Deze zaak hangt samen met de zaak tegen dezelfde verdachte nr. 01174/07/P waarin ik ook vandaag concludeer.
HR, 17-11-2009, nr. 01157/07
ECLI:NL:HR:2009:BJ8565
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-11-2009
- Zaaknummer
01157/07
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BJ8565
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ8565, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑11‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ8565
ECLI:NL:PHR:2009:BJ8565, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑09‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ8565
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Ontbreken pleitnotities. Het pv ttz. vermeldt dat de raadsvrouw het woord tot verdediging voert a.d.h.v. haar (overgelegde) pleitnotities en dat zij verweren voert als in het arrest weergegeven. De in het pv vermelde pleitnotities ontbreken bij de aan de HR toegezonden stukken, zodat niet valt na te gaan of er ttz. meer verweren zijn gevoerd dan het in het bestreden arrest genoemd dan wel of daar uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht. Dit, gelet op o.g.v. door de AG ingewonnen inlichtingen, onherstelbare verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak.
17 november 2009
Strafkamer
nr. 01157/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, van 14 juni 2006, nummer 23/002329-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.A. Jansen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2006 nietig is, aangezien de door de raadsvrouwe bij die gelegenheid aan het Hof overgelegde pleitnotities zich niet bij de stukken van het geding bevinden.
2.2. Blijkens het proces-verbaal van voormelde terechtzitting heeft de raadsvrouwe van de verdachte het woord tot verdediging gevoerd. Dit proces-verbaal houdt daaromtrent in:
"De raadsvrouw voert het woord tot verdediging aan de hand van haar pleitnotities, die door haar aan het Hof worden overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt. De raadsvrouw voert daarbij verweren als weergegeven in het arrest."
2.3. De in dit proces-verbaal vermelde pleitnotities ontbreken bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken, zodat niet valt na te gaan of ter terechtzitting meer verweren zijn gevoerd dan het in het bestreden arrest genoemde dan wel of aldaar uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht.
2.4. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het, nu het op grond van de door de Advocaat-Generaal ingewonnen informatie geacht moet worden onherstelbaar te zijn, nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt.
2.5. Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 17 november 2009.
Conclusie 22‑09‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft aan verdachte op 14 juni 2006 voor oplichting en medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Voorts heeft het hof de verbeurdverklaring uitgesproken van in beslag genomen geldbedragen, de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2.
Mr. D. Rupert, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Mr. G.A., Jansen, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat de ter terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2006 overgelegde pleitnota ontbreekt bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken, hetgeen tot vernietiging behoort te leiden.
3.2.
Onder de bij de Hoge Raad ontvangen stukken bevindt zich een pleitnota die kennelijk ter terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2005 is voorgedragen. Daarna heeft het hof op 24 mei 2005 een tussenarrest gewezen, waarna op 31 mei 2006 het onderzoek ter terechtzitting opnieuw is aangevangen. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt het volgende in:
‘De advocaat voert het woord tot verdediging aan de hand van haar pleitnotities, die door haar aan het hof worden overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt. De advocaat voert daarbij het verweer als weergegeven in het arrest.’
3.3.
Een raadsman die bevindt dat de processtukken niet volledig zijn, moet binnen de in art. 437, tweede lid, Sv genoemde termijn schriftelijk een verzoek om aanvulling indienen bij de rolraadsheer (vgl. HR 15 juni 2004, LJN AO8819, NJ 2004, 465 en — thans ook — art. IV lid 3 van het Procesreglement van de Strafkamer van de Hoge Raad 2008, Stcrt. 147). In het onderhavige geval heeft de advocaat zich per brief van 22 juni 2007 — en dus nog binnen de in art. 437 lid 2 Sv bepaalde termijn — tot de griffier van de Hoge Raad gewend met het verzoek haar de ontbrekende pleitnota te doen toekomen. De pleitnota van 31 mei 2006 is echter niet opgedoken, zodat het middel slaagt.
4.1.
Het tweede middel klaagt over een schending van de redelijke termijn in de cassatiefase. Het beroep in cassatie is op 28 juni 2006 ingesteld en de stukken van het geding zijn eerst op 20 april 2007 ter administratie van de Hoge Raad ontvangen.
4.2.
Het middel behoeft gelet op HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358 m.nt. Mevis rov. 3.5.3 geen bespreking.
5.
Het eerste middel slaagt met als gevolg dat het tweede middel buiten bespreking kan blijven. Gronden voor ambtshalve vernietiging heb ik niet aangetroffen.
6.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑09‑2009