HR 1 oktober 2002, NJ 2002, 614 (huwelijksgemeenschap), HR 9 april 2002, NJ 2002, 368 (huwelijksgemeenschap), HR 22 september 1998, NJ 1999, 77, m.nt. JdH (vrije mede-eigendom, zoals in casu).
HR (P-G), 17-02-2009, nr. 07/12381 B
ECLI:NL:PHR:2009:BH4078
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
17-02-2009
- Zaaknummer
07/12381 B
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BH4078
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BH4078, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 17‑02‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH4078
Conclusie 17‑02‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[klaagster 1] en [klager 2]
1.
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door klagers ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hen van de in de bestreden beschikking omschreven auto.
2.
Namens klagers heeft mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel bevat de klacht dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat het beslag onrechtmatig was. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de Officier van Justitie (OvJ) bij de behandeling in raadkamer heeft aangegeven dat [klager 2] (klager) als verdachte is aangemerkt en dat zowel hij als [klaagster 1] (klaagster) belanghebbende zijn. Een en ander werd door de verdediging onderschreven. Aangezien deze stellingen van de OvJ impliceren dat klaagster geen verdachte is, had de Rechtbank niet zonder meer het klaagschrift van beide klagers ongegrond mogen verklaren. Gelet op art. 3:175, derde lid, BW, had, nu klaagster ‘niet behoort tot de categorie anderen, vermeld in artikel 94a lid 3 aanhef en onder a, b en c’ Sv, voor de gepretendeerde vordering van de OvJ slechts beslag gelegd kunnen worden op het aandeel van klager in de auto en niet op de gehele, mede aan klaagster toebehorende, auto, zodat sprake is van onrechtmatig beslag, aldus de steller van het middel. Het tweede middel, dat volgens de steller ervan ‘in wezen’ ook de positie van klaagster betreft, bevat de klacht dat ten aanzien van klaagster niet opgaat hetgeen de Rechtbank overweegt over de waarschijnlijke afloop van een in te stellen ontnemingsvordering, omdat zij — en de auto voor zover die van haar is — daar buiten staat. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.
Het klaagschrift houdt in dat klagers de auto in oktober of november 2006 hebben gekocht en dat de auto, nadat hij twee dagen op de naam van klager had gestaan, is geregistreerd op naam van klaagster. Voorts houdt het klaagschrift in dat klager de auto op 25 januari 2007 heeft meegeven aan zijn compagnon [betrokkene 1], onder wie de auto van klagers (kennelijk) in beslag is genomen.
5.
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘De voorzitter merkt op:
Het gaat vandaag om de inbeslaggenomen BMW met het kenteken [AA-00-AA]. Onder wie is de auto in beslag genomen?
De officier van justitie merkt op:
Ik kan u een dossier overleggen waaruit een stukje geschiedenis van de auto blijkt. Het strafvorderlijk beslag is inmiddels omgezet in conservatoir beslag. Uit het dossier blijkt dat [klager 2] betrokken is geweest bij een hennepkwekerij in Velp. De sleutel van de auto is aldaar op zolder aangetroffen. De auto is in de buurt van die kwekerij aangetroffen en in beslag genomen. In [plaats A], eveneens een woning van [klager 2], is ook een hennepplantage aangetroffen.
Zowel [klaagster 1] als [klager 2] zijn belanghebbenden. [Betrokkene 1] wordt niet als belanghebbende gezien. Het rijbewijs van [klager 2] lag in de auto en de auto stond op naam van [klaagster 1]. Het is daarom dat beiden als belanghebbenden zijn opgeroepen en aanwezig zijn.
De raadsman merkt op:
De officier van justitie heeft het over een proces-verbaal. Is dat het proces-verbaal dat mij toegezonden is?
De officier van justitie merkt op:
Klopt. Het betreft een proces-verbaal van 28 februari 2007.
