Hof 's-Hertogenbosch, 13-10-2017, nr. 20-004296-13
ECLI:NL:GHSHE:2017:4430
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
13-10-2017
- Zaaknummer
20-004296-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:4430, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 13‑10‑2017; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Uitspraak 13‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Veroordeling in hoger beroep van politieagent, wegens schending ambtsgeheim en verboden wapenbezit, tot 5 maanden gevangenisstraf.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-004296-13
Uitspraak : 13 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 december 2013 in de strafzaak met parketnummer 02-811085-09 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1963,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de eerste rechter van het onder 2 en 3 ten laste gelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open van een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
Door de verdediging is primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en subsidiair vrijspraak bepleit. Meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er sprake is van onherstelbare vormverzuimen die hebben geleid tot een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijk proces.
Het hof verwijst met betrekking tot de inhoud van dit verweer naar pagina 2 t/m 6 van de pleitnotitie.
Concluderend stelt de verdediging zich op het standpunt dat het Open Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging daar:
- -
Er onvoldoende redelijk vermoeden was om het onderzoek jegens verdachte in juli 2010 opnieuw te starten;
- -
De dwangmiddelen jegens verdachte op disproportionele wijze zijn ingezet en;
- -
[medeverdachte 3] letterlijk is gevraagd belastend te verklaren over verdachte:.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als een in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats in het geval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Hiervan is naar het oordeel van het hof geen sprake.
Met betrekking tot de vraag of er voldoende redelijk vermoeden was om het onderzoek in jegens verdachte in juli 2010 opnieuw te staren overweegt het hof het volgende:
Het onderzoek naar de verdachte is te onderscheiden in twee fasen. Fase 1 betreft de periode van aanvang van het onderzoek tot ongeveer oktober 2010. Fase 2 is de periode van oktober 2010 tot het sluiten van het dossier in mei 2012 (Raamproces-verbaal Rijksrecherche p. 8) In fase 2 werd het onderzoek gesplitst in het Rijksrecherche-onderzoek dat was gericht op de strafbare gedragingen gepleegd door verdachte en een onderzoek dat met name was gericht op de strafbare gedragingen van medeverdachten, in het bijzonder [medeverdachte 1] , met name in het kader van overtredingen van de Opiumwet. (Overigens wordt elders in het Raamproces-verbaal van de rijksrecherche als beginpunt van de tweede fase een CIE proces-verbaal van 8 juli 2010 genoemd.) Het rijksrecherche onderzoek had de naam Ob. Het druggerelateerde onderzoek de naam Atlas.
In fase 1 kwam er in 2009 en in de eerste maanden van 2010 een aanzienlijke hoeveelheid CIE-informatie binnen met betrekking tot verdachte, waaronder de volgende berichten:
- -
Proces-verbaal 11 mei 2009: De in Tilburg werkende politieman [verdachte] verstrekt al een groot aantal jaren politie-informatie aan verschillende criminelen van Turkse afkomst. Hij verstrekt o.a. aan [naam 1] , [medeverdachte 1] en [naam 2] . Voor het verstrekken van de politie-informatie krijgt hij aanzienlijke geldbedragen.
- -
Proces-verbaal 6 augustus 2009: De politieman [verdachte] komt regelmatig in café “ [naam cafë] ” aan de [plaats] te Tilburg. [voornaam verdachte] heeft hier contact met diverse Turkse criminelen die zich bezig houden me de handel in verdovende middelen. (..) [verdachte] vertrekt politie informatie aan deze crimineel actieve personen o.a. met betrekking tot hennepkwekerijen.
- -
Proces-verbaal 23 september 2009: De politieagent [verdachte] woont in een zijstraat van de [straatnaam] in Tilburg. Enige tijd geleden heeft hij het huis van zijn directe buren gekocht. In het aangekochte huis heeft [voornaam verdachte] sinds 6 maanden een hennepkwekerij.
- -
Proces-verbaal 23 september 2009: Een Tilburgse politieman, [voornaam verdachte] genaamd, is corrupt. Hij perst mensen die een weekkwekerij hebben af. Hij gaat naar deze mensen toe en dreigt met het feit dat hij zal zorgen dat de kwekerij door de politie geruimd wordt als men hem niet betaalt.
