Einde inhoudsopgave
Regeling Jeugdwet
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
12-12-2014, Stcrt. 2014, 36816 (uitgifte: 19-12-2014, regelingnummer: 694624-130150-WJZ)
- Inwerkingtreding
01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-12-2014, Stcrt. 2014, 36816 (uitgifte: 19-12-2014, regelingnummer: 694624-130150-WJZ)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid kinderen en jongeren / Jeugdzorg
Privacy / Verwerking persoonsgegevens
Jeugdbeleid / Algemeen
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
Bijzonder strafrecht / Jeugdstrafrecht
1.
Een onderzoek dat wordt ingesteld op grond van artikel 2.1 van de wet juncto artikel 2.5.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 bestaat mede uit een ervaringsonderzoek onder ten minste een representatief te achten aantal personen:
- a.
voor wie op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de wet de inzet van een voorziening is overwogen;
- b.
die gebruik maken van een individuele voorziening;
- c.
die gebruik maken van overige voorzieningen;
- d.
ten aanzien van wie een kinderbeschermingsmaatregel is uitgevoerd;
- e.
ten aanzien van wie jeugdreclassering is uitgevoerd.
2.
Voor het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van een vragenlijst die ten minste ingaat op hoe personen als bedoeld in het eerste lid:
- a.
de toegankelijkheid van voorzieningen ervaren;
- b.
de kwaliteit van de jeugdhulp en van de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering ervaren;
- c.
de jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering vinden bijdragen aan het gezond en veilig opgroeien, het groeien naar zelfstandigheid, de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie.