Rolnummers 17/02316, 17/02318 en 17/02319.
HR, 28-05-2019, nr. 17/02315
ECLI:NL:HR:2019:810
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-05-2019
- Zaaknummer
17/02315
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:810, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑05‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:570
ECLI:NL:PHR:2019:570, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:810
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Rijden onder invloed door beginnend bestuurder (art. 8.3.a WVW 1994) en gevaar op weg veroorzaken door te proberen te ontkomen aan aanhouding (art. 5 WVW 1994). Aanhoudingsverzoek gemachtigde raadsvrouwe ttz. op de grond dat verdachte verhinderd is omdat hij is afgereisd naar Brussel vanwege betrokkenheid van zijn oom en tante bij auto-ongeluk, door Hof afgewezen o.g.v. belangenafweging, waarbij belangen van adequate en snelle afdoening van zaken zwaarder wegen dan belangen van verdachte om zijn persoonlijke situatie toe te lichten. HR: art. 81 RO. Samenhang met 17/02316, 17/02318 en 17/02319.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/02315
Datum 28 mei 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 15 februari 2017, nummer 21/001915-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte ter zake van feit 1 opgelegde gevangenisstraf van één week, alsmede de ter zake van feit 2 opgelegde hechtenis van één week, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2019.
Conclusie 26‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Rijden onder invloed door beginnend bestuurder (art. 8.3.a WVW 1994) en gevaar op weg veroorzaken door te proberen te ontkomen aan aanhouding (art. 5 WVW 1994). Aanhoudingsverzoek gemachtigde raadsvrouwe ttz. op de grond dat verdachte verhinderd is omdat hij is afgereisd naar Brussel vanwege betrokkenheid van zijn oom en tante bij auto-ongeluk, door Hof afgewezen o.g.v. belangenafweging, waarbij belangen van adequate en snelle afdoening van zaken zwaarder wegen dan belangen van verdachte om zijn persoonlijke situatie toe te lichten. HR: art. 81 RO. Samenhang met 17/02316, 17/02318 en 17/02319.
Nr. 17/02315 Zitting: 26 maart 2019 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 15 februari 2017 de verdachte wegens feit 1. “Overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994” en feit 2. “Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld, voor feit 1 tot een gevangenisstraf voor de duur van één week, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden, met aftrek, en voor feit 2 tot hechtenis voor de duur van één week.
2. Namens de verdachte is tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
3. De zaak hangt samen met drie andere zaken tegen dezelfde verdachte.1.Ook in die zaken zal ik heden concluderen.
4. Het middel behelst de klacht dat het hof een verzoek tot uitstel van de behandeling van de zaak heeft afgewezen op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
5. Ter terechtzitting van 1 februari 2017 heeft de raadsvrouw van de niet-verschenen verdachte een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak gedaan, dat zij volgens het proces-verbaal van die zitting als volgt heeft toegelicht:
“Cliënt had graag aanwezig willen zijn bij de behandeling van zijn zaken, echter door familieomstandigheden is hij verhinderd vandaag aanwezig te zijn. Cliënt is afgereisd naar Brussel omdat een oom en tante betrokken zijn geweest bij een auto ongeluk. Eén van hen is geopereerd omdat er sprake was van inwendige bloedingen en de situatie is/was kritiek. Cliënt hecht er waarde aan zijn persoonlijke omstandigheden bij de behandeling van zijn zaken, aan uw hof uit te leggen.
Primair verzoek ik uw hof de behandeling van de zaken aan te houden zodat cliënt op de nadere zitting zijn situatie kan toelichten.
Subsidiair: Ik ben gemachtigd de verdediging te voeren. De ingestelde beroepen zien in hoofdzaak op de strafmaat en in enkele zaken wil ik een inhoudelijke opmerking maken. Mocht uw hof de behandeling van de zaken niet aanhouden dan kan ik uw hof eventueel wel iets vertellen over de huidige persoonlijke omstandigheden van cliënt. Ik blijf erbij dat het verhaal van cliënt belangrijk is.”
6. Volgens datzelfde proces-verbaal heeft het hof hierop als volgt beslist:
“Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat na afweging van alle belangen, de belangen van een adequate en snelle afdoening van de zaken zwaarder wegen dan de belangen van verdachte om zijn persoonlijke situatie toe te lichten, waarbij mede een rol speelt dat het thans gaat om meerdere verschillende zaken tegen verdachte en dat het oudere feiten betreft. Het verzoek tot aanhouding zal derhalve worden afgewezen.”
7. In de voorliggende zaak doet zich niet het geval voor dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geoordeeld. De rechter dient dan een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het hof heeft die afweging verricht en daarbij meer gewicht toegekend aan de belangen van een adequate en snelle afdoening van de zaak en de met deze zaak samenhangende zaken dan aan de belangen van de verdachte om zijn persoonlijke situatie toe te lichten. Gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, te weten de ziekte van een ander dan de verdachte zelf en verdachte’s keuze om die persoon op dat specifieke moment bij te staan, acht ik die afweging niet onbegrijpelijk. Daarbij heeft het hof in aanmerking mogen nemen dat het thans gaat om meer verschillende zaken tegen de verdachte en dat het oudere feiten betreft. Het hof was m.i. niet gehouden tot een nadere toelichting van deze beweegredenen.2.
8. Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan artikel 81 RO te ontlenen motivering.
9. Ambtshalve merk ik nog het volgende op. De verdachte, die zich tijdens de aanzegging in cassatie niet in voorlopige hechtenis bevond, heeft op 24 februari 2017 beroep in cassatie doen instellen. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden.
10. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straf, zoals hiervoor onder 1 is vermeld, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en kan de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.3.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑03‑2019
In de zaak tegen dezelfde verdachte met rolnummer 17/02319 heb ik het juridische beoordelingskader geschetst. Hier volsta ik met de beschouwingen die de conclusie dragen.
Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis, rov. 3.6.2 onder C.