- -
Proces-verbaal 7 april 2010: Bij de politie in Tilburg werken een tweetal Turkse politiemannen die corrupt zijn. [voornaam verdachte] en (..) verstrekken regelmatig vertrouwelijke politie-informatie aan de Turkse weedhandelaar [naam 3] in Tilburg.
- -
Proces-verbaal 1 juli 2010: Een Turkse politieman uit Tilburg, genaamd [voornaam verdachte] , geeft informatie door over lopende onderzoeken. Hij doet dit aan de criminele drugsorganisatie van [naam 4] en [naam 5] . Ook stelt hij ze in kennis als er telefoontaps lopen. [voornaam verdachte] is ongeveer 48 jaar en is rechercheur bij de politie in Tilburg. [naam 4] en [voornaam verdachte] kennen elkaar al heel lang en hebben vroeger bij elkaar op school gezeten.
- -
Proces-verbaal van 8 juli 2010: [verdachte] speelt tegen betaling politie-informatie door aan onder meer [naam 1] , [medeverdachte 1] en [naam 6] . [naam 1] en [medeverdachte 1] worden met enige regelmaat thuis bezocht door [voornaam verdachte] . Om [naam 6] van informatie te voorzien maakt [voornaam verdachte] gebruik van zijn broer [naam broer] . Deze laatstgenoemde fungeert dan als tussenpersoon. Verder maakt [voornaam verdachte] gebruik van een buschauffeur, [naam 7] genaamd, [voornaam verdachte] stapt dan op lijn 3 en gaat dan achter [naam 7] zitten en geeft dan vervolgens informatie door.
- -
Proces-verbaal 7 september 2010: [medeverdachte 1] betaalt regelmatig een geldbedrag aan een politieman om politie-informatie te krijgen.
Naast deze informatie die uit de CIE processen-verbaal voortvloeide en rechtstreeks betrekking hadden op [verdachte] , waren er in de eerste fase van het onderzoek ook andere feiten en omstandigheden die deze verdenking versterkten.
Verwezen zij bijvoorbeeld naar de observatie in september 2009 dat verdachte in de brandgang naast zijn woning een gesprek had met ene [naam 8] , over wie via de thematische recherche aan het onderzoeksteam was meegedeeld dat deze [naam 8] informatie zou krijgen over acties van de politie met betrekking tot het opsporen en ontmantelen van hennepkwekerijen, alsook naar het tapgesprek op 12 mei 2010 waarbij tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verdachtes voornaam werd genoemd, in combinatie met de benaming “kutwous”.
De omstandigheid dat niet van alle voornoemde binnengekomen CIE-informatie een oordeel over de betrouwbaarheid ervan kon worden gegeven, doet aan de verdenking jegens verdachte die uit deze berichten voortvloeide niet af, nu de inhoud van die betreffende CIE-informatie naar het oordeel van het hof voldoende concreet is en geheel of gedeeltelijk steun vindt in de wel als betrouwbaar geoordeelde CIE-informatie
Een voortdurende stroom van informatie bereikte het onderzoeksteam waaruit naar voren kwam dat verdachte inlichtingen zou doorspelen aan criminelen. Overigens kwam er ook elders vanuit het land informatie via CIE processen-verbaal dat een Tilburgse Turkse politieman corrupt zou zijn en betaald zou krijgen voor het verstrekken van informatie aan drugscriminelen (p. 26 Raamproces-verbaal OB).
Onder die omstandigheden was er naar het oordeel van het hof ten tijde van de doorstart van het onderzoek (fase 2), een voldoende verdenking tegen verdachte om hiernaar (verder) strafrechtelijk onderzoek te verrichten.
Het hof overweegt daarbij dat, anders dan de raadsvrouwe lijkt te veronderstellen, geen rechtsregel zich ertegen verzet dat “oude” CIE-informatie mede wordt gebruikt bij het formuleren van een verdenking.
Voorts doet daaraan niet af, dat er in 2005 reeds eerder een onderzoek naar verdachte had gelopen met soortgelijke verdenkingen waar op dat moment geen aanknopingspunten voor strafbaar handelen uit konden worden afgeleid.