De raadsman merkt op:
Dat proces-verbaal heb ik. In het bezwaarschrift is aangegeven hoe de auto in Velp terecht is gekomen en dat [klager 2] niets met de plantage in Velp te maken heeft. De stelling van de officier van justitie is voorts dat er in [plaats A] een plantage is aangetroffen, maar dat is mijns inziens een te enthousiaste samenvatting. Het vermoeden is dat het een plantage in afbraak is; er is wel wat bladmateriaal aangetroffen en wat gaten in muren, maar daarmee is niet gezegd dat dat niet voor andere zaken is of kon worden gebruikt. De vordering is gebaseerd op een plantage in Velp, waarmee hij niet in verband gebracht kan worden en een woning in [plaats A] die niet helemaal was ingericht. Dat is bij bij elkaar wel heel mager materiaal om tot conservatoir beslag over te gaan. [Klaagster 1] heeft hier helemaal niets mee te maken en de auto staat op haar naam. Ik ben dus van mening dat de auto moet worden teruggegeven.
Desgevraagd merken klagers beiden op:
Wij gebruiken de auto samen.
De officier van justitie merkt op:
Er is proces-verbaal opgemaakt in de zaak van 25 januari 2007 en 7 februari 2007. De eindprocessen-verbaal zijn nog niet ingezonden. Mijn collega heeft mij meegedeeld dat [klager 2] in beide zaken als verdachte is aangemerkt. De sleutel van de auto ligt in de kwekerij in Velp en de kwekerij in [plaats A] bevindt zich in zijn woning. Er is een duidelijke verdenking. Uit het proces-verbaal van inbeslagneming blijkt ook duidelijk dat er van uitgegaan kan worden dat er wederrechtelijk verkregen voordeel is. Tijdens de inhoudelijke behandeling zal de rechter zich omtrent de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitlaten. Tot dat moment dient mijns inziens conservatoir beslag gehandhaafd te worden.’
6.
De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘Het beklag
De raadsman van klagers heeft ter zitting het klaagschrift toegelicht. De raadsman van klagers stelt zich op het standpunt dat de verdenking dat klager [klager 2] zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep erg mager is. Klaagster [klaagster 1] heeft al helemaal niets met hetgeen klager [klager 2] verweten wordt te maken en de auto staat ook op haar naam.
De raadsman is van mening dat de auto behoort te worden teruggegeven.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft opgemerkt dat inmiddels conservatoir beslag is gelegd op de personenauto en verzet zich tegen teruggave op basis van de zich in het dossier bevindende stukken waaruit naar haar mening in voldoende mate blijkt dat [klager 2] betrokken is bij een hennepkwekerij in Velp, de sleutel van de BMW aldaar op zolder is aangetroffen en de BMW ook in de directe omgeving van die woning in Velp in beslag is genomen.
De beoordeling
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
In een procedure als de onderhavige toetst de raadkamer slechts marginaal de rechtmatigheid van het beslag en het belang van een rechtens juiste en zorgvuldige strafvordering. Het is niet komen vast te staan dat het beslag onrechtmatig is.
De raadkamer overweegt dat in het kader van deze raadkamerprocedure op basis van een klacht ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering het onderzoek, gelet op de aard van die procedure, niet anders dan summier kan zijn. Naar het oordeel van de raadkamer is niet uit te sluiten dat een rechter, later inhoudelijk oordelend over de vordering strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk voordeel, tot ontneming van enig wederrechtelijk voordeel zal komen.
De raadkamer zal daarom beslissen als hierna te melden en neemt daarbij de desbetreffende wetsartikelen in aanmerking.
De beschikking
Verklaart het klaagschrift ongegrond.’
7.
De middelen berusten op de opvatting dat mede-eigendom van klaagster, verhaal op wier bezittingen hoogst onwaarschijnlijk geacht moet worden, de Rechtbank er toe noopte het beklag van klaagster voor zover dat betrekking had op haar aandeel in de auto gegrond te verklaren.
8.
In de overwegingen van de Rechtbank ligt besloten dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat eventueel aan [klager 2]. op te leggen betalingsverplichtingen kunnen worden verhaald op diens aandeel in de inbeslaggenomen auto en dat deze auto dus in zoverre kan strekken tot zekerheid voor de nakoming van zodanige verplichtingen. Daarom staat de mede-eigendom van [klaagster 1] niet aan de handhaving van het beslag op de auto in de weg.1.
9.
De middelen falen.
10.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑02‑2009