s) niet doeltreffend voorgelicht over maatregelen om de blootstelling aan asbeststof in (één of meer zolderruimtes van) [adres 1] zo laag mogelijk te houden en/of over het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en/of kleding,
en/of
- (c)
artikel 4.1b van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) voormelde werknemer(s) niet (ter voorkoming van blootstelling aan asbeststof) ten behoeve van werkzaamheden in (één of meer zolderruimtes van) [adres 1] voorzien van een doeltreffende bescherming van de gezondheid en/of veiligheid,
en/of
- (d)
artikel 4.19 sub c van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) de gevarenzones (voor blootstelling aan asbeststof) in (één of meer zolderruimtes van) [adres 1] niet gemarkeerd door middel van waarschuwings- en/of veiligheidssignalen die voldoen aan het bepaalde bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 van dat besluit,
en/of
- (e)
artikel 4.45 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) in (één of meer zolderruimtes van) [adres 1] de concentratie van asbeststof niet zo laag mogelijk onder de grenswaarde als bedoeld in artikel 4.46 van dat besluit gehouden,
en/of
- (f)
artikel 4.47a van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) in (één of meer zolderruimtes van) [adres 1] bij overschrijding van de grenswaarde als bedoeld in artikel 4.46 van dat besluit niet zo spoedig mogelijk doeltreffende maatregelen genomen om die concentratie terug te brengen tot beneden die waarde en/of de ondernemingsraad en/of de personeelsvertegenwoordiging en/of de belanghebbende werknemers niet zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van die overschrijding en/of de oorzaak daarvan en/of de te nemen maatregelen, en/of de arbeid in (één of meer zolderruimtes van) [adres 1] voortgezet terwijl geen maatregelen werden genomen om die concentratie terug te brengen
en/of zulke maatregelen nog niet volledig tenuitvoer werden gelegd, en de betrokken werknemers niet doeltreffend werden beschermd tegen blootstelling aan asbeststof,
terwijl daardoor, naar zij wist(en) of redelijkerwijs moest(en) weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemer(s) ontstond of te verwachten was;
[Arbeidsomstandighedenwet art. 32]
Tengevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging begaan, is onder (b) artikel 4.45 van het Arbeidsomstandighedenbesluit vermeld, terwijl dit kennelijk artikel 4.45a van het Arbeidsomstandighedenbesluit had moeten zijn. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmotivering.
Vaststaande feiten.
De (bestuurder) is ten tijde van de ten laste gelegde periode enig aandeelhouder van verdachte, zijnde [verdachte] De heer [bestuurder 1] exploiteert het restaurant in [adres 1] en is bestuurder van verdachte.
[bedrijf 1] heeft als mogelijke koper van het [adres 1] aan de [bedrijf 2] te Heeswijk-Dinther opdracht gegeven om een asbestinventarisatie op het [adres 1] uit te voeren. Op 24 maart 2006 heeft voornoemd onderzoek plaatsgevonden. De [bedrijf 2] heeft hierover een rapport uitgebracht gedagtekend 3 april 2006. Hierin wordt ten aanzien van verschillende ruimtes van de zolder van het [verdachte] aangegeven dat er een hoog gezondheidsrisico bestond en dat sanering dringend noodzakelijk is1. Op 12 april 2006 heeft mr. ing. [persoon 1], een brief gezonden aan (bestuurder) ter attentie van [pers0on 2]. Daarin geeft hij aan dat het hem van het grootste belang lijkt [bestuurder 1] op de hoogte te brengen van het feit dat de eerder bedoelde ruimtes niet meer moeten worden betreden, zolang er geen sanering heeft plaatsgevonden. Hij adviseert tevens dringend om op korte termijn de aanbevolen asbestsaneringen te laten uitvoeren. Het betreffende rapport van [bedrijf 2] van 3 april 2006 is als bijlage bij deze brief gevoegd2. De brief van [persoon 1] en de aanwezigheid van asbest is in een vergadering van [bestuurder 1] met [persoon 2] en [persson 3] bestuurders kort in april/mei 2006 besproken3.
Eind januari 2007 is door een gespecialiseerd asbestverwijderingsbedrijf de sanering uitgevoerd. Tot dat moment hebben diverse werknemers (meermalen) de met asbest besmette ruimtes betreden, onder andere om spullen op te slaan en spullen mee te nemen. Tot eind januari 2007 is door of namens verdachte niet aan haar werknemers medegedeeld dat zich in de bewuste ruimtes asbest bevond4.
Het daderschap van verdachte.
Het standpunt van de partijen.
De officier is van mening dat [verdachte]. als dader kan worden aangemerkt omdat het volstrekt ongeloofwaardig is dat de heer [bestuurder 1], de bestuurder van verdachte niet op de hoogte zou zijn van het gevaar van de asbestbesmetting. Bovendien kan ook de wetenschap bij de heren [persoon 2] en [persson 3] in hun hoedanigheid van bestuurders van (bedrijf), de enig aandeelhouder van verdachte, aan verdachte worden toegerekend. De verdediging is van mening dat niet bewezen kan worden dat de vennootschap wist dan wel redelijkerwijs moest weten van het gevaar van de asbestbesmetting.