De verdediging heeft op verschillende punten betoogd dat de binnengekomen CIE-informatie en de overige feiten en omstandigheden op onderdelen mogelijke onjuistheden of tegenstrijdigheden bevatten, alsmede dat deze ieder op zichzelf onvoldoende zijn voor een verdenking tegen verdachte. Het hof overweegt daaromtrent dat de binnengekomen CIE-informatie en de overige verdacht makende feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang dienen te worden beschouwd en aldus een voldoende verdenking jegens verdachte opleverden.
Het hof verwerpt daarom het verweer tot niet-ontvankelijkheid op die grond.
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat het onderzoek disproportioneel en niet-subsidiair is geweest, hetgeen tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden, overweegt het hof als volgt.
Naar het oordeel van het hof heeft de officier van justitie, mede gelet op de ernst van het feit waarvan verdachte werd verdacht, telkens op goede gronden geoordeeld dat het onderzoek dringend vorderde dat de verschillende bijzondere opsporingsmethoden dienden te worden ingezet. Daarbij geldt dat de inzet van de dwangmiddelen en het verlengen daarvan ook aan de rechter-commissaris ter toetsing is voorgelegd.
Tevens heeft het hof in de overwegingen betrokken dat ook lopende het onderzoek CIE-informatie bleef binnenkomen over het handelen van verdachte:
- -
Proces-verbaal 3 februari 2011: [medeverdachte 1] (tegen wie toentertijd een onderzoek wegens overtredingen van de Opiumwet liep) en [verdachte] gaan met hun vrouwen regelmatig eten bij restaurant [naam restaurant] in Tilburg.
- -
Proces-verbaal 1 februari 2011: [verdachte] heeft kontakten met diverse weedcriminelen en is genegen om tegen betaling informatie te verschaffen. [voornaam verdachte] ontvangt geld voor het in de gaten houden van hennepkwekerijen en het verschaffen van informatie indien uit politiesystemen blijkt dat er iets over de adressen waar deze hennepkwekerijen zitten, bekend is/wordt. [voornaam verdachte] ontvangt voor meerdere locaties geldelijke bedragen. [voornaam verdachte] heeft op zijn computer meerdere adressen staan die hij in de gaten houdt.
- -
Proces-verbaal van 12 mei 2011: [voornaam verdachte] komt weer regelmatig in café “ [naam cafë] ”. Hij praat daar met Turkse mannen die in het weedmilieu bekend zijn.
- -
Proces-verbaal van 12 juli 2011: [voornaam verdachte] denkt dat de politie een onderzoek tegen hem begonnen is. Hij houdt zich daarom rustig en vermijdt contacten met bepaalde personen.
- -
Proces-verbaal van 6 oktober 2011: [voornaam verdachte] , een Tilburgse politieman, geeft informatie door aan criminele organisaties. Hij krijgt voor elke tip honderden euro’s. [voornaam verdachte] waarschuwt deze organisaties middels het versturen van een sms-bericht naar een tussenpersoon, waarbij hij gebruik maakt van bedekte termen, zoals bij voorbeeld over het weer. In relatie tot een recente politie-inval in Alphen heeft [voornaam verdachte] een sms-bericht verstuurd aan een tussenpersoon van die organisatie, die eigenaar was van de betreffende kwekerij. Hij verstuurde daarbij de tekst: “Het wordt zwaar weer bij jullie.”, of woorden van gelijke strekking.
Uit deze CIE informatie komt tevens naar voren dat verdachte op enig moment op de hoogte was van het lopende onderzoek (12 juli 2011) waardoor hij ongetwijfeld extra op zijn hoede was.
Tevens rechtvaardigen de onderzoeksresultaten dat de toepassing van reeds ingezette dwangmiddelen werden voortgezet.
Het hof is dan ook van oordeel dat de aard en omvang van de verdenking de inzet van de verschillende middelen ook rechtvaardigde. Bij de aard van de verdenking heeft het hof met name het eminente belang van een integer en betrouwbaar politieorganisatie in zijn overwegingen betrokken.
