ABRvS, 30-10-2014, nr. 201404858/1/V1
ECLI:NL:RVS:2014:4001
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-10-2014
- Zaaknummer
201404858/1/V1
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:4001, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑10‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 30‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 februari 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
201404858/1/V1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 mei 2014 in zaak nr. 13/16156 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 29 mei 2013 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het besluit is aangehecht.
Bij tussenuitspraak van 19 december 2013 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld het daarin geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 12 februari 2014 heeft de staatssecretaris de motivering van het besluit aangevuld. Deze brief is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 mei 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In grief 1 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte het besluit heeft vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, omdat de nota van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 11 februari 2014 (hierna: de BMA-nota) naar wijze van totstandkoming niet zorgvuldig en naar inhoud niet inzichtelijk en concludent is, aangezien uit het bijbehorende brondocument TR-3164-2014, anders dan in de BMA-nota is vermeld, niet volgt dat de door de vertrouwensarts geraadpleegde drie apotheken over het medicijn Labetalol beschikken terwijl dat niet 'on the market' is. De staatssecretaris voert hiertoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat niet van belang is of de drie apotheken op dat moment over Labetalol beschikten, maar dat, zoals in de BMA-nota is vermeld, eventuele tijdelijke niet beschikbaarheid van Labetalol hooguit twee tot drie weken bedraagt. Bovendien zal volgens de BMA-nota tijdens zo'n periode het medicijn doorgaans toch verkrijgbaar zijn omdat de apotheken, waarvan er in Ankara meer dan duizend zijn, veelal een eigen voorraad aanhouden, aldus de staatssecretaris. Daarbij wijst hij erop dat het de verantwoordelijkheid is van de vreemdeling de mogelijke gevolgen van de onderbreking in de levering van Labetalol zoveel als mogelijk te voorkomen door een voorraad medicijnen aan te houden en dat uit de BMA-nota en brondocument TR-3164-2014 blijkt dat een eventuele onderbreking minder dan een maand zal duren.
1.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 16 augustus 2013 in zaak nr. 201210703/1/V4) is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. De staatssecretaris moet zich, indien hij een advies van het BMA, daaronder begrepen de eventueel nadien uitgebrachte nota's, aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ingevolge artikel 3:2 van de Awb ervan vergewissen dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
1.2. In het BMA-advies van 6 februari 2013 (hierna: het BMA-advies) is vermeld dat de vreemdeling wordt behandeld met het medicijn Labetolol (lees: Labetalol), dat bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie op korte termijn is te verwachten en dat de door de vreemdeling gebruikte medicatie in Turkije beschikbaar is. In het bijbehorende brondocument TR-2758-2013 is vermeld dat alle genoemde medicatie verkrijgbaar is in Turkije en dat er soms een tekort is van een week of twee.
In de naar aanleiding van de tussenuitspraak opgestelde BMA-nota is op de vraag of het door de vreemdeling in voorraad houden van de benodigde medicijnen teneinde onderbrekingen in de toevoer op te vangen tot de mogelijkheden behoort, geantwoord dat onderbrekingen van de medicijntoevoer zijn op te vangen met een adequaat en anticiperend voorschrijfbeleid en dat de vertrouwensarts in brondocument TR-2758-2013 slechts een periode van een week of twee heeft genoemd. Op de vraag of deze opmerking van de vertrouwensarts is betrokken bij het BMA-advies, is geantwoord dat dit is meegenomen. In brondocument TR-3164-2014 is voorts vermeld dat de tekorten van sommige medicijnen meestal twee à drie weken duren.
1.3. Het BMA-advies en de BMA-nota zijn inzichtelijk en concludent ten aanzien van een mogelijke medische noodsituatie gedurende een vertraging in de levering van het medicijn Labetalol. Het BMA heeft, naar aanleiding van de informatie in voormelde brondocumenten, gezien paragraaf B8/3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000, zoals ten tijde van belang luidend, terecht geconcludeerd dat dit medicijn in Turkije beschikbaar is. De staatssecretaris heeft zich voorts gezien dit beleid en de informatie in de BMA-nota niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het de verantwoordelijkheid van de vreemdeling is de mogelijke gevolgen van de onderbreking in de levering van Labetalol zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen door een voorraad medicijnen aan te houden.
De grief slaagt.
2. Gezien het onder 1.3 overwogene, slaagt grief 3 waarin de staatssecretaris klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er op dit moment nog teveel onduidelijkheid bestaat over de al dan niet aanwezigheid van de door de vreemdeling benodigde medicatie in Turkije om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.
3. Hetgeen als grief 2 over het horen is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank niet de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten van het besluit. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, bepaalt de Afdeling, gelet op hetgeen onder 1.3 en 2 is overwogen, dat de rechtgevolgen van het besluit geheel in stand blijven.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 mei 2014 in zaak nr. 13/16156, voor zover de rechtbank daarbij niet heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 29 mei 2013 in stand blijven;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. De Vink
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2014
154.