Het oordeel van de rechtbank.
In de ten laste gelegde periode was de (bedrijf) enig aandeelhouder van [verdachte] De (bedrijf) was tevens enig aandeelhouder alsmed[verdachte]] De eigendom van het landgoed en (pand)_ berustte bij [verdachte]5.
Het bestuur van de (bedrijf) werd gevormd door [persoon 3] [persoon 4], [persoon 2] en [persoon 5]. In het [verdachte] is een restaurant gevestigd waar de heer [bestuurder 1] de feitelijke leiding heeft.
In het kader van een mogelijke verkoop van landgoed en [verdachte] onderhandelde [verdachte] met de potentiële koper [koper]. In dat kader stuurde de heer [persoon 1] van de [koper] op 12 april 2006 een brief aan de (bedrijf) met als bijlage een rapport van het onderzoeksbureau (naam onderzoeksbureau). In dit rapport staat dat er op de zolder van het [verdachte] asbest is aangetroffen en dat er sprake is van een hoog gezondheidsrisico en dat een sanering dringend noodzakelijk is6. De brief verwijst naar dit rapport en bevat het advies aan [persoon 2] om [bestuurder 1] te informeren dat de besmette ruimes niet meer betreden mogen worden zolang er niet gesaneerd is.
Naar aanleiding van deze brief vindt er een gesprek plaats tussen de bestuurders van de [persoon 2] en [persoon 3] enerzijds en [bestuurder 1] anderzijds. Daarin wordt volgens betrokkenen wel gesproken over de oplossing van het asbestprobleem maar niet over de waarschuwing in de brief van [persoon 1].
Gelet op deze feiten en omstandigheden was het bestuur van de (bedrijf) op de hoogte van het gevaar van de asbestbesmetting op zolder. Mede in aanmerking genomen dat de (bedrijf) enig aandeelhouder is van [verdachte] en er voorts regelmatig sprake was van overleg over de exploitatiecijfers van het restaurant tussen de heer [bestuurder 1] en de bestuurders [persoon 3] en [persoon 2] van de (bedrijf), is de rechtbank van oordeel dat de bij de (bestuurders van de) aandeelhouder bestaande wetenschap in redelijkheid kan worden toegerekend a[verdachte]] Hieruit volgt dat de vraag wanneer de heer [bestuurder 1] daadwerkelijk kennis heeft genomen van de onderzoeksrapporten en de waarschuwing in de brief van het [koper] voor het daderschap van de rechtspersoon niet van belang is.
Bewijsoverweging.
Het standpunt van de partijen.
De onderdelen (a) tot en met (d) kunnen naar mening van de officier van justitie worden bewezen. Ten aanzien van de onderdelen (e) en (f) is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig omdat er in de tenlastegelegde periode geen luchtmetingen hebben plaatsgevonden. De officier van justitie vordert vrijspraak ten aanzien van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Verdachte is van mening dat niet is aangetoond dat er op de arbeidsplaats daadwerkelijk een gevaarlijke situatie voor de werknemers van verdachte is ontstaan. Er is niet aangetoond op welke met asbest besmette zolder de werknemers werkzaamheden hebben verricht. Daarnaast blijkt uit de lijst vooral dat de werknemers op de zolder zijn geweest om zich om te kleden. In de kleedkamer is echter geen asbest aangetroffen. Voorts is niet door middel van luchtmetingen aangetoond dat gedurende de ten laste gelegde periode asbestdeeltjes in de lucht aanwezig waren. Deze metingen zijn wel na de sanering gedaan door [naam]. Daarbij is geen asbest in de lucht aangetroffen. Gelet op het vorenstaande bepleit de verdediging vrijspraak.
Tot slot stelt de verdediging dat de in de tenlastelegging opgenomen artikelen van het Arbeidsomstandighedenbesluit zich slechts richten tot bedrijven waarin professioneel met gevaarlijke stoffen, meer bepaald met asbest, wordt gewerkt. De bepalingen zijn derhalve niet van toepassing op bedrijven zoals dat van verdachte, waarin niet met gevaarlijke stoffen gewerkt wordt. De mogelijke aanwezigheid van asbest in het gebouw waarin de werkzaamheden worden verricht, maakt dit niet anders. Of in een dergelijk gebouw arbeid mag worden verricht, dient getoetst te worden aan artikel 3.1b van het Arbeidsomstandighedenbesluit, welk artikel weer verwijst naar het Bouwbesluit. Overtreding van dit artikel is echter niet tenlastegelegd. Ook om deze reden bepleit de verdediging vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank.
Zoals hierboven reeds is overwogen rekent de rechtbank de wetenschap bij (de bestuurders van) de enig aandeelhouder van verdachte toe aan verdachte. De heer [persoon 2] en daarmee verdachte was door de ontvangst van de brief van 12 april 2006 van de heer [persoon 1] met als bijlage het rapport van [bedrijf 2] op de hoogte van het feit dat in verschillende ruimtes sprake was van een asbestbesmetting die een hoog gezondheidsrisico voor personen met zich bracht. Dat vervolgens geen luchtmetingen zijn verricht doet naar het oordeel van de rechtbank niets af aan de door [bedrijf 2] getrokken conclusies over de gezondheidsrisico’s.