Als derde punt in het kader van het niet-ontvankelijkheidsverweer heeft de verdediging aangevoerd dat [medeverdachte 3] door de politie zou zijn benaderd teneinde belastend over verdachte te verklaren. Het hof is van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 3] dat hij zou worden vrijgelaten als hij zou verklaren dat verdachte corrupt was, geen steun vindt in het dossier. Het hof acht genoemde verklaring ongeloofwaardig. Naar het oordeel van het hof is deze stelling van de verdediging onvoldoende aannemelijk geworden.
De verdediging heeft tevens aangevoerd dat de wijze van vertalen van de OVC- en tapgesprekken onzorgvuldig is geweest.
In de pleitnota van de raadsvrouwe (p. 6) is opgenomen dat de gesprekken laat werden uitgewerkt en vertaald. Zij voert aan: “Het belangrijkste gesprek van 21 september 2011 werd pas op 5 oktober 2011 voor het eerst uitgewerkt. Op 6 oktober 2011 werd het gesprek vervolgens voor het eerst vertaald door tolk 04, op 20 oktober 2011 door tolk 03 en dan op 24 november nogmaals door tolk 03. Hetzelfde geldt voor de gesprekken d.d. 15 juli 2011 met [medeverdachte 3] .
Het hof overweegt dat hetgeen de raadsvrouwe daaromtrent heeft aangevoerd de conclusie dat van onzorgvuldigheden sprake is geweest niet kan dragen. Het feit dat in groot onderzoek het enige weken duurt voor een gesprek uitgewerkt en vertaald kan worden acht het hof begrijpelijk en een dergelijke termijn acht het hof voorts zeer aanvaardbaar. Ook het feit dat een gesprek door meerdere tolken wordt uitgeluisterd en vertaald duidt naar het oordeel van het hof eerder op zorgvuldigheid dan op onzorgvuldigheid van de leiders van het opsporingsonderzoek.
Voor zover de raadsvrouwe tenslotte de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie heeft bepleit ter zake van het onder 4 ten laste gelegde, overweegt het hof als volgt. Naar het hof de raadsvrouwe begrijpt, beroept verdachte zich op het gelijkheidsbeginsel, stellende dat “bij niemand wordt gehandhaafd behalve bij verdachte”.
Het hof is evenwel van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat bij de vervolging van verdachte ter zake van het aantreffen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Hetgeen daartoe door de raadsvrouwe is aangevoerd, acht het hof onvoldoende in die zin dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat “bij niemand wordt gehandhaafd behalve bij verdachte” en er derhalve sprake zou zijn van willekeur in de vervolging. Het hof is ambtshalve bekend dat het vervolgen van het aanwezig hebben van op vuurwapens gelijke voorwerpen die in het kader van strafrechtelijke onderzoeken worden aangetroffen gangbare praktijk is en de vervolging van verdachte derhalve geen uitzondering inhoudt. Mitsdien wordt ook dit verweer verworpen.
Gelet op al het vorenstaande acht het hof het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging. Mitsdien wordt het andersluidende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen verworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is door de raadsvrouwe een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van een tweetal getuigen. Het zou daarbij gaan om meerderen van verdachte, te weten de heren [naam 9] en [naam 10] , die zouden kunnen verklaren over de vraag of verdachte de gesprekken die hij zou hebben gevoerd met [medeverdachte 3] op 17 en 19 juli 2011 aan deze personen heeft gemeld.