Ter terechtzitting heeft de heer [bestuurder 1] namens verdachte aangegeven dat verschillende werknemers de besmette ruimtes in de ten laste gelegde periode hebben betreden. Uit verklaringen van werknemers blijkt dat men onder andere op de zolders kwam om spullen op te halen en (schoonmaak)werkzaamheden te verrichten. Voorts blijkt uit de verklaring van de heer [bestuurder 1] en uit verklaringen van verschillende werknemers, dat verdachte haar personeel tot kort voor de daadwerkelijke sanering eind januari 2007 op geen enkele wijze heeft ingelicht over de aanwezigheid van asbest op de zolders van het [verdachte] en over de mogelijke gezondheidsrisico’s hiervan7.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte haar werknemers, zonder deze adequaat voor te lichten, arbeid heeft laten verrichten in met asbest besmette zolderruimtes, wetende dat hierdoor levensgevaar of ernstige gezondheidsschade te verwachten was. Dit levert op een overtreding van artikel 32 juncto artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. Hierbij merkt de rechtbank op dat artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet zich richt tot alle werkgevers en derhalve ook tot verdachte.
De rechtbank volgt de verdediging in haar betoog dat de bepalingen van hoofdstuk vier van het Arbeidsomstandighedenbesluit zich specifiek richten tot bedrijven die zich professioneel bezighouden met het werken met gevaarlijke stoffen en niet tot bedrijven als dat van verdachte. Van de op deze artikelen gebaseerde onderdelen van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 1 april 2006 tot en met 31 januari 2007 te Vught als werkgeefster in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet handelingen heeft nagelaten in strijd met voormelde wet,
immers heeft zij toen daar in (zolderruimtes van) zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1 lid 3 onder g van de Arbeidsomstandighedenwet, door haar werknemers in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, te weten (werknemer 1) en (werknemer 2)en
- (andere)
personen, arbeid doen verrichten, bestaande uit het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van (verdachte) en/of schoonmaakwerkzaamheden en/of opslagwerkzaamheden,
terwijl niet werd voldaan aan artikel 8 van de Arbeidsomstandighedenwet,
immers heeft zij voormelde werknemers niet doeltreffend voorgelicht over de (in zolderruimtes van [adres 1]) te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's,
terwijl daardoor, naar zij wist, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemers te verwachten was.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat indien een bewezenverklaring volgt de tenlastegelegde bepalingen niet zijn geschreven voor deze bewezenverklaring, zodat het feit niet strafbaar is en verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank heeft hiervoor bij de bewezenverklaring reeds gemotiveerd aangegeven dat de onderdelen in de tenlastelegging voor zover deze betrekking hebben op de specifieke bepalingen van hoofdstuk vier van het Arbeidsomstandighedenbesluit niet bewezen zijn. Ten aanzien van de tenlastegelegde bepaling van artikel 8 van de Arbeidsomstandighedenwet is de rechtbank zoals hierboven reeds is overwogen van oordeel dat deze bepaling zich mede richt tot verdachte. De rechtbank acht het feit derhalve strafbaar.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te haren laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
De strafmotivering.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het tenlastegelegde met uitzondering van de onderdelen (e) en (f) vordert de officier van justitie een geldboete van € 20.000,00.
Een afschrift van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak althans ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Hierdoor is zij van mening dat aan verdachte geen straf kan worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte de aanwezigheid van asbestvezels tegenover haar werknemers heeft verzwegen en haar werknemers heeft blootgesteld aan aanzienlijke gezondheidsrisico’s waarbij het, gelet op de aard van deze risico’s (mogelijke asbestbesmetting) voor hen nog lange tijd onzeker kan zijn of zij daadwerkelijk gezondheidsschade hebben opgelopen. Voorts heeft het gebeuren bij verschillende werknemers tot de nodige onrust geleid.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en de rechtbank met de verdediging van oordeel is dat een aantal volgens de officier van justitie door verdachte overtreden voorschriften zich niet tot verdachte richten.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen geldboete zal de rechtbank bepalen dat dit deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat zij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32, eerste lid, van de
Arbeidsomstandighedenwet 1998, begaan door een rechtspersoon.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
De rechtbank legt op een geldboete van € 20.000,00 waarvan € 10.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. J.G. Vos, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 17 februari 2009.
- 1.
zie proces-verbaal van de Arbeidsinspectie, Bijlage 13, blad 25
- 2.
zie proces-verbaal van de Arbeidsinspectie, Bijlage 15, blad 1 en blad 2
- 3.
zie verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting van 3 februari 2009
- 4.
zie verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting van 3 februari 2009 en proces-verbaal van de Arbeidsinspectie, Bijlage 12, blad 1
- 5.
zie verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting van 3 februari 2009
- 6.
Zie proces-verbaal van de Arbeidsinspectie Bijlage 13, blad 25
- 7.
zie verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting van 3 februari 2009 en het proces-verbaal van de Arbeidsinspectie Bijlage 12, blad 1.