Het hof wijst het verzoek af, aangezien naar ’s hofs oordeel de noodzaak tot het horen van beide getuigen niet is gebleken. Het antwoord op genoemde vraag acht het hof niet relevant voor enige met betrekking tot de ten laste gelegde feiten te nemen beslissing, noch noodzakelijk met de oog op de volledigheid van het onderzoek. Het hof acht zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht en dus is de noodzakelijkheid van de gevraagde verhoren niet gebleken.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
1.hij in of omstreeks de periode van 21 september 2011 tot en met 12 november 2011 te Tilburg en/of elders in Nederland, als ambtenaar een gift of belofte dan wel een dienst, te weten:
- een etentje en/of een avondje uit in restaurant/uitgaansgelegenheid [naam restaurant] , heeft aangenomen, althans een of meer consumpties in restaurant/uitgaansgelegenheid [naam restaurant] heeft aangenomen, wetend of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte gedaan, verleend of aangeboden werd ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige of vroegere bediening was gedaan of nagelaten; en/of
- ( een) geldbedrag(en) ("zakgeld"), heeft gevraagd tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige of vorige bediening was gedaan of nagelaten;
subsidiair:
hij op of omstreeks 21 september 2011 te Tilburg opzettelijk een geheim, te weten het vermoeden dat op het adres [adres 2] te Tilburg een hennepkwekerij was gevestigd, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht was het te bewaren, heeft geschonden, door toen en daar aan een of meer anderen, die niet gerechtigd was of waren kennis te nemen van bovenbedoelde informatie – middellijk of onmiddellijk – door te geven – zakelijk weergegeven – dat het huis dringend opgeruimd moest worden en dat het urgent was;
4.hij op of omstreeks 07 februari 2012 te Tilburg een wapen van categorie I onder 7°, zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
Het hof is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat het door verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 4] genoten etentje c.q. avondje uit in restaurant [naam restaurant] een beloning of gift was van die medeverdachte aan verdachte tengevolge of naar aanleiding van hetgeen verdachte in strijd met zijn plicht in zijn bediening had gedaan. Met name kan het hof uit de bewijsmiddelen onvoldoende afleiden dat genoemd etentje c.q. avondje uit een beloning of gift was.
Uit de bewijsmiddelen is het hof wel gebleken dat verdachte in strijd met zijn plicht informatie heeft verstrekt omtrent de ontdekking van een hennepkwekerij. Tevens is uit de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden naar voren gekomen dat een etentje heeft plaatsgevonden waaraan verdachte en [medeverdachte 4] hebben deelgenomen, [verdachte] niet voor zijn voedsel heeft betaald en de afspraak voor het etentje is gemaakt op de dag dat de politie tevergeefs inviel in het pand aan de [adres 2] te Tilburg. Onvoldoende is echter komen vast te staan naar het oordeel van het hof dat er hiermee sprake was van een gift in verband met de handelwijze door [verdachte] in strijd met zijn plicht en er niet sprake was van een etentje tussen vrienden die elkaar kennen waarbij ook [verdachte] een bijdrage heeft geleverd aan de kosten bijvoorbeeld door het voor zijn rekening nemen van de kosten van de drank.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het handelen van [verdachte] in strijd met zijn plicht door criminelen te tippen over de ontdekking van een hennepkwekerij, een zodanig ernstig feit is dat het niet goed voorstelbaar is, dat de gift die hier tegenover heeft gestaan (slechts) een etentje is geweest. Uit het dossier komen aanwijzingen naar voren dat [verdachte] zich (grof) liet betalen voor verstrekte informatie. Alles overziend komt het hof tot het oordeel dat het zeker niet uitgesloten is dat [medeverdachte 4] en/of anderen een gift heeft/hebben betaald voor de door verdachte verstrekte informatie, maar niet is komen vast te staan dat de maaltijd die gebruikt is in [naam restaurant] door [verdachte] , deel uitgemaakt heeft van die gift.
Voorts is het hof van oordeel dat uit de voorhanden bewijsmiddelen onvoldoende kan worden afgeleid dat het via medeverdachte [medeverdachte 3] vragen van “zakgeld” op 12 november 2011 verband houdt met hetgeen verdachte – weken daarvoor – in strijd met zijn plicht in zijn bediening had gedaan. Het hof acht de uitleg die de verdachte heeft gegeven aan het vragen om zakgeld ongeloofwaardig. Echter, uit het dossier komt naar voren dat [verdachte] en [medeverdachte 3] meer contacten hebben over het verstrekken van informatie dan uitsluitend met betrekking tot de [adres 2] .
Zo zegt de verdachte in een OVC-gesprek van 19 juli 2011 tegen [medeverdachte 3] “Als hij me nu vijf duizend Lira geeft, dan kijk ik eenmalig naar de door hem opgegeven adressen, hoeveel dat er ook zijn. Geef mij vijf duizend lira, leg die maar op tafel.” Verderop in het gesprek vraagt [medeverdachte 3] aan [verdachte] : “Hoe is Hilvarenbeek, heb jij daar wat aan/is dat geschikt voor jou?”, waarop [verdachte] antwoordt: “Ik kan overal in kijken. Je bent alleen gemachtigd voor je regio. (…)”.
Naar het oordeel van het hof is uit het dossier onvoldoende af te leiden dat tussen het gevraagde zakgeld en het verstrekken van informatie over de [adres 2] een causaal verband bestaat nu er immers sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de verstrekte informatie en dit verzoek om zakgeld. Uit het dossier is niet komen vast te staan dat dit verzoek om zakgeld in relatie staat tot enige specifieke handeling die in strijd met zijn plicht zou zijn verricht of verricht zou gaan worden.
Het hof heeft dan ook uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair hij op 21 september 2011 te Tilburg opzettelijk een geheim, te weten het vermoeden dat op het adres [adres 2] te Tilburg een hennepkwekerij was gevestigd, waarvan hij wist dat hij uit hoofde van zijn ambt verplicht was het te bewaren, heeft geschonden, door toen en daar aan anderen, die niet gerechtigd waren kennis te nemen van bovenbedoelde informatie – middellijk of onmiddellijk – door te geven – zakelijk weergegeven – dat het huis dringend opgeruimd moest worden en dat het urgent was;
4.hij op 7 februari 2012 te Tilburg een wapen van categorie I onder 7°, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
A.Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouwe strekkende tot bewijsuitsluiting overweegt het hof, dat bewijsuitsluiting als reactie op een vormverzuim uitsluitend aan de orde kan komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en als hierdoor een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Hiervan is naar het oordeel van het hof geen sprake. Ter motivering verwijst het hof naar hetgeen hiervoor onder “ontvankelijkheid van het openbaar ministerie” is overwogen. Uit deze overwegingen wordt duidelijk dat er naar het oordeel van het hof geen sprake is geweest van enig vormverzuim in de zin van art. 359a Sv.
Derhalve komt verdachte geen beroep op bewijsuitsluiting toe.
B.Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouwe strekkende tot vrijspraak van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
B1.In algemene zin is door de verdediging bepleit dat het bewijs tekort schiet dat verdachte zijn ambtsgeheim heeft geschonden. In dat kader overweegt het hof als volgt:
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af:
- -
Op 21 september 2011 is bij een opsporingsactie van het veelplegersteam van de politie Tilburg door een camera in de daartoe ingezette helikopter een opvallend warmer warmtebeeld op het adres [adres 2] waargenomen. Hiervan is een mutatie opgemaakt in het politiesysteem, waarin is vermeld dat de woning werd bewoond door [naam 11] en dat voor het pand een auto op naam van [medeverdachte 4] werd aangetroffen.
- -
Onder de inlogcode van verdachte werd op 21 september 2011 genoemde mutatie in het politiesysteem geraadpleegd.
- -
Diezelfde avond verlieten verdachte en [naam 12] samen café [naam cafë] en enkele minuten later werd een kort gesprek in de Turkse taal gevoerd in of vanuit de auto van verdachte, waarbij iemand werd gewaarschuwd – zakelijk weergegeven – dat het huis dringend opgeruimd moest worden en dat het urgent was. Weer enkele minuten later werd door [naam 13] op verzoek van [naam 12] naar [medeverdachte 4] gebeld met het verzoek dat [medeverdachte 4] moest komen. Later diezelfde avond is [medeverdachte 4] in café [naam cafë] geweest.
- -
Op 21 oktober 2011 is de politie binnengetreden op het adres [adres 2] te Tilburg. Er werden aanwijzingen aangetroffen dat er in het (recente) verleden een in werking zijnde hennepkwekerij is geweest op de zolder van de woning. Zo werden er onder de vloerplanken hennepresten gevonden.
- -
Later die dag vonden er enkele telefoongesprekken plaats tussen verdachte en [naam 11] waarin werd gesproken over het feit dat het huis was opgeruimd en dat er op zolder iets was gevonden wat naar beneden was gevallen.
Gelet op het vorenstaande, een en ander in onderlinge samenhang bezien en tevens in samenhang met de overige bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat verdachte zich aan schending van het ambtsgeheim schuldig heeft gemaakt, zoals bewezen verklaard.
B2.De raadsvrouwe heeft betoogd dat van het OVC-gesprek van 21 september 2011 verschillende vertalingen zijn gemaakt en dat de inhoud van het gesprek te weinig concreet en redengevend is om daaruit te kunnen concluderen dat verdachte informatie heeft gelekt. In hoger beroep is ten overstaan van de rechter-commissaris een drietal tolken gehoord, die elk het OVC-gesprek hebben beluisterd en er een vertaling van hebben gemaakt. Volgens de raadsvrouwe wijken de door deze drie tolken gemaakte vertalingen weer af van de zich in het dossier bevindende vertaling.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer, dat hoewel de verschillende tolken op detailpunten tot enigszins afwijkende vertalingen komen, de algemene strekking van de vertalingen in stand blijft, te weten dat iemand werd gewaarschuwd – zakelijk weergegeven – dat het huis dringend opgeruimd moest worden en dat het urgent was. Datzelfde geldt naar het oordeel van het hof voor de drie ten overstaan van de rechter-commissaris gehoorde tolken. In zoverre versterken de vertalingen van laatstgenoemde tolken het verwijt richting verdachte dat hij zijn ambtsgeheim heeft geschonden, zoals bewezen verklaard.
Het verweer van de raadsvrouwe strekkende tot vrijspraak van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, wordt mitsdien in al zijn onderdelen verworpen.
C.Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouwe strekkende tot vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat ongeloofwaardig is dat bewustheid van de aanwezigheid van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij verdachte afwezig was. Verdachte heeft in hoger beroep te kennen gegeven het wapen enige tijd tevoren op een kermis te hebben verkregen. Daartoe wijst het hof tevens op de plaats van aantreffen in verdachtes woning, te weten bij hem thuis in de woonkamer in een kast (en niet zoals door de raadsvrouwe aangevoerd: in een berging). De aanwezigheid van het wapen op de genoemde plaats maakt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zich in enige mate bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van dat wapen mede in het licht van het feit dat hij dit wapen zelf in zijn bezit heeft gekregen
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Schending van het ambtsgeheim.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft in zijn hoedanigheid van politieagent zijn ambtsgeheim geschonden door een kennis te waarschuwen dat de politie diens hennepkwekerij op het spoor was en dat die kennis deze hennepkwekerij snel moest opruimen. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie als politieambtenaar en daarmee de opsporing van een strafbaar feit heeft getracht te belemmeren. Een politieambtenaar heeft een bijzondere positie in de maatschappij en van hem wordt volledige integriteit en onkreukbaarheid verwacht. Een strafbaar feit door een politieambtenaar gepleegd in het kader van zijn functie levert dan ook een ernstige inbreuk op de rechtsorde op. Bovendien heeft verdachte door zijn handelen schade toegebracht aan het imago van het regionale politiekorps en van zijn directe collega’s.
Daarnaast heeft verdachte zich aan verboden wapenbezit schuldig gemaakt.
Tijdens de openbare terechtzittingen in hoger beroep heeft de verdachte zich uitsluitend gepresenteerd als slachtoffer en gesproken over de gevolgen die het strafrechtelijk onderzoek en de strafprocedure voor hem hebben gehad. Op geen enkel moment heeft hij verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden of laten blijken de ernst in te zien van de door hem gepleegde strafbare feiten.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Voor de beide feiten acht het hof een gevangenisstraf van in totaal zes maanden in beginsel passend. Voor wat betreft de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof echter gelet op de omstandigheid dat bij de strafvervolging van verdachte de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, is geschonden, aangezien tussen het op 27 december 2013 instellen van appel tegen het vonnis van 18 december 2013 en het arrest van het hof inmiddels 3 jaren en bijna 10 maanden zijn verstreken.
Zonder schending van de redelijke termijn zou – als gezegd – een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57 en 272 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een personenauto Opel Corsa met kenteken [kenteken] , kleur rood.
Aldus gewezen door
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier,
en op 13 oktober 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.